keuken! Ik heb al zo vaak een bijkeuken gezien.’
‘Nou, we kunnen het toch best proberen!’ zei Relletje. ‘Wie weet, is het wel een heel bijzondere bijkeuken.’
‘Nou goed, als jij het per se wil. Je krijgt je zin.’
‘Zo bedoel ik het niet, ik hoef niet altijd mijn zin te hebben, want dat heb ik altijd al, maar ik zou alleen maar graag naar die bijkeuken gaan.’
‘Nou ja, we gaan toch maar.’
En daar gingen ze dan. Wéér ging Relletje slapen. En Keesje begreep maar niet waarom hij altijd zo moe en zo lui was.
Keesje wist wel niet precies waar meneer Kalkoen woonde maar de bezem zou hen er wel heen brengen. Relletje werd wakker en bleef wakker. En ja hoor, de bezem bracht hen erheen. Het duurde wel wat lang maar daar gaven de twee niets om. En.. wat gek, daar daalde de bezem zomaar uit zichzelf, precies voor het huis van meneer Kalkoen! Dat zag Keesje omdat er op de voordeur een bordje hing waarop stond: j.p. kalkoen.
Keesje verstopte de bezem en zei: ‘Laten we maar meteen naar de bijkeuken gaan.’
‘Dat is best,’ zei Relletje.
En dat deden ze ook. Ze liepen naar de achterkant van het huis. Gauw genoeg vonden ze de bijkeuken. Maar.. de deur was op slot! ‘De ring,’ zei Relletje.
‘Wat, de ring?’ zei Keesje, die niet begreep wat Relletje bedoelde. ‘Daar kun je toch de deur mee open toveren!’
‘O, ja,’ zei Keesje en pakte de ring van zijn vinger. Toen zei hij: ‘Ik wil dat ik een sleutel heb die in dat gat past.’