mannetje. Het mannetje keek verbaasd op en zei: ‘Wel, heb je ooit van je leven! Een vliegende bezem! Daar heb ik nooit van gehoord!’ ‘Dag meneer,’ zei Relletje, ‘wij wilden U wat vragen.’
‘Jullie vragen maar!’ zei de meneer lachend.
‘Nou wij beleven altijd avonturen.’
‘Dat is leuk,’ zei de man. ‘Ga verder.’
‘Nou hebben wij zoveel avonturen beleefd dat wij niet meer weten waar we naar toe moeten gaan.’
‘Nou,’ zei de man, ‘dan moet je mij precies hebben. Ik zat juist aan een avontuur te denken. Een schitterend avontuur! Prachtig!’
‘En wat is dat avontuur dan wel?’
‘Ik weet ergens dicht bij het stadje Bimbollebom een avontuurlijk weggetje. Daar kunnen jullie misschien heeng..’ Maar verder kwam hij niet, want Keesje riep: ‘Daar ben ik al geweest!’
‘Maar ik nog niet,’ zei Relletje. ‘Laten we daar maar naar toe gaan!’ ‘Goed,’ zei Keesje. ‘En nog hartelijk bedankt meneer!’
Keesje en Relletje gingen op de bezem zitten en weldra vlogen ze weer. Naar het avontuurlijke weggetje, waar Keesje eerst ook geweest was. Ze moesten een hele tijd vliegen.
Ze daalden op het avontuurlijke weggetje. Keesje wist er nog wel een beetje de weg. Het was nog precies hetzelfde.
‘Nu kunnen we weer goed avonturen beleven,’ zei Relletje.
Keesje gaf geen antwoord. Hij had heimwee naar zijn vader en moeder en zijn broertjes en zusjes en zijn huis.
Zo kwamen ze weer bij het bordje waar het weggetje van de avonturen op stond. Keesje gaf Relletje de bezem.
‘Mag ik die houden?’ stotterde Relletje.