5
Waarin Keesje in een ondergronds gebouw terecht komt en de gestolen prinses verlost.
Opeens kreeg Keesje een idee. Hij zou de prinses misschien wel kunnen vinden. Hij had toch een wonderbezem. Nu kon hij overal gaan zoeken.
Zo vloog Keesje weer boven een groot bos. Daar daalde hij neer op een plekje, waar hij de nacht kon doorbrengen. Kijk, daar kwam een eekhoorntje aanwippen.
‘Ik heet Kees,’ zei de eekhoorn, ‘aangenaam kennis te maken.’
‘Ik heet ook Kees,’ zei Keesje.
‘Nou, dat is toevallig!’ zei de eekhoorn. ‘Twee Kezen in één bos! Dat heb ik nog nooit meegemaakt!’
‘Ik ook niet.’
‘Doe niet zo flauw! Ik woon in een bos en jij niet! Voor jou is het iets heel bijzonders om drie Kezen.. nee, ik bedoel twee Kezen in een bos te zien. Maar voor mij niet!’
‘Dat is waar,’ gaf Keesje toe.
‘Zie je nou wel.’
‘Laten we nou geen ruzie maken. Ik wil slapen.’
‘Maar daar moet je een vergunning voor hebben, hoor!’
‘Bij wie kan je die vergunning krijgen?’
‘Bij mij, natuurlijk! Ik ben de baas hier.’
‘Lieg je niet?’
‘Nou even kijken.. ja.. nee.. ja.. nee.. hé, wat gek, ik lieg toch! Wat gek! Dat is me nog nooit overkomen!’
En Keesje de Eekhoorn ging snikkend heen.