‘Ik betaal je op de terugweg wel,’ zei meneer Snijboon.
‘Dat is goed, maar dan een gulden, hoor!’ zei Harry.
‘Een gulden,’ beloofde meneer Snijboon.
Nu gingen Keesje en meneer Snijboon naar de grot. Ze konden zo doorlopen. Aan een klein houten tafeltje zat een man met een witte baard die tot aan zijn voeten reikte. Hij had zeven rimpels op zijn voorhoofd. Dat is het teken van wijsheid. Het was de tovenaar. Hij keek niet eens op, toen meneer Snijboon en Keesje binnen kwamen. ‘Dag meneer de tovenaar,’ zei Keesje.
Nu keek de tovenaar op.
‘Goede middag heren. Wat wenst u van me?’
Nu vertelde Keesje het hele verhaal. Hoe hij van huis was weggelopen, hoe hij bij de kabouters kwam. Hoe hij in Dalazonië kwam en met meneer Snijboon naar Australië was gekomen om weer groot te worden. En op het eind zei Keesje: ‘En nu kwamen we hier om te vragen of u ons weer groot wilde maken.’
‘Dat kan,’ zei de tovenaar en begon in een heel dik toverboek te bladeren. ‘Ik heb het!’ zei hij opeens. ‘Gaan jullie eens heel mooi naast elkaar staan.’
Dat deden meneer Snijboon en Keesje, en de tovenaar begon:
Toen werden Keesje en meneer Snijboon langzaam weer groot. Ze waren maar wat blij.
‘Maar nu kunnen we niet meer terug,’ riep Keesje opeens. ‘We kunnen niet meer met Harry mee.’
‘Tja,’ zei meneer Snijboon. ‘We kunnen nu niet meer met Harry mee. Maar ik zal hem evengoed zijn beloning geven.’
Meneer Snijboon riep: ‘Harry!!!’ Daar kwam Harry al aan.
Meneer Snijboon gaf hem een gulden.
‘Nee,’ riep Harry, ‘ik moet maar vijftig cent hebben, jullie hebben alleen maar de heenreis gemaakt.’
‘Goed,’ zei meneer Snijboon en gaf Harry vijftig cent.
‘Maar hoe moeten we nou weer over zee?’ vroeg Keesje plotseling.
‘Daar weet ik wel een middeltje op,’ zei de tovenaar. ‘Ik maak een wonderbezem voor jullie. Daar kunnen jullie mee over zee vliegen.’ Na een uurtje was de bezem klaar.