Nu begreep de zwaluw het pas en de reis begon. De zwaluw ging stijgen. Het bos onder Keesje werd steeds kleiner. Hij werd nagewuifd door Tumtum en Wijsteen.
Veel te vlug naar Keesjes zin waren ze in Dalazonië. Keesje stapte af en bedankte de zwaluw hartelijk; deze vloog weer terug naar Kabouterland.
Keesje liep verder. Toen hij een hele tijd gelopen had zag hij in de verte een stadje liggen. Toen Keesje dichter bij het stadje gekomen was hoorde hij luid hoefgetrappel. En toen hij nog dichter bij het stadje kwam, zag hij dat alle bewoners op paard en wagen reden.
Keesje vroeg aan een man die juist passeerde: ‘Hoe komt het dat alle mensen hier op paard en wagen rijden?’
‘Dat is een groot geheim. Dat mag niemand weten. Ik weet het zelf ook niet.’
‘Hartelijk bedankt,’ zei Keesje, ‘ik moet weer verder.’
‘Hé, wacht eens even!’ riep de man. ‘Heb je geen zin om met mij in een hotelletje te gaan eten?’
‘Ja, maar ik heb geen geld bij me!’
‘Dat hoeft ook niet! Ik betaal wel.’
‘Hoeveel geld heeft U dan?’
‘2 kwartjes, 7 dubbeltjes, 8 stuivers en 20 cent.
Dat is samen 170 ce.. eh nee, 180 cent.
Maar wil je mee?’
‘Goed,’ zei Keesje, ‘ik heb wel honger.’
‘Klim maar op de bok.’
Hup, daar zat Keesje.
'n Schokje en de wagen reed weer verder.