‘Ja,’ zei de ander, die wel zag dat Keesje verbaasd was. ‘Wij komen elke nacht bij je.’
‘Dat kan niet,’ zei Keesje. ‘Dat heb ik nooit gemerkt.’
‘Nee, dat kan ook niet, want wij komen altijd als je slaapt.’
‘Wat doen jullie dan?’
‘Wij kijken wat je de volgende dag gaat doen.’
‘Dat kan toch niet!’ zei Keesje weer.
‘Ja, dat kan wel. Maar.. hoe dat is een groot geheim. Dat mag niemand weten.’
‘Vertel het mij dan alleen.’
‘Nou, even denken.. nou.. nou.. nou.. Zal je het eerlijk aan niemand vertellen?’
‘Eerlijk niet,’ beloofde Keesje.
‘Goed, omdat jij het bent zullen wij het je vertellen.’
‘Nou je moet weten..’ begon de andere kabouter.
‘Stil, als ik aan het praten ben mag jij er niet doorheen praten. Keesje zit eens stil!’
‘Begin nou eens,’ zei Keesje die draaierig begon te worden.
‘Goed. Hé, doe even die bovenste knoop van je blouse dicht! Hmmm.. Hmmm. Heel vroeger,’ (Keesje was blij dat de kabouter eindelijk begonnen was). ‘Heel vroeger leefde hier eens een kabouterkoning, die een héél moeilijke naam had. Ik ken die naam niet meer. Maar ik geloof dat het iets van Flapperdeflapper-defloepfloep was.’
‘Papperdefapperdefoepbloeb,’ probeerde de andere kabouter.
‘Stil. Die koning was verschrikkelijk geleerd. Op een dag had hij een apparaatje uitgevonden om te kunnen weten wat de kinderen de volgende dag gaan doen. Zo'n instrumentje ziet er zo uit,’ en het