35 Ton Anbeek,
De taal der liefde
Marita Mathijsen stapte de wereld van de Nederlandse letterkunde binnen met haar uitgave van de brieven van De Schoolmeester. Het was een opzienbarende publicatie die liet zien dat er achter de brave Biedermeierfaçade van onze negentiende eeuw bijzonder opwindende dingen gaande waren, te weten hoererij, overspel en allerlei andere vormen van liederlijkheid. Kortom, het obscene stak de kop op.
Een uitgesproken voorkeur voor het erotische is ook in het latere werk van Marita terug te vinden. Zo gaf ze in haar oratie een Freudiaanse interpretatie van het schijnbaar onschuldige herenvermaak ‘biljarten’. Deze duiding had het onverwachte gevolg dat de bisschop van Roermond vrijwel onmiddellijk alle biljarttafels uit de klein- en grootseminaria in de Generaliteitslanden liet verwijderen. De geest van de paters-in-spe moest rein blijven.
Geheel in de speelse trant van de nu scheidende hooglerares wil ik een deel van een brief citeren die geschreven werd door een moderne auteur wiens oeuvre voor een belangrijk deel uit correspondentie bestaat en die even sterk als Marita gefascineerd werd door wat haar (en mijn) promotor ‘vrijmoedigheid in sexualibus’ genoemd zou hebben. Deze schrijver heeft nog meer gemeen met Marita: hij was katholiek, weliswaar in een andere levensfase, en hij doceerde aan de universiteit.
Want de volksschrijver was in het najaar van 1985 als (eerste) gastschrijver verbonden aan de Leidse letterenfaculteit. Met die benoeming toonde hij zich bijzonder gelukkig;daarmee was hij (bijna) op gelijke hoogte gekomen als zijn geleerde broer, die immers in Leiden slavistiek gedoceerd had. Tegelijkertijd maakte de benoeming de jongere broer bang omdat hij zelf nooit gestudeerd had, jazelfs - zoals elke Reve-kenner weet - het gymnasium niet had afgemaakt. In de zomermaanden voor de colleges begonnen schreef hij mij (als lid van de commissie die hem benoemd had en zijn directe begeleider in Leiden) een aantal brieven die onder meer betrekking hadden op de omgang met studenten. Ik citeer het slot van een brief die geschreven werd in Frankrijk en gedateerd is ‘5 Juli 1985’. Het motto luidt: ‘in re: het warme vossenhol, of mens sana in corpore sano’:
‘Maar ik dwaal af. Eerst over die kamer met ontbijt, die je in een gebouw van de campus voor mij wilt reserveren. Kan die van binnen op slot? Artikel zoveel van mijn lederopdracht, ik bedoel één van de voorwaarden tot benoeming, verplicht mij tot “persoonlijke omgang met studenten”. Kun jij niet één van hen, een zeer slaafse Droomjongen, met valse of eerlijke beloften van hogere cijfers, naar die kamer lokken, samen met mij ontbloten, en voor mij in de houdgreep, paardegreep of vliegende schaar houden terwijl ik mij met mijn liefdeswapen toegang verschaf tot zijn achteronder? Altijd tot wederdienst bereid, kollega, daar kun je van opaan. Bovendien zoude ik er plezier in hebben, ik bedoel om jou op mijn beurt van dienst te zijn: een lijzige, een beetje uitdagende maar wel zeer begeerlijke meid in voornoemd kamertje te ontkleden en voor jou vast te houden, een opgerolde skriptie of bolerootje in haar eerste mondje, en jij haar blonde, donzen, warme [onleesbaar] in dat het een aard heeft. Of een jongen en een meid, die nergens anders gelegenheid hebben, het onder ons toezicht met elkaar laten doen, dat kan ook. Net wanneer die jongen de eindstreep nadert, val ik hem in de rug aan. En jij mag natuurlijk een heleboel keren met die meid, daarna of daarvoor, waarbij die jongen moet toekijken. Ik wil ook wel hetzelfde als wat jij wilt, zeker als jij het literair verantwoord vindt, want ik heb een katholieke smaak, en ben niet voor één gaatje te vangen. We moeten het eens worden, dat is eigenlijk wat ik bedoel. Het leven is kort, en al die voorlichting, die is zonder praktijk van slechts zeer betrekkelijke waarde. Werkt studie van literatuur stimulerend? Ik bedoel: is het een pikstaanderig vak, of juist niet?’ [volgt een lange uitweiding]. ‘Maar die kamer, die wil ik graag hebben, ook wel voor discipline en een beetje “Russiese les”. Alles krijgt als het ware een nieuwe betekenis, nu mijn Geleerde Broer met pensioen is gegaan. Hij werd op de handen gedragen. Als ik echt verliefd op zulk een jongen ben, dan kan ik niet zo maar met de strafriem of de jongenrotan er op los. Maar als jij het fijn vindt, dan laat ik hem dansen en zingen voor je. Meiden ook: je hebt van die reusachtige wasknijpers met moorddadig sterke veder, die eigenlijk geen wasknijpers zijn, maar gehele bossen paperassen tegen wegwaaien behoeden. Op elk tepeltje zulk een knijper zetten, dat brengt er muziek in. Een ganzeveder, gedompeld in zeer sterke sambal, in een bepaalde gleuf naar binnen schuiven, gewoon wat warmte brengen, dat liegt er ook niet om. Dat meisje bekent alles, en levert al haar vriendjes en vriendinnetjes meteen aan mij en/of jou uit. (Per Dolorem Ad Veritatem: dat is Latijns, en betekent: Op, Naar De Blanke Macht! of iets dergelijks.) Weet jij een goede titel voor een boek waar echt alles in staat? Welke vind jij van de volgende de beste: De Thuisnaaister; Gebonden Vrouwen; Voor Geld In Parijs; Aan Deze Zijde; Bezorgde Ouders; Liefde In Het Leger. Vertel jij eens precies wat er in moet staan. Jij moet dat toch weten: het is je vak.’
Voor wie zich gestoord heeft aan de vrouwonvriendelijkheden in deze brief: de Reve die college gaf was een andere dan de briefschrijver die zijn angsten met fantasieën probeerde te bezweren. Zo raakte hij ontroerd toen een studente een schitterende voordracht hield over een van zijn boeken. Hij fluisterde: ‘Dat meisje....dat ís Maria.’