'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009
(2009)–Yra van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd[1]De Weledelgeleerde Heren Drs. W.J. van den Akker & Drs. G..J. Dorleijn Rijksuniversiteit Utrecht Instituut de Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde postbus 80.091 5508 TB Utrecht
Keizersgracht 608 -1017 EP Amsterdam, 21 april 1984
Schoon en edel Dioskurenpaar der letteren, mijn grote dank voor de beminnelijke en door mij zeer gewaardeerde toezending van Literatuur II. Mag ik maar heel openhartig tegen jullie zijn: ik vind dat tijdschrift vrij slecht en ook de premissen waar de redactie van meent te moeten uitgaan, krijgen, om het zacht te zeggen, niet mijn bijval. Maar ik heb mij onmiddellijk geabonneerd en toen het tweede nummer kwam, kon ik meteen uit de voeten met jullie beider voortreffelijke bijdragen. [met de hand toegevoegd: van jullie zending kan ik nu de door mij fel begeerde separaten maken, Dank!! ] Het artikel over dat raadselachtige FRATILAMUR is het beste dat er tot nu toe over Van Schendel is geschreven, lijkt me. Het is geen reclame voor de receptie van een zeer groot schrijver als Van Schendel was, dat er eigenlijk niets over hem bestaat dat hout snijdt. Die arme Van Heerikhuizen stelt niets voor en die Charles Vergeer, die nu als ‘autoriteit’ geldt, is een belachelijke gek... Ik heb echt veel geleerd en genoten van dit mooie stuk kritisch en vergelijkend proza! Dank! Gillis, wat jij hebt te zeggen over onze Leopold boeit me altijd. Ik vind ook deze bijdrage weer een heel mooi en ‘einleuchtend’ artikel. Vergeven jullie mij alsjeblieft: ik lijk een schoolmeester die cijfers zit uit te delen, maar ik kan nooit anders werken dan onmiddellijk evaluerend... Ook jij mijn dank! Willen jullie mij bellen; ik heb met de allergrootste moeite het Nijhoff-manuscript voor een paar dagen kunen lenen. Dwz. ik moet het nog halen, maar het ligt klaar op afroep. Dan mogen wij er één middag en zo nodig avond in kijken en dan moet het terug. Als we nu een collatie-dag maken, dan hebben jullie voor alle vraagpunten absolute zekerheid. Een nieuwe fotocopie geeft nieuwe fouten. Ik hoor wel nader. Hartelijke groet en herhaalde dank, jullie
Johan | |
[2]De Hoogeleerde Heren Prof. Dr. W.J. van den Akker & Prof. Dr. Gillis Dorleijn Frederik Hendrikstraat 114 3583 VR Utrecht & Quintuslaan 8 9722 RV Groningen
Lieve Wiljan, lieve Gillis, lieve droomslaven, hooggeleerde Jongens,
Ik ben zo gelukkig met dit mooie Nijhoff-boek dat jullie zo goed waren mij te zenden met de lieve opdracht. Natuurlijk is het naar het uiterlijk een afzichtelijk boek geworden - alles eraan is fout - maar aan die lelijkheid ontleent het toch ook een zekere charme en de inhoud is in omgekeerde evenredigheid meer dan verrukkelijk. Wat een geluk dat we nu eindelijk van die beroerde Gerrit Kamphuis-uitgave af zijn. Die man kon niets, letterlijk niets, ik heb hem vele jaren bestuurlijk meegemaakt en zo iemand wordt dan op onze grote dichter losgelaten. In elk vers zat destijds wel een Kamphuis-fout... Jullie uitgave is een kleinood, en ik weet hoeveel werk jullie eraan hebben gehad. Natuurlijk zie ik met groot verlangen uit naar de Akademie-uitgave, maar deze kleine editie is heel een goede appetizer. Wanneer de Arabieren in massale hordes het laffe en decadente Europa tenslotte zullen overvallen en zich al verkrachtend en plunderend in Amsterdam willen vestigen, zal ik deze schat met hand en tand verdedigen, en wanneer ik eindelijk als een bloedige homp in de gracht zal zijn geworpen, dan samen met dit boekje, dat mij niet is afgepakt en dat geen doosje met diamanten is gebleken, zoals de overvallers hadden gedacht. Maar gelijk hadden ze wel, want de verzen zijn diamanten, ze schitteren en stralen een zeldzaam mooi licht uit. Moge het boek dan blijven drijven over het water, ongemerkt, als een Orpheus, en het lied weer opwekken bij volgende bevrijde generaties... Ja, steeds nee zeggen, dat werkt, ik heb het ook ervaren. Slechts een storting op de giro is altijd toegestaan, al ware het maar om je vast gunstig te stemmen voor een volgende, bij voorbaat geweigerde aanvraag! Dank, schrijf en lees en maak samen met Gillis, of ieder van jullie afzonderlijk, mooie dingen. We hebben die zo nodig, er verschijnt niet veel meer in ons land dat echt de moeite waard is, en zelfs over de canon (zie de een en twintig boeken) kunnen de geleerden het niet langer eens worden... Veel hartelijke groeten ook van Rik, die ik uit de verzen telkens wat zal voorlezen. Hij kan ze heel goed volgen, zeker wanneer ik soms een kleine toelichting geef. Reeds zag een antiquaar, die even bij me was, het boek. Hij was niet te houden, maar ik heb gezegd dat het bod veel en veel hoger moest zijn en dan nog... Hoor eens, niet boos zijn, zei niet Oscar Wilde reeds: ‘every man has his price’ (‘en gezien hun uiterlijk zijn de kritici niet duur’, echt eveneens van Wilde, ik zweer het je). Dit is een gekke en allesbehalve geslaagde brief, Ik heb vandaag niet mijn dag, want Rik heeft, verkouden zijnde, zo in het rond geproest dat ik nu ook wat koortsig ben. Mijn dank jegens jullie is er niet minder om.
Hartelijk dank aan allen die jullie dierbaar zijn,
je
Johan | |
CommentaarIn 1981 leerden wij Johan Polak kennen. Het was tijdens een Leopoldmiddag in de Balie. De zaal was afgeladen en het overladen programma liep vele uren uit, ook omdat de meeste sprekers zich niet aan de hun toegemeten twintig minuten spreektijd hielden. Hoogtepunt was een forum waaraan Johan Polak deelnam. Hij vertelde over hoe hij als jongeman op bezoek ging bij P.N. van Eyck, die bezig was aan de heruitgave van het verzameld werk van J.H. Leopold. Johan mocht helpen en uitte zich in een stortvloed van enthousiaste woorden over wat er allemaal gedaan kon en moest worden. Van Eyck remde stuurs de jeugdige geestdrift af: ‘Patience, patience, dans l'azur’; waarop de jongeling direct vervolgde: ‘chaque atome de silence est la chance d'un fruit mûr!’. Die vanzelfsprekende eruditie brak het ijs en de oude dichter-professor en de jongeling konden aan de slag (de huidige lezer kan desgewenst de referentie googelen). De stemming werd slechts even wat gedrukter toen Van Eyck zich een door Polak meegenomen Zilverdisteluitgave van Cheops probeerde eigen te maken door er in geleidelijke bewegingen een ander boek overheen te schuiven, waarna hij, toen hem gevraagd werd het bibliofiele kleinood aan zijn eigenaar terug te geven, deed alsof hij zich niets van de aanwezigheid ervan herinnerde. In de pauze van de Leopoldhappening spraken we met elkaar en er ontstond tussen hem en ons beiden, gezamenlijk en afzonderlijk, een geregeld vriendschappelijk contact en bij Johan Polak betekende dat ook en vooral epistolair contact. Uit de aan ons gezonden brieven die we nog konden terugvinden, hebben we er twee geselecteerd waarin een onderwerp ter sprake komt dat met de werkzaamheden van Marita Mathijsen te maken heeft: editie. Begin jaren tachtig waren wij in opdracht van wat nu NWO heet en onder supervisie van J.J. Oversteegen bezig met de samenstelling van de historisch-kritische uitgave van de gedichten van M. Nijhoff. Jaap Oversteegen wist dat Polak het kopijhandschrift van Nijhoffs debuutbundel De wandelaar bezat en hij kende hem natuurlijk al lange tijd: Athenaeum-Polak & van Gennep was de uitgever geweest van Merlyn en van zijn baanbrekende proefschrift Vorm of vent. Maar op een luchtig briefje van Jaap dat hij samen met ons graag eens bij Johan kwam ‘wandelaren’, kreeg hij een ietwat norse afwijzing: nee, dat ging niet, dat handschrift was helemaal niet meer in Nederland, het was nu in bezit van een Parijse verzamelaar ‘die onbekend wenste te blijven’. Onder druk van de Groningse hoogleraar Wout Blok, lid van de begeleidingscommissie van de uitgave en auteur van de door Johan erg bewonderde studie over Andries de Hoghe, die bij Athenaeum zou verschijnen, was Johan genegen de mogelijkheid onder ogen te zien een fotokopie te bemachtigen. Na veel soebatten kwam na enkele maanden inderdaad die kopie waarvan we schriftelijk moesten verklaren dat die nooit buiten de muren van onze werkkamer mocht komen en waarvan we in het dankwoord van de uitgave moesten melden dat die ter beschikking was gesteld door een Parijse verzamelaar ‘die onbekend wenste te blijven’. Daar hebben we het mee moeten doen en dat ging ook betrekkelijk goed. Het handschrift is een interessant document, voor het begrip van Nijhoffs bundelpraktijk onmisbaar (we hebben erover geschreven in een jaarboek van het Letterkundig Museum), en we waren dan ook zeer dankbaar erover te kunnen beschikken. Maar uiteindelijk wil een editeur meer: hij (of zij) moet het origineel zien. Voor ons waren daarvoor drie klemmende redenen: de aard van de ‘schrijfstof’ (verschillende kleuren inkt, potlood, kleurpotlood e.d.) was op de fotokopie onvoldoende waar te nemen terwijl die essentiële gegevens kon op leveren over het ontstaansproces van het geheel; voor papier - soort, watermerk, afmetingen enz. - gold iets dergelijks; ten slotte was niet alles gekopieerd: de marges vielen soms net buiten wat het kopieerapparaat kon pakken en bovendien meenden we, naar later bleek terecht, dat er enkele versozijden niet waren meegekopieerd. Bij NWO vroegen we vast een reisbudget aan voor Parijs - eerder waren we al met veel vrucht enkele dagen bij de zoon van Nijhoff in Vevey geweest - en we benaderden Johan, met wie we nu frère et compagnon waren, om te bemiddelen. Dat leverde aanvankelijk wat verwarring op, Johan deed net alsof hij zich van het bestaan van een Parijse verzamelaar niet bewust was, maar toen we hem zeiden dat we hadden gehoord dat het om een verzamelaar ging ‘die onbekend wenste te blijven’ begon het te dagen. Op onze vraag of deze collectioneur een behoorlijk eind ten noorden van Parijs woonde, antwoordde hij schalks: ‘Daar zouden jullie best eens gelijk in kunnen hebben.’ Maar de verzamelaar was uitermate mensenschuw, bleek nu. We konden beter onze vraagpunten op papier zetten, dan zou Johan proberen de verzamelaar zo ver te krijgen die op basis van het origineel te laten oplossen; de niet mee-gekopieerde bladzijden zouden dan alsnog kunnen worden gereproduceerd. We maakten direct een lijst met ruim honderd, zeer gedetailleerde vragen. Kennelijk vond Johan dat te veel en koos hij voor een simpelere oplossing die in de slotalinea van de eerste brief is verwoord. Wij mochten op de uitgeverij het handschrift een middag inzien. Maar we moesten dan wel goed onze handen wassen - onze schoenen mochten we overigens aanhouden, we hebben niet zoals Bloem-biograaf Bart Slijper Johans pantoffels hoeven aantrekken. In ieder geval waren al onze vragen toen beantwoord. De ironie wil dat voordat de uitgave verscheen, veel te laat, pas in 1993, het Wandelaar-handschrift aan het Letterkundig Musuem was verkocht, zonder twijfel door bemiddeling van Johan Polak. In 1990 konden we op basis van het bewerkte materiaal voor de wetenschappelijke uitgave al een leesuitgave maken die bij Bert Bakker verscheen. We stuurden natuurlijk direct een exemplaar naar Johan, zoals we al onze publicaties trouw naar hem opstuurden, die altijd door een aardige dankbrief vol Polakiaanse wendingen werden gevolgd. De tweede, ongedateerde brief is daar een staaltje van. Er is al genoeg over Johans bescheidenheid geschreven (uit een andere brief d.d. 11 februari 1985: ‘Beste Gillis, overschat mij niet: ik ben niets en bovendien nog geheel mislukt ook, zo ik al, in de overtuiging van mijn nietswaardigheid, enige ambitie zou hebben bezeten’), evenals over zijn eruditie, de aangename gemenigheden die hij kon debiteren en zijn hantering van de loftrompet, die zo hoog gestoken werd dat zelfs wij naïevelingen de ironie ervan doorhadden. We laten de brief dan ook verder voor zichzelf spreken. In april 1992 werd de kopij van de ‘Akademie-uitgave’ afgesloten. Johan werd daarin bedankt voor zijn medewerking met de volgende bewoordingen: ‘Voorts danken wij Hans Philips, Mej. Claudine Witsen-Elias, Pyke Koch, Hendrik de Vries, Peter Heringa, Mevrouw H. Schuurman-Nijhoff - allen inmiddels overleden - en vooral ook J.B.W. Polak, die diverse Nijhoff-manuscripten uit eigen bezit ter bestudering heeft afgestaan, bemiddelde bij het ter inzage krijgen van het belangrijkste handschrift van De wandelaar en met zijn enthousiasme de uitgave heeft gesteund.’ Hij heeft het niet kunnen lezen, want in mei van dat jaar overleed hij. Aan een brief aan een van ons van 17 mei 1984 schreef hij: ‘Uiteindelijk hangt de voortgang van onderzoekingen in literis af van het doorgaans gesloten archief en de angstvallig behoede schrijftafellade. Het is treurig maar waar en om die reden gaat er zoveel verloren.’ Gelukkig hebben we dankzij onze vriendschap het archief van Johan Polak en diens schrijftafellade soms even op een kier kunnen krijgen. |
|