29 Thomas Vaessens,
Een avond zonder Jan Hanlo. Letterkunde voor beginners
Beste Leentje Gils
Je hebt zeker Oote gelezen, dat je me zo'n schone brief schrijft waar ik niet veel van begrijp.
Zee jan. Wa zee die dan? Diejen aapman da ben ik toch niet he? nee. Maar oom zee, wa zee die? En de? Of zwa ne? Mam mie is aardig he? Dat klinkt goed. Dat is zeker als je Mammie heel duidelijk en netjes zoals het hoort uitspreekt. Wie is mie? Nou wil ik weten wie mie is, hoor? Dan zal ik jou vertellen wie Demband is. Ik zal je vast vertellen dat een kneutje een vogel is en dat de nachtzwaluw volgens mijn vogelboek eur zegt. Ge zoudt 't haast niet kunnen geloven, maar ... het staat er. Krijg ik ook weer eens een tekening? En doe je de groeten aan Flora?
Dag Leentje
Jan Hanlo.
We waren tweedejaars studenten Nederlands en we vonden onszelf geweldig. Mijn vriend B. was net student assistent geworden en ik, stikjaloers, hoopte stiekem dat ook ik spoedig tot dit hoge ambt geroepen zou worden. 's Avonds zaten we op een van onze studentenkamers naar muziek te luisteren terwijl we door dichtbundels en literaire tijdschriften bladerden. Bij nader inzien hadden we nog niet gelezen.
De laatste tijd hadden we het nogal op Jan Hanlo. Tegen onze medestudenten zeiden we dat we ‘onderzoek’ naar zijn werk deden. Het betekende dat we plannen maakten om in het studententijdschrift waarvan we redacteuren waren een Letterkundig Artikel over dat werk te schrijven. Het waren in die dagen dus vooral Hanlo's Verzamelde gedichten waarin we elkaar 's avonds teksten aanwezen. Notities maakten we in een schriftje waarop we, onder ons beider namen, ‘Project Hanlo’ hadden geschreven.
In een commentaar van Wiel Kusters hadden we gelezen dat Hanlo's gedichten, hoe eenvoudig die er soms ook uitzagen, vaak zo geraffineerd in elkaar zaten. En dat de dichter het zijn lezer soms op een bijna nonchalante manier moeilijk maakte. Het gedicht ‘Zaagt gij dragonders’, bijvoorbeeld, dat zo begint:
Zaagt gij dragonders te Lyon?
Daalden zij op 't groen gazon
Van Sieur Baron de Bastion?
Zaagt gij dragonders te Lyon?
De nederdaling tot het graf?
Zaagt gij dragonders te Lyon?
De woorden ‘Lyon’, ‘Baron de Bastion’ rijmen op ‘gazon’, maar dan moet dat woord op z'n Frans uitgesproken worden. Hetzelfde zou je moeten doen met ‘canon’, ‘balcon’, ‘pardon’ en ballon’ (verderop in het gedicht). Wie dit gedicht voorleest, wordt in verwarring gebracht en breekt zijn tong, vooral ook omdat er nogal wat (Nederlandse) ‘on’- en ‘om’-klanken in het gedicht staan: dragonders, rond, stond, verwelkomd et cetera. Op papier rijmt het allemaal, maar ja...
‘Hanlo is een misleidend dichter’, zo schreven we in ons schriftje: ‘hoe eenvoudiger zijn gedichten lijken, hoe alerter zijn lezer moet zijn’. Zo was dat.
We vonden dat het heel goed ging met ons ‘project’. Op een avond zaten we over ‘Een paar vreemde teksten’ gebogen, op bladzijde 94 van de Verzamelde gedichten.
Ifu taqajutaf hasabat panapapanu e'pawabamafo qafasalafo
napat cafahasapafou ef hasabavaxacafahasajouf qabefo
fo jo nafutafamaxafasal fo afasalofo
wavamu ifu bamamafohat obaban fo obefo
gadas rohasarad foqazar nalijnanalas
aptmt wbo qjnqfst pohfebdiu
ffo hspfu nz xfm ffot ufhfombdiu
ijxnkr uzm vhlodqr nmfdczbgs
ddm fgnds lx vdk ddmr sdfdmkzbgs
Deze teksten hadden in 1955 in Podium gestaan, wisten we. Natuurlijk hadden we het betreffende nummer in de UB opgezocht en natuurlijk hadden we onmiddellijk gezien hoe de dichter in zijn korte toelichting bij deze ‘vreemde teksten’ varieerde op de klassieke manuscript-fictie. Vertel ons wat! Of de Podium-lezers wellicht nadere informatie konden verstrekken over deze teksten, waarvan de vinder zelf vermoedde dat ze Japans waren. ‘Altijd lachen met die Hanlo’, zeiden we tegen elkaar, en we voelden ons deel van een samenzwering.
Maar begrijpen deden we de ‘vreemde teksten’ natuurlijk niet. Om ervan af te zijn, opperde ik dat we ze misschien als een ‘Oote oote boe’-achtige grap moesten beschouwen. Na anderhalve regel leek mij de bedoeling wel duidelijk. ‘Hasabawafo / Ifu taqajutaf hasabat pana...’: dit was ‘Oote’, maar dan een paar jaar later. Een herhalingsoefening. ‘Heb jij “Oote” ooit helemaal uitgelezen?’, vroeg ik B. Maar mijn vriend bleef maar naar de ‘vreemde teksten’ kijken (hij was niet voor niets student-assistent geworden...).
Terwijl ik alweer naar een andere tekst gebladerd was, viel het B. op dat de laatste twee strofen helemaal anders van karakter waren dan de eerste. Ook bleef zijn oog haken achter het eerste vreemde woord van de laatste regel: ‘ddm’. Drie medeklinkers achter elkaar, waarvan de eerste twee dezelfde waren. ‘Ja, als dat nou klinkers waren, dan leek het misschien nog ergens op’, zei ik.
B. zweeg. Hij dacht. Ik ook weer. Misschien was dat van die klinkers zo stom nog niet. ‘Als we voor die drie letters “ddm” nou eens andere nemen’, stelde ik voor: ‘bijvoorbeeld één plek terug in het alfabet, dan staat er “ccl”. Nee, dat is niks’. ‘Jawel’, onderbrak B. mij, ‘dat is het: er staat “een”! Je moet de andere kant opschuiven’. Inderdaad: verander elke letter in de eraan voorafgaande letter van het alfabet en er ontstaan woorden. We hadden de sleutel gevonden!
Dronken van speurneuzengeluk ontcijferden we volgens het procédé a wordt b in een mum de hele laatste strofe. ‘sdfdmkzbgs’ werd ‘tegenlacht, ‘ddmr’ werd ‘eens’, ‘vdk’ werd ‘wel’, ‘lx’ werd ‘my’, ‘fqnds’ werd ‘groet’. Enzovoort. Wij hadden de Nederlandse literatuur een nieuwe strofe geschonken! Piet Verkruysse eat your heart out:
zoals van wimpers ongedacht
een groet mij wel eens tegenlacht
Gevaarlijk tevreden schreven we dit in ons schriftje. Ons stuk in het studententijdschrift zou spectaculair worden.
We puzzelden wat verder. Nadat de voorlaatste strofe zich eveneens had laten ontcijferen (nu niet volgens het schema a wordt b, maar andersom, volgens b wordt a), zaten we alleen nog met de eerste twee strofen. Daar kwamen we niet uit. Hoe we de letters ook verschoven (vooruit, achteruit in het alfabet, 2 plaatsen, 3, 4...), er verschenen slechts onmogelijke lettercombinaties, die nooit in de buurt van een normaal woordbeeld kwamen. Vervelend, vond B. Ik voelde opnieuw meer voor de luie oplossing. Natuurlijk lieten die eerste strofen zich niet ontcijferen. Hanlo was immers ‘een misleidend dichter’. Dat hadden we zelf in ons schriftje genoteerd. Natuurlijk betekenden die eerste strofen niets. Hanlo wilde zijn truc niet te eenvoudig prijsgeven, dus had hij zijn verborgen strofen vooraf laten gaan door een misleidende tekst die best voorleesbaar waren: ‘Hasabawafo’ is een normaal woordbeeld. Iedereen denkt dus aan een klankgedicht en niemand komt op het idee de code op te lossen. Dat was heel slim van Hanlo. Maar niet slim genoeg voor ons.
B. was opnieuw niet tevreden met mijn uitvlucht. ‘Wacht even’, zei hij, ‘laten we Hanlo's brieven er eens bij pakken’. Die brieven had ik juist die middag met mijn allerlaatste geld bij De Sleghte gekocht, waar ze voor het kolderiek lage bedrag van 8 gulden in de ramsj lagen. We bladerden, B. in het ene deel, ik in het andere. En we hadden al snel prijs. Op 18 maart 1956 bleek Hanlo in een brief aan Gerrit Borgers over onze ‘vreemde teksten’ te schijven’. Wat wij natuurlijk al wisten, werd hier bevestigd: nee, de teksten hadden ook volgens Hanlo niets met Japans te maken (‘al zal men nooit helemaal zeker kunnen zijn bij een land met misschien wel 1000 dialecten’...). Maar ook tegenover Borgers gaf Hanlo zijn geheim niet prijs. We waren nog steeds zijn enige bondgenoot.
Het was tijd voor wijn. We proostten op onze ontdekking en langzaam leek de drank ook bij B. de behoefte weg te nemen om de ‘Hasabawafo’-strofe te ontcijferen. Anderhalve fles en talloze zelffelicitaties verder wilde ik net de beide banden van de Brieven terug in de kast zetten toen ik zag dat B. toch weer in het eerste zat te bladeren. Zijn oog was gevallen op de naam Gust Gils. B. had iets met Gils. Hij had geloof ik een werkstuk over het groteske geschreven of zo. Lachend las hij me een briefje voor dat Hanlo in oktober 1956 schreef aan Gils' dochtertje, Leentje. ‘Je hebt zeker Oote gelezen, dat je me zo'n schone brief schrijft waar ik niet veel van begrijp’, las B. Een schitterende brief: Hanlo had van Leentje een brief gekregen waarin hij hetzelfde taalplezier herkend had dat ook hem bij het schrijven van ‘Oote’ had gedreven.
‘Krijg ik ook weer eens een tekening?’, zo besloot Hanlo zijn brief aan Leentje. Ze mocht dan een kleine meid zijn, zij was een geestverwant.
Maar waren wij dat ook? B. las nog steeds. Ik schonk de laatste slok in zijn glas toen ik zijn gezicht zag verstrakken. De brief aan Leentje bleek van een postscriptum voorzien:
P.S. je moet tegen Pappa zeggen dat in 't laatste Podium die gekke woorden in mijn stukje geen gekke woorden zijn, maar geheimschrift. Als je de a's (bijna) altijd weglaat en je neemt steeds de volgende - of in andere versjes voorgaande - letter van het alfabet, dan krijgt men een heel schoon gedicht van die zich noemt:
Je toegenegen
Jan Hanlo.
probeer 't maar eens.
Letterkundigen waren we, maar domme letterkundigen. Even, heel even hadden wij ons ontdekkers gewaand. Ontcijferaars van een geheime code. Ons Letterkundig Artikel voor het studententijdschrift was al bijna af... Maar het geheim dat wij ontdekt dachten te hebben, bleek Hanlo al verraden te hebben. Nota bene aan een meisje van 8. Ook bleek dat we gewoon gefaald hadden met die ‘Hasabawafo’-strofe. Ook die was te oncijferen. Maar dan moest je wel eerst even al die a's weghalen.
Maar wat nog het ergste was: we hadden onze ‘eigen’ ontcijfering niet herkend als strofen uit de gedichten die gewoon in Hanlo's Verzamelde gedichten stonden. Op de bladzijden 16 en 22, om precies te zijn.
Het is met B en met mij nog best goed gekomen. En ja, we zijn uiteindelijk toch Letterkundige Artikelen gaan publiceren. Het is troostrijk te weten dat we allebei, als we elkaar ergens in een blad zien staan, toch even moeten grinniken. ‘Hasabawafo’!