26 Harry Mulisch
Maandagavond, 8 november 1943
Lieve Kitty,
Als je m'n brievenstapeltje achter elkaar door kan lezen, dan zou je zeker opvallen in wat voor verschillende stemmingen deze geschreven zijn. Ik vind het zelf vervelend dat ik hier in het Achterhuis zo erg van stemmingen afhankelijk ben. Trouwens, dat ben ik niet alleen, dat zijn we allemaal. Als ik een boek lees dat indruk op me maakt, moet ik in mezelf grondig orde scheppen alvorens me onder de mensen te begeven, anders zou men van me denken dat ik een wat rare geest had. Op het ogenblik, zoals je wel zult merken, heb ik een periode waarin ik neerslachtig ben. Ik zou je echt niet kunnen zeggen hoe ik zo kom, maar ik geloof dat het m'n lafheid is, waar ik telkens weer tegen opbots.
Vanavond toen Bep er nog was, werd er lang, hard en doordringend gebeld. Op dat ogenblik werd ik wit, kreeg buikpijn en hartkloppingen en dat allemaal van de bangheid.
's Avonds in bed zie ik me in een kerker alleen, zonder vader en moeder. Soms zwerf ik aan de weg, of ons Achterhuis staat in brand, of ze komen ons 's nachts weghalen en ga ik van vertwijfeling onder m'n bed liggen. Ik zie alles als zou ik het aan mijn eigen lijf beleven. En dan nog het gevoel te hebben, dit alles kan je dadelijk overkomen!
Miep zegt wel vaak dat ze ons hier benijdt, omdat we hier rust hebben. Dat kan best waar zijn, maar aan onze angst denkt ze zeker niet.
Ik kan me helemaal niet voorstellen dat de wereld voor ons ooit weer eens gewoon wordt. Ik spreek wel over ‘na de oorlog’, maar dan is dat alsof ik over een luchtkasteeltje spreek, iets dat nooit werkelijkheid kan worden.
Ik zie ons acht samen met het Achterhuis alsof wij een stukje blauwe hemel waren, omringd door zwarte, zwarte regenwolken. Het ronde
afgebakende plekje waar wij op staan is nog veilig, maar de wolken rukken steeds dichter op ons toe en de ring die ons van het naderende
gevaar scheidt, wordt steeds nauwer toegehaald. Nu zijn wij al zover door gevaar en donkerte omgeven dat we van vertwijfeling, waar uitredding te vinden, tegen elkaar aanbotsen. We kijken allen naar beneden waar de mensen tegen elkaar vechten, we kijken allen naar boven waar het rustig en mooi is en onderwijl zijn wij afgesneden door die duistere massa, die ons niet naar beneden en niet naar boven laat gaan, maar die voor ons staat als een ondoordringbare muur, die ons verpletteren wil, maar nog niet kan. Ik kan niets anders doen dan roepen en smeken: ‘O ring, ring, word wijder en open je voor ons!’
Je Anne
Woensdagmiddag, 26 augustus 2009
Lieve Marita,
Buiten alle literatuur om richtte het onschuldige, ter dood veroordeelde meisje van dertien zich per brief tot haar dagboek, dat zij een naam gaf, alsof het haar kind was. Door deze magische kunstgreep, hoe naief ook uitgevoerd, ontstond een van de aangrijpendste documenten uit de twintigste eeuw, waarvoor jaarlijks miljoenen mensen uit de hele wereld in de rij staan bij het huis waar zij ontstonden. Laten wij er een genre apart voor inrichten.
Je Harry