'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009
(2009)–Yra van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd22 Rudolf Geel[29 september 1936]
Beste Hans, V KarlaGa naar voetnoot67 Zooals ik las ben je weer terug en ik ben hier hier nog steeds. Ergste verhindering zaken, de angina en longontsteking ik kwam geen stap vooruit. Daarbij komt dat ik ziek zijnde altijd wat dicodid ad nam en nu er ontzettende behoefte aan heb. Ik moèt er af komen maar niet nu! Stuur iets als je monsters hebt en anders koop het 200 mgr. à 100' tabl. ik ben te moe om verder te komen. Ik ga niet meer kuren. Help mij Jan p.o. of nog liever expres en liefst in een verpakking die men 't medisch die men niet aan zien kan. Ik vergoed de prijs.
17 augustus 2009
Geachte Slauerhoff,
Deze aan u gerichte brief is uiteindelijk niet voor u bestemd. Ik weet niet of ik mij zo maar tot u zou richten als u nog zou leven, ik heb ook nooit andere schrijvers per brief benaderd. Het is hoe dan ook gemakkelijker voor mij om te schrijven in de wetenschap dat u dit nooit zult lezen. U kunt mij dan ook niet parmantig noemen, hoewel ik niet weet of dat in u zou opkomen. Omdat u bij uw leven een schrijver was, gewend aan uiteenlopende literaire vormen, zou u van de benadering op zich niet hebben opgekeken. Een brief aan een dode. Zolang de schrijver maar niet gaat geloven dat zijn woorden sterk genoeg zijn om zelfs over de dood heen te reiken, is er niets aan de hand. Ik leef in een tijd van, zoals men dat noemt, ongekende technische mogelijkheden. Een geleerde vriend van mij bijvoorbeeld is ervan overtuigd dat in de toekomst de techniek in staat zal zijn geluiden uit het verleden terug te halen, zodat onze nazaten eventueel ook uw laatste woorden zullen kunnen horen. Ik weet niet of zij daar veel mee zullen opschieten. Op 5 oktober, enkele dagen na het schrijven van de hier geciteerde laatste brief, overleed u. De naderende dood kleeft aan ieder woord van de oproep aan uw vriend Hans Feriz, hoewel ik dit met enige terughoudendheid zeg. Achteraf is het nu eenmaal gemakkelijk de toekomst te voorspellen en gebeurtenissen te voorzien die al lang voorbij zijn. Dat uw einde tragisch was, is aan ons, uw nazaten, bekend. Misschien is ieder einde in mindere of meerdere zin tragisch, hoewel ik dat betwijfel. Bij de dood van maar al te veel mensen kun je weinig meer dan constateren dat er weer een ellendeling minder is op de wereld. Helaas verlaten op datzelfde moment tien aankomende rotzakken de schoot van hun moeder. Het schiet nooit op. Maar zelfs op dit moment, 72 jaar later, ervaar ik uw voortijdige sterven als een tragische gebeurtenis. Was het echt nodig dat uw laatste geschreven woorden de vorm kregen van een bedelbrief om een medicijn dat uw verzorgers u kennelijk wilden onthouden? Ik heb opgezocht wat het is. U wilde er uw benauwdheid mee onderdrukken. Uw verzorgers moeten iets beters voor u in gedachten hebben gehad. Het kon ook zijn dat ze geen zin hadden of het niet nodig vonden, of medisch oninteressant, naar u te luisteren. Wat dat betreft is er in al die jaren na uw overlijden nog niet veel veranderd. Mijn vader werd, terwijl hij in zijn eigen huis lag te sterven en niet meer dronk en at, door een jonge arts naar het ziekenhuis gestuurd, waar ze hem aan zijn bed vastbonden en hem nog een maand lang in leven hielden. ‘In leven hielden’ is daarbij een eufemisme voor ‘martelen’. Het enige wat mijn vader nog kon zeggen was ‘Ik wil dood’, in allerlei toonaarden, maar daar hadden ze geen boodschap aan. En wij konden hem niet helpen, hem hoogstens bemoedigend toespreken, wat hij al niet meer begreep. Wie naar het ziekenhuis gaat, doet dat omdat hij beter wil worden. Daar handelen de medici naar, zelfs als ze dondersgoed weten dat al hun inspanningen slechts een kort, en in het geval van mijn vader, ongewenst uitstel betekenen. Als je het waagt het tegenovergestelde te zeggen, te beargumenteren en ten slotte met de vuist op tafel te roepen, weigeren ze zelfs naar je te luisteren. Het is mij onbekend of uw vriend Feriz de gevraagde zending heeft laten bezorgen. Gezien het voorgaande zou mij niet verwonderen als hij het heeft nagelaten. Tenslotte was ook hij een arts, met de bij dat vak behorende morele code.
Over de laatste zin van uw briefje heb ik lang moeten nadenken. Zou het Feriz iets hebben uitgemaakt hebben of hij geld had ontvangen voor de gevraagde medicijnen? Wat probeert u met dat einde van uw brief te zeggen? ‘Jij levert de pillen, het is een normale transactie, het leven gaat verder en als wij elkaar zien, rekenen we wel even af.’ Dacht u op dat moment dat u uw vriend nog zou terugzien? Wilde u uitdrukken dat het allemaal wel weer goed zou komen? Geloofde u daar in? Hield u ook vijf dagen voor de afloop van uw leven, terwijl u zwaar ziek was en last had van hevige benauwdheid, zozeer vast aan het bestaan op aarde dat u de spoedige afloop ervan niet onder ogen wilde zien? U was zelf arts, u had verstand van leven en dood. Of viel uw eigen dood daar buiten?
U was mijn eerste literaire held. Zelfs de enige. Er zijn veel schrijvers die ik om hun werk bewonder, maar ik kan niet zeggen dat ik er helden op nahoud. Mensen die dat wel doen, maken mij meestal een beetje kregel. Kom op zeg, denk ik dan, ga zelf iets moois maken.
U bent de uitzondering. ‘In Nederland kan ik niet leven,’ citeerde ik luidkeels te pas en te onpas. Het is nog steeds mijn lievelingsgedicht, hoewel ik het prima naar mijn zin heb in mijn land. Wat is het dat mij in uw werk zo aantrok? Ik denk toch de romantische rusteloosheid van uw bestaan, waaruit zoveel emoties voortkwamen waaraan de ontoereikendheid van het leven en de liefde ten grondslag lag. Wie heeft dat met meer passie en tegelijk melancholieker onder woorden gebracht dan u?
In de zomer van 1988 overkwam het mij dat ik met enkele schrijvers een reis maakte naar het Verre Oosten. De laatste plaats die wij zouden aandoen was Bangkok, waar wij van plan waren de befaamde Schrijvers Lounge in het Oriental Hotel te bezoeken. Daar zaten wij dan schrijver te zijn, op de plaats waar eens zulke befaamde voorgangers als Joseph Conrad, Somerset Maugham en Noel Coward zich hadden laten vollopen, terwijl zij wazig uitkeken over de bruine rivier. Ik vertel u dit omdat u het zelf ook belangrijk genoeg vond u te laten fotograferen naast het beeldje van Camoës, in Macao. Voordat wij in Bangkok aankwamen, landden wij in Hongkong, waar wij twee dagen zouden blijven. Het was er zo vochtig heet dat mijn brillenglazen in een fractie van een seconde geheel wit sloegen als ik vanuit de hitte het hotel binnenkwam. De tweede en laatste dag namen wij de vleugelboot naar Macao, dat toen nog niet in Chinese handen was, waardoor ik mij kon voorstellen dat het daar nog een beetje hetzelfde was als in uw dagen. Toen wij aankwamen, huurden wij een gids en een taxi en legden uit waar wij naartoe wilden. Natuurlijk, ook wij wilden op de foto naast het beeldje van Camoës, op dezelfde plaats waar u had gestaan. De foto ligt hier naast mij. Daar sta ik met mijn naar de huidige maatstaven veel te grote zonnebril, mijn strooien hoed tegen de borst. Door de scherpe tegenstelling tussen licht en donker is het beeldje vrijwel zwart. Wel kan ik de tekst lezen onder de torso van de dichter: ‘Luiz Camoes’, links ‘nasceo 1524’, rechts ‘morreo 1560’. Ook al niet oud geworden dus. Wat leeftijd aangaat heeft u hem nog twee jaar overtroffen. Maar toch, twee vroege doden. Heeft uw fascinatie voor de Portugese dichter met dat korte leven te maken? In ieder geval voelde ik mij in de nabijheid van het beeldje zeer tevreden. Ik was hetzelfde parkje ingelopen als mijn held en had mij naast het beeldje opgesteld met de devote blik die bij een min of meer officiële foto past. Officieel dan in mijn voorstelling. Thuis, in mijn woonplaats, leef ik dichtbij het huis van Gorter, ik heb de werkkamer van Van Eeden bezocht en als ik naar de trein ga, loop ik altijd langs huize Helma, waar de weduwe van Theo van Gogh, Vincents broer, na diens dood woonde met het hele oeuvre van haar zwager in haar huis. Iedere keer besef ik dat, maar met het beeldje van Camoës, waar u zich liet vereeuwigen, is het toch nog een beetje anders. Immers, hoeveel Nederlanders voor mij hadden dat bezocht? Hier kreeg de plaats der herinnering ook nog eens een uniek karakter. Toen wij enige tijd later door Macao liepen, werd mijn euforische stemming nog eens vergroot doordat ik bijna letterlijk tegen de ruïneuze façade van de kathedraal op liep. Op dat moment kon ik niet citeren uit de gedichten die u over dit bouwwerk hebt geschreven, maar ik had ze natuurlijk wel gelezen en geprobeerd mij een voorstelling van de façade te maken. Dit was hem dus! En ook hier stond ik op een plaats waar u, mijn held, gestaan had. Ik kon mijn geluk nu helemaal niet meer op. Als een rotsmuur steil rijst de façade
Voor het diep verval van 't heiligdom
Weggevaagd van 't aardrijk; geen kolom
Rest van de oude praal tot Gods genade,Ga naar voetnoot68
Waarschijnlijk niet toevallig (schrijvers moeten goed om zich heen kijken en bij voorkeur geïntrigeerd raken door zaken die andere mensen ontgaan) overkwam mij in Macao ook nog iets persoonlijks, een beeld dat mij diep schokte. In een tempel stond een klein altaar met daarnaast een vrijwel versleten koffer waarin de spullen zaten van een meisje dat zeer recent zelfmoord had gepleegd. Nu, op dit moment, ben ik tevreden dat dit beeld van zinloze zelfvernietiging mij op die dag toch nog meer trof dan de voetsporen van u die ik betreden had. De wanhoop die om de koffer hing was zo groot dat mijn geest zich nog steeds snel uit de voeten maak als ik die mij tracht voor te stellen. Was het uiteindelijk wel zo vreemd dat ik dit zag, dat het juist die deerniswekkende koffer was die mij trof, bij een achteraf altaar in de tempel? Een koffer is het attribuut en tegelijk het symbool van de reiziger. Zoals ook u een reiziger was en figuren vanuit uw geest op papier bracht die reisden, op zoek naar het onbenoembare dat minder gecompliceerde zielen dan u het geluk zouden noemen. Maar wat u zocht is omvangrijker, het gaat veel verder.
Dit is wat mij voor de geest kwam, uw laatste brief lezend. Wist u op dat moment dat het de laatste was? U besefte diep in uzelf toch zeker maar al te goed dat het gauw afgelopen zou zijn? En tja, dan heb je je tijdens je leven laten fotograferen naast het beeldje van je held. En heb ik mij tijdens mijn leven laten vereeuwigen op de plaats van mijn held die naast zijn held stond. Wat heet trouwens ‘vereeuwigen’? Verdwijnen doen we allemaal. En de emoties rond zo'n foto gelden allereerst onszelf. De rest is folklore.
Rudolf Geel |
|