21 Nico Laan,
Richard Minne als briefschrijver
Du Perron moest ooit kiezen tussen Richard Minne en Paul van Ostaijen. Hij koos Minne en wordt daar soms nog om uitgelachen, want ja: Minne was een aardige of misschien zelfs een goede dichter, maar zijn werk is geschiedenis geworden. Terwijl Van Ostaijen..... Ik hoef de zin niet eens af te maken. Het is hier niet de plaats om een polemiek te beginnen, maar er mag misschien wel gezegd worden dat Minne een beter briefschrijver was dan de Grote Paul. Wie die brieven wil leren kennen, leze Wolfijzers en schietgeweren (1942). Dat is een boek met een negentiende-eeuwse titelpagina, want onder de titel staat: Een nieuwe verzameling verzen/ van Richard Minne/ den dichter van In den zoeten inval/ Verder eenige verhalen/ benevens een serie epistelen/over den nood en de nijdigheden/de hoop en de zoetheid/de wijsheid en de argeloosheden/van den dichter/en den mensch/dit alles bijeengegaard door R. Herreman en M. Roelants/met een inleiding en een bloemlezing. Van die ‘epistelen’ krijgen we alleen fragmenten te lezen. Ik kies er drie:
‘Gij komt niet! Waarschoot is ver. En er is hier niets dat den reiziger aantrekt. De hemel is grauw, de wegen zijn grauw, en de ziel der menschen is assche. Ge stapt van het boemeltreintje en ge staat voor vieze huizen: een herberg, 't huis van een koolmarchand, een renteniersfaçade, en ge gaat mistroostig verder langs een dorpstraat die haar best doet en nochtans uw gemoed niet weet op te beuren. Breughel is dood en Timmermans is een triestige merelaar’
(januari 1925)
‘Zaaien ... maaien... Dat klinkt schoon. Dat klinkt vlijtig. De schoolmeesters hebben er zelfs een idylle van gemaakt, en de schilders een symbool. Maar hebben zij ooit een ons zaad in de hand gehouden? De zaaier stapt. Daar zit rythme in zegt de muzikant. Het mist. Het mijzelt. Uw voeten plakken in de modder. De musschen muizen er uit met uw zaad dat 9 fr. den kilo kost. De maaier zegt: Godverdomme.’
(niet gedateerd)
‘Mijn vrouw is naar Gent. Paul van Ostaijen is dood. Het regent. Ik wacht’.
(28 januari 1929)