'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009
(2009)–Yra van Dijk– Auteursrechtelijk beschermdInleidingDe vermogende negentiende-eeuwse Leidse literator en mecenas Johannes Kneppelhout heeft een groot aantal protégés onder zijn hoede gehad. De bekendste onder hen zijn het jonggestorven wonderkind Jan de Graan, een violist, en de op zesentwintigjarige leeftijd aan tuberculose overleden landschapschilder Gerard Bilders, een dubbeltalent. Laatstgenoemde heeft niet alleen als schilder een delicaat oeuvre nagelaten, hij blijkt ook een begenadigd schrijver te zijn geweest. Na zijn dood gaf Kneppelhout de aan hem gerichte brieven en de dagboeknotities van zijn beschermeling uit. Dit echter in een zeer gelimiteerde, niet voor de handel bestemde editie, waardoor de oorspronkelijke uitgave uiterst zeldzaam is. Lange tijd was het bestaan van Brieven en dagboek van A.G. Bilders alleen in kleine kring bekend, tot het in 1974 dankzij de door Wim Zaal samengestelde bloemlezing Vrolijk versterven ook een groter publiek bereikte. Thans is het opgenomen in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Brieven en dagboek geldt als een uniek egodocument met grote literaire kwaliteiten, dat ons bovendien uitvoerig informeert over het kunstleven in de tweede helft van de negentiende eeuw. De ontroerende briefwisseling met Kneppelhout geeft inzicht in Bilders' moeizame kunstenaarsbestaan, zijn worstelingen met zijn talenten, de twijfels aan zichzelf, en laat zich deels lezen als het verslag van een Bildung. Zijn observaties zijn origineel, geestig en niet zonder zelfspot. Daarnaast is de grote Europese literatuur vaak het onderwerp van de correspondentie: Bilders beheerste de moderne talen en las onwaarschijnlijk veel. Kneppelhout, die het literaire talent van zijn protégé herkende, had eigenlijk liever gehad dat deze de penselen voor de pen zou verruilen. Dat was echter niet bespreekbaar. Bilders wilde niets dan een landschapschilder zijn en als het even kon de vrije natuur intrekken. Het resultaat was een repertoire dat uit stemmingsvolle landschappen met vee bestaat, waardoor Bilders als een van de voorlopers van de Haagse School kan worden beschouwd. Het boek Gekleurd grijs, waaraan onderstaande brief is ontleend, bevat een integrale, geannoteerde uitgave van de brieven en het dagboek, en een studie naar de publicatie- en waarderingsgeschiedenis van de geschriften. In het hoofdstuk dat aan Johannes Kneppelhout en aan zijn opvoedingsidealen is gewijd, zijn nieuwe feiten over de mecenas en zijn schare van pupillen verwerkt. Bij de hier gepubliceerde brief en de toelichting daarop zijn de noten tot een minimum beperkt.
In de zomer van 1856 had Kneppelhout, volgens zijn eigen zeggen, in het Gelderse Oosterbeek ‘den krachtigen, maar stroeven, stuggen, schuwen jongen, die wegliep zoo dikwijls ik maar even den voet in zijns vaders [...] atelier zette met belangstelling opgemerkt’, waarna hij met instemming van de vader besloot Gerard bij diens verdere opvoeding te ondersteunen. Vader Bilders ondervond als landschapschilder weliswaar veel erkenning, maar kon slechts met moeite zijn gezin onderhouden. Gerard zelf, een ‘volstrekt onbedorven natuurkind’, had te kennen gegeven zich als dierenschilder te willen specialiseren. Omdat Kneppelhout wenste dat Gerard voor zijn verdere vorming om te beginnen naar Den Haag zou gaan, nam deze in november 1856 afscheid van het ouderlijk huis en het buitenleven in Oosterbeek. Gedurende drie jaar, van 15 november 1856 tot 15 november 1859, heeft Kneppelhout volgens zijn ideaal ‘opvoeding door vriendschap’ Gerards opleiding bekostigd en hem met raad en daad bijgestaan. Door een regelmatige briefwisseling bleef hij op de hoogte van de vorderingen van zijn protégé, en kon hij de jongen op afstand aanmoedigen en zonodig sturen. In Den Haag woonde Gerard bij H.J. Dirksen, docent Frans aan het Stedelijk Gymnasium. De bedoeling was dat er behalve aan Gerards schildersopleiding ook aan zijn algemene ontwikkeling zou worden gewerkt: hij werd onderwezen in de moderne talen en de klassieke en moderne literatuur, hij kreeg godsdienstonderricht en schermlessen. Voorts werden hem goede omgangsvormen bijgebracht, iets waaraan Kneppelhout veel waarde hechtte met het oog op de toekomstige clientèle van de jonge schilder. Gerard stortte zich met grote ijver op de talen. In verbazend korte tijd was hij het Frans en Engels meester; na een paar maanden was hij bijvoorbeeld al aan Byron begonnen. De lessen Frans kreeg Gerard uiteraard van Dirksen. Voor het Engels werd vanaf januari 1857 een aparte leraar aangetrokken. Zijn kennis van het Duits zal hij in zijn jeugd van zijn uit Duitsland afkomstige moeder en misschien ook van haar familie hebben meegekregen, want blijkens Brieven en dagboek had hij zich voor zijn komst naar Den Haag al in Heine verdiept. In ieder geval kon Dirksen na een jaar aan Kneppelhout rapporteren dat Gerard zich zonder veel moeite schriftelijk en mondeling in het Frans, Duits en Engels kon uitdrukken en dat hij al een groot aantal belangrijke werken in die talen gelezen had. Wat de schilderkunst betreft, stond Gerard zoals veel jongeren in Den Haag onder het toeziend oog van de veeschilder Simon van den Berg.
Het jaar 1858 stond in het teken van de Bildungsreise naar Zwitserland die Gerard op instigatie van Kneppelhout van mei tot november zou maken. Volgens plan zou hij zich in Genève verder bekwamen onder leiding van de dierenschilder Charles Humbert, een bekende van Kneppelhout. Kneppelhout zelf had in 1839 evenals verschillende andere reislustige landgenoten voor en na hem, in navolging van Engelse en Franse Romantici een Zwitserse reis gemaakt. Het verslag hiervan, In den vreemde, heeft Gerard ter voorbereiding van zijn reis waarschijnlijk te lezen gekregen. Rond de jaarwisseling van 1857 op 1858 was Gerard weer enige tijd bij zijn ouders in Oosterbeek. Kneppelhout bracht de winter door in Nice, van waaruit hij in een brief van eind januari vooruit liep op de Zwitserse reis. De literator was zeer te spreken over Genève en de grote denkers en kunstenaars die ‘la Rome protestante’ had opgeleverd. Hij hoopte dat zijn beschermeling de gelegenheid zou aangrijpen om zich tijdens zijn verblijf in zo'n belangrijke stad ook ‘als mensch’ te ontwikkelen. Hij zou Gerard ook bij vooraanstaande families kunnen introduceren, en vroeg hem zich in Genève wat toegankelijker, wat minder stug op te stellen dan hij gewoon was. Niemand kende hem daar, en hij zou zich er frank en vrij aan de buitenwereld kunnen presenteren. Gerard antwoordde zijn best te zullen doen, en zich te realiseren op anderen soms beschroomd, onbuigzaam en ongevoelig over te komen. Hij hoopte vurig aan Kneppelhouts verlangens tegemoet te kunnen komen en zich te beteren. Het niet kunnen tonen van zijn gevoelens leek hem echter een moeilijk te veranderen eigenschap. Wel kon hij melden van tijd tot tijd een hoed, en altijd handschoenen te dragen.
[K 11] Nice (hôtel de France), 29 Januarij 1858. [vrijdag]
ZEER WAARDE GERARD! Naar uw schrijven schijnt gij, met inzigt van wat u ontbreekt, meer moed op uw werk te hebben gekregen. Zoo, geloof ik, moet het zijn. Gij zegt, altijd beneden hetgeen gij wilt voorstellen, beneden de realiteit der natuur, te blijven. Zoudt gij dit niet met de grootste kunstenaars gemeen hebben? Maar daarom moet men het streven niet opgeven, want dan kon men het penseel wel nederleggen, en juist in dezen strijd met de natuur ligt een gedeelte der kunst. Een schrijver draagt een boekje op zak, waarin hij zijne invallende gedachten opteekent; zou een schilder niet iets dergelijks kunnen hebben, een schetsboekje namelijk, om in te krabbelen wat hem treft in de natuur; hij schrijft de kleur bij de voorwerpen, den kant van 't licht duidt hij aan, hij onthoudt de tinten, en zoodra hij t'huis komt, kladt hij het geziene met honigverw op een stuk papier. Aldus blijft de indruk zigtbaar gefixeerd. Gij blijft ontevreden over uwe luchten. Kunt gij beter doen dan onophoudelijk de wolken waar te nemen? Waarom zoudt gij geene schetsen van luchten nemen? Raadpleeg verder de groote meesters en zie of hunne procédés u op den weg kunnen helpen!
Uwe reis zal heel gemakkelijk zijn, den Rijn op, zooveel mogelijk per spoortrein, en verder per diligence van Bazel naar Genève. Aldaar komt gij in eene wezenlijke grande ville, een carrefour Européen, waar de reizigers naar en van Italië zich een oogenblik ophouden, gelegen tusschen dit schiereiland, Frankrijk en Duitschland tegen bergen, aan een meer. Bij de inwoners, die in sommige opzigten nog al veel van ons Hollanders hebben, ontmoet gij veel degelijkheid en kennis, en gij weet hoevele groote mannen la Rome protestante heeft opgeleverd: J.J. Rousseau, Liotard, den grooten miniatuur- en pastelteekenaar, Pradier, den beeldhouwer, om niet van de Saussure, Sismondi en meer wetenschappelijke mannen te gewagen.Ga naar voetnoot59 Ik las deze week in Valery's kunstreis: ‘Je ne voulais que passer à Genève, je m'y sentis retenu: je trouvais dans cette ville des habitudes littéraires, un goût de civilisation, une sorte de dignité morale, un bon sens populaire, enfin une certaine solidité qui me plaisait.’Ga naar voetnoot60 Nu hoop ik maar, dat gij u uw verblijf in die zoo belangrijke stad zult ten nutte maken, ook om u als mensch te ontwikkelen. Tot nog toe hebt gij u een jongen gevoeld en als een jongen gedragen; dit moet nu uit raken; gij moet leeren handschoenen dragen en een hoed opzetten. Denk niet, dat die kleinigheden dwaasheden zijn, die er voor een artiste niet op aan komen, dat het talent alles moet goed maken. Dit is eene dwaling. Als een jong kunstenaar zich lief en gunstig presenteert, aanbeveelt door goede manieren, flink en aardig weet te praten, brengt hem dit een geducht eind in de opinie vooruit. Zet dus het zwijgen op zij, beweeg u vrij onder de menschen, wees een beetje buigzaam, niet meer zoo stug als uw karakter meebrengt, en, als mensch bij de menschen geaccueilleerd, zult gij zien, dat uw talent, zonder intrigues noodig te hebben, er wèl bij zal varen. Zie Pieneman eens!Ga naar voetnoot61 Voor de helft heeft zijn opgang in zijn omgang gelegen. Ik verbeeld mij gelegenheid te hebben enkele der fatsoenlijkste huizen van Genève, hetgeen niet gemakkelijk is, voor u te openen.Ga naar voetnoot62 Als met een braven, knappen jongen kan ik gerust met u voor den dag komen, maar gij moet uw best doen ook een beetje pleizierig te worden. Ik zou gek staan te kijken, als ik hooren moest: ‘welk een vervelend, stijf wezen hebt gij ons daar op het dak gestuurd!...’ Gij moet deze tirade niet onaangenaam vinden. Wees verzekerd, lieve Gerard, dat ik het goed met u meen en deze waarheden in alle liefde u onder het oog breng. Te Genève kent u niemand; gij zijt zoo goed in de gelegenheid u maatschappelijk te veranderen, gij komt er onder gunstige omstandigheden, gij zijt er aan zoo menigen gelukkigen invloed blootgesteld; laat die gelegenheid niet ongebruikt; denk er aan, ook om mij, en dat ik óók graag een beetje eer met u inleg en ambitie in u heb! Schrijf mij in uw volgende eens wat gij dienaangaande van uzelven denkt! Het zijn voor een jong mensch, die met beschroomdheid te strijden heeft, somtijds moeijelijke dingen om te boven te komen, toch is het noodzakelijk, en het valt ligter, als iemand er op wijst en de aandacht op vestigt. | |
Gebruikte literatuurWiepke Loos, Gekleurd grijs. Johannes Kneppelhout (1814-1885) en Gerard Bilders (1838-1865). Brieven en dagboek, Zwolle (Waanders Uitgevers) 2009
ISBN 978 90 400 82009 9 |
|