'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009
(2009)–Yra van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd13 Henk EijssensLieve Marita,
Op 6 november 1974 zag en hoorde ik jou voor het eerst. Het was de dag waarop ik - nu bijna 35 jaar geleden - intekende op het door jou en Tom van Deel te geven C-blok Moderne Letterkunde. Daarin zouden de brieven en gedichten van Gerrit van de Linde - De Schoolmeester - aan de orde komen. Dat blok kwam voor mij net op tijd. Veel plezier had ik namelijk niet in de studie Nederlands maar jouw aanstekelijk enthousiasme voor ‘onze’ eeuw heeft mij ervan weerhouden mijn geluk elders te gaan beproeven. Vóór dat eerste Schoolmeesterblok leek er voor de negentiende eeuw op het Instituut voor Neerlandistiek niet veel belangstelling te bestaan, daarna des te meer. Ik bleef dus. Er kwam nog een Schoolmeesterblok en een blok over negentiende-eeuwse literaire tijdschriften. En ook kreeg ik - nog steeds binnen het kader van de toen nog bestaande blokkenstructuur - de kans om met jou en Dick Welsink de turbulente periode vóór Gerrits vlucht naar Londen verder te onderzoeken. Het resultaat was in 1978 Schandaal in Leiden.
Ik kreeg de smaak te pakken van het brievenonderzoek en het lag dan ook voor de hand dat mijn doctoraalscriptie een briefeditie zou worden. Jij zou die scriptie natuurlijk moeten begeleiden. Ik kende inmiddels de grote collectie brieven aan de uitgever en redacteur van de Nederlandsche Muzen Almanak Johannes Immerzeel Jr. in de Koninklijke Bibliotheek. Een geschikte correspondent was ook al gauw gevonden: de Tollens-navolger Jan van Harderwijk Rzn. Van hem had ik ooit eens de bundel Gedichten uit 1835 gekocht en dit was een mooie gelegenheid eens wat meer over deze dichter te weten te komen.
Met die brieven ben ik wel een jaar of twee bezig geweest. Dat kon toen nog. Het waren er 96, de eerste uit 1823, de laatste uit 1840. Ze mochten niet gefotokopieerd worden, foto's waren voor een student onbetaalbaar en er zat dus niet veel anders op om de brieven stuk voor stuk af te schrijven. Maandenlang ben ik zo in de handschriftenkamer van de oude Koninklijke Bibliotheek aan het Lange Voorhout aan het werk geweest, samen met Dick Welsink die zich op de brieven van Adriaan van der Hoop Jr gestort had en met Jelle van der Meulen die de brieven van Carel Godfried Withuys gekozen had. Simpelweg overschrijven was natuurlijk niet aan de orde. Eerst moest een diplomatisch afschrift volgens het ‘Systeem Verkruysse’ vervaardigd worden en pas daarna kon je proberen daar een leesbare tekst van te maken. Het werden uiteindelijk 371 pagina's getypte tekst. Een pc bestond eind jaren zeventig nog niet en ik denk af en toe nog wel eens met gemengde gevoelens terug aan pagina's die opnieuw uitgetikt moesten worden, de tipp-ex en de onvermijdelijke a-noot die ondanks alle zorgvuldigheid toch moest worden ingevoegd.... Het aanmaken van een nette tekst gaat in 2009 toch echt een stuk gemakkelijker.
Op 27 augustus 1980 studeerde ik tenslotte bij je af. Mooi op tijd want vijf dagen later kon ik bij het Gemeentearchief Rotterdam beginnen. Geen onbekend terrein want ik had er al vele malen de studiezaal bezocht om van alles en nog wat uit te zoeken rond de Rotterdammers Gerrit van de Linde en Jan van Harderwijk Rzn. Eenmaal binnen in Rotterdam werd het trouwens heel wat gemakkelijker om tussen de bedrijven door allerlei kleine onderzoekjes te doen of te laten doen voor de vele publicaties die je in de loop der jaren verzorgde. In de brieven die de koffie- en theehandelaar Jan van Harderwijk Rzn aan Immerzeel schreef komt hij naar voren als iemand die zeer tevreden is met zichzelf. Hij was zeer actief op cultureel gebied. Hij publiceerde zijn gedichten in almanakken en tijdschriften en gaf in 1835 zijn eerste bundel Gedichten uit. Hij was lid of zelfs bestuurslid van tal van genootschappen en liet door een bekend schilder zijn portret vervaardigen toen hij eindelijk - na lang aandringen - aan de beurt was om in 1840 in de Nederlandse Muzen Almanak geportretteerd te worden. In 1838 had hij zijn koffie- en theehandel al overgedaan aan een neef. Hij had bovendien een behoorlijke erfenis gekregen en nam zich voor zich voortaan geheel aan de kunst te wijden. De jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw waren goede jaren voor Van Harderwijk. Maar plotseling keerde het tij. Door een nog steeds niet opgehelderde oorzaak - voor mij een grote ergernis - ging hij financieel ten onder. Een inzameling in 1850 waarbij ook Tollens zich inspande om voor de diepongelukkige Van Harderwijk 1400 gulden bijeen te krijgen is waarschijnlijk wel gelukt maar met zijn aanzienlijke positie was het voorgoed gedaan. Een armoedig gemeentebaantje gaf hem nog enige inkomsten maar toen het ook met zijn gezondheid bergafwaarts ging, werd zijn leven wel erg moeilijk.Ga naar voetnoot46 Dichten bleef hij overigens wel, in zijn laatste levensjaar kwam zelfs nog de bundel Dichtbloemen uit.
De levensgeschiedenis van Jan van Harderwijk is allang niet nieuw meer voor jou. Toch kom ik er nog eens op terug omdat het contextonderzoek naar Jan van Harderwijk ook brieven opleverde die buiten het bestek van mijn scriptie vielen en waarmee ik nu toch nog iets kan doen. De hieronder volgende brief schreef Jan van Harderwijk in zijn laatste levensjaar aan de Rotterdamse suikerraffinadeur en kunstverzamelaar Pieter van der Dussen van Beeftingh (1795-1875)Ga naar voetnoot47. Toen ik die brief voor de eerste keer onder ogen kreeg kwam de inhoud hard aan. Weliswaar wist ik uit zijn levensbericht dat het met Van Harderwijk niet zo goed was afgelopen maar op dat moment was ik nog volop bezig was met de succesvolle Van Harderwijk. De brief aan Van der Dussen gaf echter zo'n duidelijk beeld bij de in het levensbericht genoemde dieptreurige laatste jaren dat ik meteen die succesvolle periode heel anders ging bekijken. Ik was behoorlijk onder de indruk. Dit soort ellende kon iedereen treffen. Mij dus ook. En dat gaf te denken.
Weledelen Heer P. van der Dussen vBeeftingh
Geachte Vriend,
Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, hoe somber en treurig het om mij heen is. Het huis is als uitgestorven! De begrafenis is ordelijk afgeloopen; maar het heeft ons wat gekost, het, waarachtig, ons zoo dierbaar overschot, te zien uitdragenGa naar voetnoot48. De zorg van AntjeGa naar voetnoot49 is ons hoogstopbeurend, en de deelneming ook van vele vrienden, buiten de stad, heeft mij verkwikt. Maar ach! wat grieft er veel, als men bedenkt, dat, zoo velen, die met mij mijn brood braken en aten, mij zelfs het koele, koude, pligtpleging-kaartje niet zonden. Ik zou er u stalen van kunnen geven, die U zouden verbazen! Echter zag ik te midden van mijne treurige omgeving veel dat mij genoegen deed, veel dat de donkere nacht die mij omgaf verhelderde. Ik dank er God voor! Van KarelGa naar voetnoot50 heb ik ook, als van VermeijsGa naar voetnoot51 hoogstaangename brieven. - Karel moest het te Leeuwarden uit de Courant zien! Hij was niet meer te beschrijven. - Voor de snelheid, waarmêe de levenskrachten, binnen 24 uren, zijn gesloopt, heeft de kunst verbaasd gestaan. Haar sterven is benijdenswaardig geweest: de docter verklaarde zelden eene doode met zulk eene kalmte en zielrust, ligchaams- noch zielsmarten teekenende, te hebben gezien. Die rust zweefde nog op haar gelaat, zonder eenige verandering, toen haar laatste woning werd gesloten! Gisteren was het voor ons een treurige en aan herinneringen, die streelden en griefden, rijke dag: 17 Maart zou haar 66sten verjaardag zijn geweest. Wat hijgde ze naar de lente... Zij heeft de aardsche niet mogen aanschouwen. God geve haar zielsoog de hemelsche aanstare! Bij dat alles wat mij smart of streelt is, bovenal Uwe hartelijkheid, uwe nooit door mij te vergeldene vriendschap en belangstelling mij onbeschrijfelijk vertroostend en uitreddend geweest. Ik wenschte u nader hierover te spreken. Kom dus in den loop dezer week, indien het niet te veel gevraagd is, of in het begin der volgende week eens bij mij aan. Gisteren zeide Dr Van WageningenGa naar voetnoot52 dat ik, bij zacht weêr, wel eens eene kleine wandeling kon maken, doch voor eerst mij aan geene gewone bezigheden wijdeGa naar voetnoot53. De inwrijvingen, die ik aanwend ter vermindering van de pijn, die ik, zeer kort na het afsterven mijner beste, in de linkerzijde, op hevige wijze zelf, kreeg, hebben eenig effekt en zijn wat verzacht. Vroeger zoude ik U de exemplaren mijner dichtbloemenGa naar voetnoot54 hebben toegezonden: er bestond echter eene reden, die zich wel voor U zal ophelderen, waarom ik het niet eerder dan heden kon doen. Geniet het goede, hartelijke vriend! geloof mij dankbaar en opregt dat mij woorden ontbreken om te uiten wat het harte zoude wenschen uit te spreken, en terwijl het eenzaam pad daar voor mij ligt, hoop ik, gesterkt in God, geleid door de vriendschap, opgebeurd door de liefde mijner den verderen weg, goedsmoeds te bewandelen. De beproeving valt zwaar, de levensbeker is bitter! God weet wat ons het beste is.
T.T.
18 Maart 1858 JvanHarderwijkRz
Mijne welmeendende groeten aan MevrouwGa naar voetnoot55 Het zou nog erger worden. Een paar maanden na de vondst van deze brief ontdekte ik het toen nog niet geïnventariseerde archief van de uitgever A.W. Sijthoff in de Leidse Universiteitsbibliotheek. Ook daarin bevonden zich brieven van Jan van Harderwijk en ook uit zijn laatste levensjaar. Uit die brieven bleek dat de beproevingen nog zwaarder zouden worden en de levensbeker nog bitterder. Op 30 mei, nog geen drie maanden na het overlijden van zijn echtgenote, overleed de kleindochter van Van Harderwijk, de naar haar grootmoeder genoemde Carolina Jacoba, dochter van Isak Julius Karel (1824-1864) en Jannetje Stolk (1822-1865). ‘Diep bedroefd, hoogsternstig voor mij zelve gestemd, omringd van bergen van zorgen, neem ik bevende de pen op (...) begint de brief aan Sijthoff van 4 juni 1858 waarin hij beschrijft hoe een ‘ontsteking in de hersenen veroorzaakt door de tanden’ binnen zeven dagen een einde maakte aan haar jonge levenGa naar voetnoot56. En ook nu was het nog niet erg genoeg. Bij het verdriet kwam de vernedering. In dezelfde brief moest hij Sijthoff vragen hem wat geld te lenen, 10 à 12 gulden, terug te betalen op 16 juni. Hij wist niet wie anders dan Sijthoff ‘de stem des dringenden noods menschlievender en hulpvaardiger zou kunnen horen. Ik bid u dus, vriend Sijthoff, verstoot mij niet maar help.-’ Toen Sijthoff de volgende dag nog niet gereageerd had, schreef Van Harderwijk opnieuw. ‘Ik bid u geef mij een letter berigt. Want, waarachtig! ik weet geene uitkomst. Doe smeek ik U wat gij kunt (...) Mijn laatste gulden moet ik zoo gaan wisselen en dan heb ik waarlijk voor morgen niets.’Ga naar voetnoot57 Sijthoff heeft hem waarschijnlijk financieel kunnen helpen want in de laatste twee brieven die uit zijn laatste levensjaar overgebleven zijn, kon Van Harderwijk weer zelfverzekerd schrijven over letterkundige zaken zoals zijn door Sijthoff uit te geven editie van de gedichten van Adriaan van der Hoop Jr.
Op 27 december 1858 overleed Jan van Harderwijk Rzn, nadat de problemen met zijn gezondheid steeds ernstiger geworden waren. Weinig was hem na zijn financiële ondergang bespaard gebleven. Zijn vooraanstaande positie in de Rotterdamse culturele wereld was hij kwijt en vele oude vrienden uit zijn succesrijke periode wensten hem niet meer te kennen. Hij werd begraven in het goedkoopst mogelijke graf op de Rotterdamse begraafplaats Crooswijk en is inmiddels vrijwel volkomen vergeten. Wat een tragisch lot voor een dichter wiens werk ooit met goud en zilver werd bekroond en die ‘gloeide voor de Kunst’!Ga naar voetnoot58
Maar zo somber mag deze ‘brief rond een brief’ natuurlijk niet eindigen en daar is ook geen enkele aanleiding toe. Je mag dan nu wel ambtelijk aan je eind gekomen zijn maar voor de negentiende eeuw ben je dat nog lang niet. De biografie van Jacob van Lennep zal nu wel niet lang meer op zich laten wachten en ik hoop dat je ook nog wat met J.J. Cremer zult gaan doen. Hij is toch niet voor niets opgenomen op de lijst van onze grootste honderd dode schrijvers! Verder heb ik bij jou nog een al lang lopende almanakbelofte in te lossen en daar gaat het binnenkort dan ook eindelijk van komen. Ik verheug mij daar zeer op. Tot spoedig!
Henk Eijssens |
|