7 Marijke Barend-Van Haeften,
Een unieke brief van Maria van Oordt. De Euraziatische uitzondering die de regel bevestigt?
Eind november 1794 vertrok Carel Saxe, lid van de Raad van Justitie te Batavia, aan boord van de Kromhout, naar het vaderland. Het ging slecht met de Verenigde Oost-Indische Compagnie en het was dus belangrijk dat de retourvloot veilig thuiskwam. Maar de Kromhout werd in de buurt van de Shetland Eilanden door de Engelsen genomen. Daarmee ging niet alleen kostbare lading voor Nederland verloren, maar ook de brief die Saxe voor Hendrik Breton meebracht op verzoek van het echtpaar Felix-van Oordt. Saxe zelf arriveerde wel in de Republiek.
Aan boord van Oost-Indiëvaarders moest alle post onmiddellijk ingeleverd worden. Als er op zee problemen met vijanden ontstonden, werd het
hele pakket met post vaak overboord gegooid. Het was niet de bedoeling dat post in handen van vijandige naties zou vallen, omdat er belangrijke informatie in kon staan. Hiervoor was dit keer kennelijk geen tijd en de brief, gedateerd 30 november 1794, belandde in het Engelse Nationaal Archief.Ga naar voetnoot* Daar bleef hij bijna twee eeuwen ongelezen. Saillant detail: als de brief niet in handen van de Engelsen was geraakt, zou Saxe hem ook niet aan de geadresseerde hebben kunnen overhandigen, want Breton was een maand eerder overleden.
Breton was als scheepsjongen in dienst van de VOC naar Indië vertrokken. Hij klom op tot directeur-generaal en raakte in die functie aan het eind van zijn loopbaan in opspraak. In 1783 werd hij, waarschijnlijk ten onrechte, van financiële malversaties verdacht en nog hetzelfde jaar vertrok hij als admiraal van de retourvloot naar het vaderland om daar zijn recht te halen. Een jaar eerder was zijn echtgenote, Sara Maria van Oordt, in Batavia overleden. De brief die Saxe moest afleveren, was ondertekend door Carel Hendrik Felix en Maria van Oordt.
De echtgenote van Breton, Sara Maria, werd in 1738 in Batavia geboren als dochter van Catharina Poulle en Jan van Oordt, oud-onderkoopman en schepen. Haar vader was eind 1723 naar Indië gereisd. Zijn testamenten berusten in het Nationaal Archief in Den Haag. In het eerste uit maart 1756 vermaakte hij zijn nalatenschap aan zijn enige dochter. Maar 13 jaar later, in 1769, herzag hij zijn testament. Hij liet nu 500 rijksdaalders na aan de vrije christenvrouw Johanna van Manado. Bovendien erfde Johanna een aantal huisjes, slaven, huisraad, kleren en kostbare juwelen waaronder oorbellen met 11 diamanten, een paar kleinere oorbellen, diamanten ringen en wat gouden kleinoden. Aan haar dochter, Maria van Oordt, die hij in het document als zijn dochter erkent, vermaakte hij eveneens huisjes, slaven, porselein, kostbare huisraad, kleren en dure juwelen. Hendrik Breton en Sara Maria van Oordt werden tot toeziend voogd over de minderjarige Maria benoemd. Jan van Oordt stierf in augustus 1775, waarop het testament op 13 september werd bekrachtigd.
Sara Maria en Maria van Oordt waren dus halfzusters. Eerstgenoemde was als weduwe getrouwd met Hendrik Breton, de tweede man van Indië en verkeerde met hem in de hoogste kringen van Batavia. Vlak voor zijn vertrek had Breton ter nagedachtenis aan zijn vrouw in de Hollandse kerk nog een wapen op laten hangen. Maria van Oordt was de dochter van een Nederlandse man en een vrijgemaakte slavin. Haar geboortedatum is niet bekend. Eind december 1792 trouwde ze met de in Batavia geboren weduwnaar Carel Hendrik Felix, die in de rang van onderkoopman werkzaam was bij de VOC. Het was ook haar tweede huwelijk, eerder was ze gehuwd geweest met assistent Daniel Arends.
Jean Gelman Taylor heeft in Smeltkroes Batavia. Europeanen en Euraziaten in de Nederlandse vestigingen in Azië uitgebreid over de rol van vrouwen en in het bijzonder mestiezen in de Europese samenleving te Batavia geschreven. Verschillende groepen konden aanspraak maken op de categorie Europees: emigranten uit Europa en hun in Azië geboren kinderen, Aziatische echtgenotes van Europese mannen en hun wettige kinderen, en onwettige maar door de vader erkende kinderen van Nederlandse vaders en Aziatische moeders. Omdat de bewindhebbers in de Republiek zich van de loyaliteit van hun functionarissen in den vreemde wilden verzekeren, stelden ze op de hoge posten in Indië mannen aan die in Holland waren geboren. In Indië geboren zonen, werden voor een opleiding naar Nederland gestuurd. Was dat niet het geval, dan schopten ze het meestal niet ver. Dochters bleven in Indië en waren geschikte echtgenotes voor witte mannen in een hoge rang. Omdat er van de VOC nauwelijks vrouwen uit Nederland mochten overkomen, bestond de meerderheid van de vrouwelijke bevolking van de Nederlandse vestigingen uit vrouwen van gemengde afkomst. Deze Euraziatische vrouwen verbonden via huwelijken belangrijke mannen met elkaar.
Onze vier hoofdrolspelers behoorden dus tot de Europese categorie. Hendrik Breton was zo'n man uit Nederland die het ver bracht. Johanna Maria van Oordt, in Batavia geboren uit witte emigranten, was een geschikte echtgenote voor hem. Haar halfzusje was een mesties. Zíj trouwde met Carel Felix, die in Indië uit Europese emigranten geboren was en het dus lang niet zo ver kon brengen. Witte mannen moesten immers uit de Republiek komen. Carel en Maria stonden in de hiërarchisch geordende maatschappij van destijds dus lager op de sociale ladder dan Maria's halfzuster en haar man. Taylor schrijft dat we slechts indirect iets weten over mestiezen met Europese status. Ze wijst op familiearchieven waarin soms een brief of dagboek van een Nederlandse kolonistenvrouw te vinden is, maar merkt spijtig op dat dat wel niet zal opgaan voor egodocumenten van Euraziatische vrouwen.
Als we kijken naar de brief die Saxe voor het echtpaar Felix - van Oordt meenam, bevestigt de uitzondering weer eens de regel. Eigenlijk bestaat het document uit twee schrijfsels. Het eerste werd in het Nederlands door Carel Felix geschreven en door beide echtelieden ondertekend. Uit de ondertekening blijkt dat beiden zich van hun lagere positie ten opzichte van Breton bewust waren. Het tweede werd alleen door Maria van Oordt in het Maleis, gelardeerd met Nederlandse woorden, in een schools en regelmatig handschrift geschreven. Maria spreekt haar zwager aan met papa, een beleefde aanspreekvorm voor een oudere man die in besloten kring werd gebruikt. De inhoud van beide brieven luidt:
Aan den Wel Edele geboore Heer
Hendrik Breton
te Beritenburg
WEL EDELE HOOG GEBOORE HEER!
Wij hoope dat onze laatste Schrijvens van den 10 November anno passado en 20 Januarij zult ontvangen hebben, hier in geslooten een
resipis van ½ kasje Thee wenschen uwel Edele Gebooren dezelve voor een geringe prezentje zal gelieven te accepteeren.
Wij hebben met genoegen uit den inhoud van uwel Edele Gebooren letteren gedateerd 11 September gepasseerde Jaar, dat uwel Edele gebooren en kinderen van een goede welstand jousseerende.
Dewijl de verdienste van tijd tot tijd seer slegt word hadden wij genoodzaakt geweest de broodbakkerij van de Wel Edele Heer GOEDBLOED, in de maand April voor 12500 Rijksdaalders gekocht en aan de Wel Edele Gestrenge Heer RIEMSDIJK verbonden heeft teegens ½ %. Door aanraeden van zijn Hoog Edelheid SIBERG om per request te versoeken de prefilecie van de geciteerde bakkerij te genieten en in Compagnies dienst zich te mogen blijven Continueren waar op door de hoge regeering toegestaan heeft.
De wel Edele gestrenge heer SAXE, repatrieert met 't schip Cromhout, zijn wel Edele Gestrenge heeft de goedheid gehad om voor uwel Edele Gebooren deeze meede te neemen om zelfs zich te overhandigt, in de gepasseerde maand is de heer VINCENT op Java overleeden (denklijk dat de boedel niets zal overschieten).
Overigens beveele wij uwel Edele Gebooren in Gods veilige bescherminge en recommandeere wij met waare opregtigheid zich te noemen
WELEDELE HOOG GEBOOREN HEER!
Batavia De 30e november 1794 | Wel Edele Hoog Geboren Onderdanigen Gehoorzaamen Dienaar, en Dienaresse |
PS: wij gebruiken de vrije postigheid
Uwel Eldele gebooren te verzoeken om te informeren
Of de heer Sinkelaar en beminde nog in leeven
waaren vermits de Eerste teekenaar veel goeds
van Zijne Edele genooten heeft. | C.H. Felix Maria Felix geboren van Oordt |
Papa kaloe ada soeka kieriem bigitoe lakas, jang bole gedrukte briefje voor divisies frans en olanda poenja, maskie 1 riem poenja banjak, papa goea minta kaloe ada soeka kiriem divisies njang die olanda bekeen jagan bajak barang 500 of 1000, per oewang goea takoe minta bajak divisies olanda lakas jadie roesak makang koetoe, papa goea lagie bekeen divisies per joeal - die bakkerij bajak capitein kaloe papa soeboet per felix die orang trada nantie weijger voornamentlijk de heer drillinger, kieriem tabe sama nona k en katjie kiejiel ombo lagie bielang tabe sama papa saripa katjie kiejiel, papa kietoran sama
Moea poea tabe
Wanneer we het eerste briefje bekijken, zien we dat het met de beheersing van de Nederlandse taal in de overzeese vestiging niet best was gesteld. Ondanks diverse pogingen van de overheid om het Nederlands in Batavia als algemene omgangstaal in VOC-kringen te gebruiken, schrijft Carel Felix slecht Nederlands. Afgezien van het feit dat Breton niet in Beritenburg, maar in huize Boutenburg aan de Haarlemmertrekvaart verbleef, lopen veel zinnen grammaticaal niet correct. Dat komt overeen met de bevindingen van Kees Groeneboer in zijn Weg tot het Westen. Het Nederlands voor Indië 1600 - 1950. Voorschriften in de schoolreglementen voor de stad Batavia uit 1778 om het gebruik van Maleis en Portugees te verbieden en geen andere taal dan de Nederduitse te laten spreken, haalden in de praktijk niet veel uit. Carel Felix is opgevoed door Aziatische slavinnen die Maleis of Portugees spraken. Met zijn ouders sprak hij Nederlands, met zijn vrouw hoogstwaarschijnlijk Maleis gelardeerd met Nederlands. Aan het eind van de achttiende eeuw sprak, volgens Groeneboer, waarschijnlijk minder dan 1 procent van de bevolking van Batavia Nederlands. Het was een schrijftaal geworden voor witte mannen in kringen van het VOC-bestuur. De brief van zijn echtgenote bevestigt deze bevinding.
Inhoudelijk is de brief van het echtpaar Van Oordt ook interessant. Na opmerkingen over een geschenkje en familiaire aangelegenheden, blijken Maria en Carel zich zorgen te maken over de bakkerij. Dergelijke brieven van mannen naar familie in Nederland kwam ik vaker tegen. Ze combineren persoonlijke en zakelijke aangelegenheden. Maria van Oordt vraagt Breton in haar eigen briefje om niet te veel Franse en Nederlandse waardepapieren te sturen, omdat ze toch maar door de mieren worden opgegeten. Verder dreigen er problemen met de bakkerij en verzoekt ze Breton enkele zaken te regelen, omdat vooral de heer Drillinger dwars kan gaan liggen. Aan het eind van haar brief doet ze kort de groeten aan familie en vrienden. Wanneer vrouwen weduwe waren geworden, schreven ze vaker dit soort zakelijke brieven vanuit de koloniën. Maria van Oordt was echter getrouwd en deed haar zwager zelf een zakelijk verzoek, en niet haar man, zoals je zou verwachten.
Binnen het vrouwelijke discours gaan koloniale dagboeken en brieven van vrouwen meestal over huiselijke en familiaire aangelegenheden,
bijvoorbeeld over de gezondheid van de dames en hun familie. Wanneer je vanuit het oogpunt van gender naar egodocumenten kijkt, zie je dat
mensen destijds vaak vanuit hun persoonlijke omstandigheden schreven, mannen zowel als vrouwen. Mannen zouden ondernemender zijn, exploreerden onder meer onbekende gebieden en brachten die in kaart, terwijl vrouwen passief bleven en het dichter bij huis hielden. Nederlandse vrouwen mochten van de VOC nauwelijks een rol spelen in het publieke domein, dat ze over het private schreven is dan ook logisch. Wanneer de verplichte rollen niet meer golden, zoals bij Cornelis Stout die in 1678 met zijn gezin tot slaaf werd gemaakt en in Algiers belandde, en bij Maria ter Meetelen die met haar man in Marokkaanse slavernij geraakte, zien we andere patronen. Stout schreef in zijn destijds nooit verschenen Reijsbeschrijvinge uitgebreid over zijn huiselijk leven en de ziektes van hem en zijn familie, en Maria werd een ondernemende vrouw die een belangrijke rol speelde bij de verlossing van haar gezin en een aantal andere Nederlandse slaven. Haar Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalfjarige slaverny uit 1748 is het enige Europese slavenverhaal uit de achttiende eeuw van de hand van een vrouw.Ga naar voetnoot**
De Euraziatische Maria van Oordt hield zich kennelijk zelf bezig met de financiële zaken van haar gezin. Marjon Peeters merkt in ‘VOC-vrouwen op de Kust van Coromandel’ (Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 2004, 68-104) op dat de activiteiten van vrouwen op het economische vlak in de kolonie vrijwel onopgemerkt zijn gebleven, terwijl er wel veel onderzoek is verricht naar huwelijksbanden. Ze pleit dan ook voor een systematisch onderzoek naar die zakelijke bezigheden. Ik sluit me daar graag bij aan. Ook de brieven die vrouwen uit de kolonie schreven, zijn de moeite van het bestuderen waard. Nu de brieven uit het archief in Londen dankzij het project Sailing Letters langzamerhand digitaal ontsloten worden, lijken hiertoe mogelijkheden voorhanden.
Omdat bovenstaande brief de enige mij tot nu toe bekende is van een mestieze vrouw en ik er tijdens mijn afscheidscollege slechts mondeling aandacht aan kon besteden, geef ik hem hierbij in druk aan Marita en andere wetenschappers door. Hopelijk zullen er nog meer van dergelijke brieven gevonden en bestudeerd worden. Marita, je bent zelf vast ook nog lang niet uitgeschreven. Het ga je goed in je verdere private en publieke leven.
Liefs, Marijke Barend-van Haeften
Een vertaling van de Maleise brief is bijzonder ingewikkeld en nog niet ‘af’. Ik dank mijn zwager Piet Horn zl en Kees Groenboer voor hun hulp en sta open voor iedere opmerking hierover.