De Rasoel-Komrij affaire. Een geval van elite-racisme
(2003)–T.A. van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
De politieke contextNederland, voorjaar 1995. VVD-leider Bolkestein heeft zojuist een grote overwinning in de verkiezingen voor de Provinciale Staten behaald. De VVD is de grootste partij van het land geworden, dankzij een populistische en nationalistische campagne waarin Bolkestein (with a little help from his friends bij De Telegraaf) zoals gebruikelijk uithaalde tegen asielzoekers, illegalen en andere buitenlanders. Zijn nauwelijks verholen motto hierbij was ‘Eigen Volk Eerst!’. Geen wonder dat CDA-Europarlementariër Mw. Maij zijn uitspraken vergelijkt met die van DeWinter van het Vlaams Blok. Bolkestein, en velen met hem (ook in de leiding van de CDA), vinden die vergelijking ongepast en onterecht. De CDA-leiding, zich bewust van het feit dat er ook onder CDA-kiezers mensen zijn die de xenofobe opvattingen van Bolkestein delen, verwijdert Maij uit het hoofdbestuur. Zo wordt één van de weinige politici die openlijk durft te zeggen waar Bolkestein voor staat buiten spel gezet. Janmaat is gefrustreerd dat Bolkestein gaat strijken met de winst op een programma dat Janmaat zelf sinds jaar en dag, in nauwelijks minder verholen, bewoordingen, had bepleit. Al die tijd had Nederland hem en zijn kornuiten rechts laten liggen. En zo heeft de leider van een ‘fatsoenlijke’ regeringspartij de gunst van een fors deel van het Nederlandse volk gewonnen met slogans die de dubieuze retoriek van extreem-rechts kenmerkten, en die vrij algemeen als racistisch werden beschouwd. Totdat Bolkestein ze ging gebruiken. | |
Echte en vermeende taboesMaar hoezeer Bolkestein en zijn medestanders de laatste jaren ook in het troebele water van het immigratiebeleid hadden | |
[pagina 224]
| |
gevist, en hoezeer zij ook door vooroordelen en stereotypen over moslims, illegalen en asielzoekers de openbare mening met hun ‘eerlijke debat’ hadden vergiftigd, racistisch mocht deze populistische praat niet worden genoemd. Diegenen die dat, heel voorzichtig en zeer indirect, wel deden werd snel de mond gesnoerd. Immers Bolkestein, zo werd algemeen erkend, had toch maar de ‘verdienste’ gehad de problemen van de multiculturele samenleving eens openlijk aan de orde te hebben gesteld. Dat hij daarbij steeds eenzijdig had gekeken naar de reële of de vermeende problemen die zij veroorzaakten, en niet naar de problemen die wij voor hen betekenden, werd daarbij slechts door weinigen onderstreept. Er werd steeds weer over ‘taboes’ gesproken die moesten worden doorbroken, maar daarbij werd alleen gedacht aan het zogenaamde taboe dat men ‘niks negatiefs over buitenlanders mocht zeggen’, en niet aan het echte taboe, namelijk dat van het R-woord, zoals ook Mw. Maij moest ervaren die dat woord niet eens had gebruikt, maar het wel had geïmpliceerd door haar vergelijking van Bolkestein met de voormannen van extreemrechts. Nederland is formeel een democratie, en krijgt dus de leiders die het kiest en verdient. Asielzoekers, illegalen en andere ‘buitenlanders’ hebben geen stemrecht, en zijn ook in de politiek minderheden die niets te zeggen hebben. Zij kunnen dus door de ‘liberalen’ tot de zondebokken van de sociaal-economische problemen van Nederland en Europa worden gemaakt, zoals dat voor de oorlog in Nazi-Duitsland met de Joden gebeurde. Maar natuurlijk is Bolkestein geen Nazi, en geen Racist, ook al laten zowel in de politiek als in de media nogal wat mensen zich kritisch uit over zijn ‘eerlijke’ uitspraken. Het gebruik van het in Nederland zo gevreesde R-woord is echter buiten de orde, en wordt slechts gezien als het verpesten van de sfeer en het openbare ‘debat’. Iemand mag dan wel racistische dingen zeggen, maar dat mag je niet zo noemen als hij lid is van een gerespecteerde partij, dat wil zeggen, als hij ‘een van ons is’. Dat de effecten van zijn uitspraken op het immigratiebeleid en dus voor de buitenlanders vele malen negatiever uitpakken dan die van extreem-rechts, doet daar kennelijk niets van af. Racisme | |
[pagina 225]
| |
wordt klaarblijkelijk niet afgemeten aan de discriminerende gevolgen voor de minderheden, maar aan de onschuldige intenties van de daders. Bolkestein is wellicht ‘eerlijk’, ‘gedurfd’ of wellicht hoogstens ‘nationalistisch’, maar als respectabel persoon kan en mag hij niet met het R-woord worden geassocieerd. Immers, zijn overwinning dankt hij aan de democratie en dus aan het volk, en als hij met het R-woord moet worden aangeduid, dan geldt dat ook voor een groot deel van het volk, zo niet voor Nederland als geheel. Men moet daarbij bovendien niet uit het oog verliezen dat Bolkestein bijna de eerste premier werd waarop het R-woord van toepassing zou kunnen zijn. En dit alles is niet alleen onduldbaar, maar ook ondenkbaar en onzegbaar. Vandaar dat het R-woord in Nederland, vooral ook onder de elites, het belangtijkste taboe is. De Wil van het Volk? En zo zakt, ook als gevolg van de zwakte van Links, Nederland (en de rest van Europa) steeds verder weg naar Rechts. Niet naar een respectabel liberaal Rechts, maar naar een benauwd egocentrisch en etnocentrisch Rechts waarvoor ‘allochtonen’ tweederangs burgers zijn als zij al binnen worden gelaten. Binnen het spel van de meerderheids-democratie kan Bolkestein & Co zich triomfantelijk beroepen op de Wil van het Volk. De kardinale vraag is echter hoe die volkswil van de ‘zwijgende meerderheid’ in eerste instantie tot stand komt. Nadere beschouwing en onderzoek leren dat er nogal wat is af te dingen op de stelling dat de politici als Bolkestein zeggen ‘wat iedereen vindt’. Integendeel, ik heb in mijn werk over elite-racisme aangetoond dat de omgekeerde stelling veel plausibeler is, namelijk dat een groot deel van het volk denkt wat toonaangevende politici en de media zeggen of impliceren. Bovendien, zolang Janmaat tegen de buitenlanders fulmineerde was dit suspect en buiten de officiële consensus, maar wanneer de leider van een regeringspartij hetzelfde zegt, dan legitimeert en stuurt hij daarmee gevoelens van sociale onvrede die op hun beurt al jaren waren gevoed en versterkt door hemzelf en andere leden van de politieke elite. En het meest cynische is dat volgens sommigen we Bolkestein dankbaar zouden moeten zijn dat zijn uitspraken de Centrumdemocraten de das om hebben gedaan, zoals dat destijds ook het geval was voor Thatcher en het National Front. | |
[pagina 226]
| |
Men zou het ook omgekeerd kunnen zien, en wijzen op het feit dat de ideeën van extreem-rechts dankzij Bolkestein en zijn vrienden langzaam maar zeker salonfähig geworden zijn, en dat men in plaats van zich daartegen te verzetten zich heeft overgegeven aan het gesundes Volksempfinden waarvan de inhoud eerder uit de koker van de elites kwam dan van de straat of het café. En als men geschokt door een vergelijking wil zijn, kan men hieraan toevoegen dat het wel zeer navrant zou zijn wanneer we zouden volhouden dat we destijds Hitler dankbaar mochten zijn omdat hij het bestaande anti-semitisme jegens de Joden hardop durfde verwoorden, en dat we niet moeten vergeten dat ook hij met zijn populistische programma ‘democratisch’ aan de macht kwam. Kortom, ‘democratische’ steun voor kwalijke ideeën maakt deze ideeën niet minder kwalijk. En de dominantie van etnische minderheden door de meerderheid heeft niets met democratie te maken. En zo is de complexe cirkel van de beïnvloeding van de openbare mening door de uitspraken van de politici (en van de media die hen steunen) rond. Wat wordt gepresenteerd als democratisch proces, waarin de volkswil ‘bottom-up’ het beleid bepaalt, blijkt in veel opzichten een proces waarin ‘top-down’ de elite bepaalt waaraan het volk moet denken, zoals dat inderdaad het geval is geweest voor het paniekerige minderheden- en immigratiebeleid sinds de jaren '70 tot het ‘restrictieve’ en soms zelfs etnocentrische asielbeleid van de jaren '80 en '90. | |
Kritiek en verzetNu is deze analyse gelukkig niet geheel origineel. Dat wil zeggen, na de dubieuze uitspraken van Bolkestein was er wel degelijk enig protest in de kranten, en de meer verlichte geesten onder de elite namen het hem niet in dank af het openbaar debat (en de verkiezingen) op deze manier te hebben verziekt. Helaas is, zeker in de politiek, de situatie enigszins grimmiger, want schijnbaar kon er bij de andere leidende politici, ook bij het CDA en de PvdA, nauwelijks een duidelijke veroordeling af van de Zeitgeist waar Bolkestein van profiteerde, bang als men was dat | |
[pagina 227]
| |
dit hen ‘stemmen zou gaan kosten’. Veel kritiek op Bolkestein was dan ook eerder kinnesinne dan een uiting van oprechte woede over het oprukkende racisme in de politiek. Realpolitik heet dat, maar dan wel ten koste van de minderheden en de asielzoekers. Dit betekent in de praktijk weliswaar dat de pap wellicht niet zo heet wordt gegeten als hij in het heetst van de verkiezingspropaganda werd opgediend, maar we mogen toch aannemen dat het algemene beleid ten opzichte van minderheden en asielzoekers nog hardvochtiger zal worden. En zoals Bolkestein en zijn rechtse medestanders en verholen nieuw-flinkse bewonderaars er prat op gaan eens ‘eerlijk’ te zeggen waar het op staat, en zo graag de taboes willen doorbreken die er nooit zijn geweest, zo ook stel ik voor dat we hem en zijn aanhangers met gelijke munt terugbetalen en net zo eerlijk zijn over hen. Als zij zo graag taboes willen doorbreken, moeten we nu maar eens eindelijk een echt taboe doorbreken, en dit soort opvattingen en politiek analyseren in de termen die daarvoor zijn, namelijk in termen van elite-racisme. In dit boek stelt ons dat bovendien in staat de Komrij-Rasoel affaire binnen hetzelfde kader te interpreteren. Immers, er is een zeer duidelijke parallel tussen wat Komrij ‘durft’ te zeggen over moslims en wat Bolkestein zoal over hen te berde brengt, en beiden hebben zo hun schare van adepten die er net zo over denken. Dat Bolkestein door velen, en zelfs door sommigen van zijn opponenten, wordt gezien als een politicus die met ‘kop en schouders’ boven het driedelig grijs van de andere Nederlandse politici uitsteekt, en van Komrij iets vergelijkbaars mag worden gezegd ten opzichte van de Nederlandse schrijvers of columnisten, laat slechts zien dat we het hier niet met figuren van de straat, of met beklagenswaardige nobodies te doen hebben, maar met de crème de la crème van de politieke en literaire elites. In hoeverre deze Heren de Staatsprijs verdienen voor de meest bevlogen, hoogstaande, intelligente en vooral originele elites van deze nederlanden, is nog maar zeer de vraag. Want zoals we al eerder hebben gezien komen hun uitspraken over minderheden of moslims nauwelijks uit boven het nivo van de venijnige stereotypen van de Telegraaf in Nederland of de tabloids elders. Voorzover zij dus boven het maaiveld van de Nederlandse cultuur | |
[pagina 228]
| |
uitsteken is dat meer om hun grote mond dan om hun grote verstand of hun grote hart. | |
Wat is elite-racisme?In de vorige hoofdstukken en hierboven is zo al het één en ander over racisme en met name ook over elite-racisme aan de orde gesteld. Een nadere toelichting op dit begrip kan dus kort zijn. Het zou prachtig geweest zijn als dit laatste hoofdstuk overbodig was geweest. Helaas is niets minder waar. Ondanks de grote hoeveelheid geschriften die in ons land over de ‘minderheidsproblematiek’ verschijnt, wordt er in de wetenschap en de media bar weinig geschreven over wat men met meer recht de ‘meerderheidsproblematiek’ zou kunnen noemen, vooral wanneer het daarbij gaat om het racisme van de elites. Nu mogen Komrij, en zijn rechtse en flinkse adepten nog zo vaak roepen (en de kranten geven ruim baan aan deze denkbeelden) dat we niet zo moeten overdrijven en niet alles racisme moeten noemen. Maar het probleem is dat wanneer je hen vraagt wat dan precies het hedendaagse racisme inhoudt, zij na enig hakkelen stil vallen, of hoogstens namen als die van Janmaat of Le Pen weten te mompelen. In tegenstelling tot veel andere onderwerpen waar de mensen vaak mee te maken hebben, is er een onthutsend gebrek aan behoorlijke kennis over racisme in Nederland. Terwijl er over minderheden, moslims of de multiculturele samenleving een dagelijks ‘debat’ woedt, wordt er juist over ons racisme nauwelijks hardop gepraat in de mainstream media, op een uiterst voorzichtig opinieartikel hier of daar na. Voorzover dat wel gebeurt (zie ook Komrij's tirades) gebeurt dat in kleine ‘anti-racistische’ groepjes of bij een paar relatief marginale instellingen. Dit betekent ook dat inzichten van wetenschappelijk onderzoek naar racisme, en de dagelijkse ervaringen van minderheden, niet worden gebruikt voor de vorming van een praktische en wijdverbreide kennis over racisme in Nederland. Kranten recenseren liever een boek over middeleeuws potten bakken dan over hedendaags racisme in Nederland, en uitzonderingen hierop | |
[pagina 229]
| |
bevestigen de regel. Geen wonder dat de verkrampte ontkenning van racisme, zowel bij Komrij als Bolkestein en hun volgelingen, de standaard-reactie is op zelfs maar een indirecte verwijzing naar het vermaledijde R-woord. Immers, zolang men bij racisme alleen denkt aan de Centrumdemocraten aan het Front National, of aan skinheads of ander schoelje dat immigranten in elkaar slaat (en niet alleen in Duitsland), dan heeft men er bar weinig van begrepen. Vooral vrouwen (en sommige mannen) zullen hier de vergelijking begrijpen met seksisme, namelijk wanneer wij seksisme zouden beperken tot aanranding of verkrachting. We zijn eindelijk zover dat we ook de alledaagse ‘ongewenste intimiteiten’ (nu gelukkig ‘seksuele intimidatie’ genoemd) en de vele subtiele vormen van minachting en discriminatie van vrouwen ook onder de rubriek seksisme vatten. Net als met racisme gaat het hier primair om een systeem van sociale ongelijkheid. Zo ook is racisme niet beperkt tot agressief gedrag, extreem-rechtse slogans of aperte vormen van discriminatie tegen minderheden, maar vinden we het overal in de ‘witte’ samenleving. Onderzoek (vooral in het buitenland) en natuurlijk ook de eigen ervaringen van minderheden tonen dit duidelijk aan, en het wordt hoog tijd dat ook de Nederlandse elite in de wetenschap, de politiek en de media leert deze alledaagse vormen van etnische ongelijkheid te benoemen met het begrip dat ervoor staat: racisme (of desnoods ‘etnicisme’ of ‘etnocentrisme’). Pas als men bereid is de etnische verhoudingen in deze termen te benoemen, en men zich bewust is geworden van de implicaties hiervan, kunnen we beginnen aan het oplossen van het probleem van het racisme in Nederland. En hierbij kunnen we slechts beschaamd naar die landen kijken waar velen van ons (en daar heeft Komrij gelijk in) zich moreel superieur over wanen, maar waar wel het woord ‘racisme’ in de media en de wetenschap wordt gebruikt (ook al komt ook daar ontkenning voor), zoals in Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Spanje, en natuurlijk de Verenigde Staten. Dat is geen uitholling van het begrip, en leidt niet tot simplistische vuilspuiterij of hypocriete scheldpartijen. Integendeel, het begrip racisme moet net zo gewoon worden als alle | |
[pagina 230]
| |
andere begrippen die onze samenleving beschrijven, en waarmee we minder moeite hebben. Pas dan kunnen we juist de verschillende vormen, soorten, strategieën, aspecten, enz. van racisme leren onderkennen. En pas dan kunnen we proberen te begrijpen waarom minderheden bij hun lijstje van meest belangrijke dagelijkse problemen steevast het woord ‘racisme’ gebruiken. Binnen dit kader is ‘elite-racisme’ gewoon een soort racisme, namelijk dat van de elites, waarbij onder elites voor het gemak worden verstaan diegenen die het in de samenleving ‘voor het zeggen’ hebben - een definitie die natuurlijk voor de tekstwetenschap aantrekkelijk is omdat dit elites mede definieert in termen van de mate waarin zij toegang hebben tot invloedrijk, openbaar ‘discourse’. Met andere woorden, het gaat hier om de leidinggevenden in de samenleving op het gebied van de politiek, de media, het onderwijs, de wetenschap, de rechtspraak, de politie, de gezondheidszorg, de bedrijven, en de sociale bureaucratie. Of in nog andere bewoordingen: het gaat om diegenen die anderen min of meer kunnen laten doen of geloven wat zij willen. Eén van de redenen dit begrip ‘elite-racisme’ in te voeren is het feit dat, juist onder die elites de mythe opgang doet dat racisme iets is dat bij hen niet of nauwelijks voorkomt, maar eerder op straat, in de volksbuurten, bij mensen met een lagere opleiding, of bij ondergeschikten. Dit wil zeggen, elites hebben de neiging racisme altijd elders te zoeken. Immers zij worden geacht niet alleen leiding te geven, maar ook moreel het goede voorbeeld te geven, en racisme is dan ook volstrekt in tegenspraak met hun positieve zelfbeeld. Helaas, onderzoek en (alweer) ervaringen van minderheden tonen aan dat het racisme onder de elites wellicht indirecter, verhulder of minder extreem moge zijn, maar dat juist door hun macht en invloed deze vormen van meer gematigd racisme een veel groter en negatiever effect hebben dan het racisme in de rest van de samenleving. Het voorbeeld van het elite-racisme van Bolkestein, vergeleken met de rauwere variant van Janmaat, spreekt wat dit betreft boekdelen, zoals de winst van de VVD bij de verkiezingen (en het verlies van de extreem-rechtse partijen) heeft bewezen. Wat betreft de gevolgen voor het algemene beleid zijn slechts sombere voorspellingen op hun plaats. | |
[pagina 231]
| |
De politiekEn zo kunnen we voor andere sectoren onder de elites een vergelijkbare analyse maken. De overheersende politiek van immigratiebeperking en de openlijke retoriek over de ‘dreiging’ van de asielzoekers die ons land zouden ‘overspoelen’ (Nederland is altijd goed geweest in dat soort water-metaforen) heeft meer onlustgevoelens in het land aangewakkerd dan alle propaganda van de CD, rechts-extreme folders, of het gemor op straat of de werkvloer over ‘al die buitenlanders’, tezamen. Dat betekent niet dat er in de volksbuurten geen reële problemen bestaan, maar waar het op neer komt is hoe die worden geïnterpreteerd, en hoe daaraan richting wordt gegeven. Bij falend sociaal beleid voor de ‘kansarmen’ is het dan wel zo makkelijk op niet al te subtiele wijze te laten merken dat de ‘buitenlanders’ of de asielzoekers mede oorzaak, zo niet de oorzaak, van alle problemen zijn. Niet voor niets vinden de Nederlanders (overigens om uiteenlopende redenen) dat het ‘minderhedenprobleem’ op dit ogenblik het belangrijkste probleem van de Nederlandse samenleving is. Voor het dagelijks leven van verreweg het grootste deel van de 92% ‘witte’ Nederlanders is dit natuurlijk een gotspe wanneer we denken aan gigantische problemen als de werkloosheid, de AOW, de gezondheidszorg en de afbraak van de verzorgingsstaat. | |
De mediaWat de politiek voorzegt of schijnheilig beaamt, of waarvan sommige politici, zoals Bolkestein, schaamteloos profiteren, vindt men natuurlijk ook in de media. En niet alleen in de Telegraaf, ook al is die krant het grofst in zijn hetze tegen minderheden en asielzoekers. Ook in onze meer respectabele kranten is de overheersende berichtgeving en opinievorming nu niet bepaald gericht op de problemen die vooroordelen en discriminatie voor ‘buitenlanders’ scheppen, maar eerder op de sterk overdreven | |
[pagina 232]
| |
problemen die het gevolg zouden zijn van de komst van asielzoekers of de aanwezigheid van ‘buitenlanders’. Een handjevol Marokkaanse bengels die een buurt of binnenstad (een beetje meer) onveilig maken krijgen heel wat meer aandacht, ook op de voorpagina, dan de discriminatie van de al vaker genoemde Nederlandse ondernemers waarvan tweederde schaamteloos toegeeft liever een ‘autochtone’ jongen dan een meisje of een allochtone jongen in dienst te willen nemen, en daarvoor nauwelijks andere redenen kunnen bedenken dan de stereotypen en vooroordelen die ze mede ontlenen aan de krant. En als misdaad tegenwoordig zoveel nieuwswaarde heeft, dan mag men zich wel eens afvragen waarom deze gigantische dagelijkse misdaad jegens honderdduizenden medeburgers zelden voorpaginanieuws is. Dan hebben we het niet over de talrijke vooroordelen over minderheden die door al dan niet deskundige journalisten of opiniestukken dagelijks in de krant zijn te lezen, zoals we dat al eerder met de ‘debatten’ van Bolkestein & Co hebben gezien. De journalisten en de andere lezers die dit soort analyses a priori (d.w.z. zonder eerst eens de feiten te bekijken) onzin vinden, en die vinden dat dit soort criminaliserende berichtgeving over minderheden en het gebrek aan aandacht in de media voor het alledaags racisme bij de meerderheid niets uitstaande heeft met racisme, hebben kennelijk niet veel van racisme begrepen. Wat Bolkestein doet in de politiek, of de Telegraaf in de media, wordt wellicht door menigeen als ‘not done’ beschouwd, maar als het er om gaat mag zoals gezegd het R-woord niet worden uitgesproken. Het mag hoogstens indirect worden gezegd, namelijk door heel gedurfd een vergelijking met extreem-rechts te maken. In de krant komt het woord ‘racisme’ meestal alleen voor tussen afstandelijke of twijfelende aanhalingstekens, vaak als een onterecht bevonden beschuldiging van de ‘anderen’. Maar de zaak ligt nog ingewikkelder, want het gaat niet alleen om uitgesproken gevallen als Bolkestein of de Telegraaf, maar om het feit dat ook bij andere politici en partijen, en ook bij andere kranten, het idee heeft postgevat dat het minderhedenprobleem het probleem van deze samenleving is, en dat we ‘eerlijk’ over illegalen en asielzoekers moeten kunnen spreken ‘zon- | |
[pagina 233]
| |
der meteen voor racist te worden uitgemaakt’. Deze no-nonsense filosofie, die zich overigens uitstrekt tot het gehele sociaal-politieke domein (en ook huishoudt onder de andere kansarmen in Nederland), is niet beperkt tot onfatsoenlijk rechts. Ook Lubbers destijds, en velen met hem, betoogden dat de minderheden werden ‘doodgeknuffeld’ en dat zij ook op hun plichten moesten worden gewezen. Immers, welke mainstream politici en kranten hebben deze desastreuze mythe kritisch ontleed, en in plaats daarvan de werkelijke positie van minderheden in deze samenleving aan de orde gesteld? Juist deze complexe situatie in de politiek en de openbare meningsvorming laat duidelijk zien dat we niet van ‘racisten’ en ‘niet-racisten’ kunnen spreken. Sociale ongelijkheid in het algemeen en etnische ongelijkheid in het bijzonder wordt niet gereproduceerd door enkele individuen of een enkele partij of krant. Het is een structureel probleem waaraan min of meer direct, min of meer openlijk, veel mensen, organisaties en instellingen in deze samenleving deel hebben. Maar aangezien de spraakmakende elite de leiding en de verantwoordelijkheid hebben, en hun stellingname van grote invloed is op de rest van de samenleving, mogen we concluderen dat juist het elite-racisme een fatale rol speelt in deze complexe structuur van dominantie en ongelijkheid. | |
Het bedrijfslevenOver het bedrijfsleven hebben we het zojuist al even gehad. Dat discriminatie hier een bedroevend maar heftig ontkend dagelijks ritueel is staat vast (alweer volgens onderzoek en persoonlijke ervaringen van minderheden). En dat men zich in het bedrijfsleven niets gelegen laat liggen aan de uiterst voorzichtige maatregelen van de overheid, zoals het oude plan in 5 jaar 60.000 ‘allochtonen’ aan te stellen, of door registratie of zwakker vormen van positieve actie, het in vergelijking met andere landen bedroevend hoge percentage werkloze minderheden, enigszins te verminderen, is algemeen bekend. Als men wil weten wat elite-racisme is, dan is dat een schoolvoorbeeld. | |
[pagina 234]
| |
De wetenschapDe wetenschap zou beter moeten weten. Helaas, het is door de eeuwen heen kenmerkend voor structureel elite-racisme geweest dat het ook in de wetenschap voorkomt, of zelfs door wetenschappers in zwang wordt gebracht. En hierbij hebben we het heden ten dage niet over de weliswaar niet machteloze, maar wel marginale witte wetenschappers die steeds maar weer willen bewijzen dat zwarten eigenlijk minder intelligent (of meer crimineel) zijn, opvattingen die door extreem-rechts in grote dank worden afgenomen. Maar ook in de alledaagse, respectabele wetenschap aan de universiteiten vinden we allerlei vormen van marginalisering van minderheden, en natuurlijk de gebruikelijke ontkenning van racisme. In het toonaangevende ‘minderhedenonderzoek’ in Nederland (voor meer dan 95% door witte wetenschappers verricht) kwam het woord ‘racisme’ tot voor kort nauwelijks voor, of werd de relevantie ervan als wetenschappelijke term zelfs bestreden. Kritische zwarte onderzoekers worden vaak niet eens serieus genomen, juist omdat zij ook oog hebben voor de racisme-ervaringen van minderheden. Om dezelfde redenen vindt kritisch internationaal onderzoek naar racisme in Nederland nauwelijks weerklank. Men richt zich liever op de problemen van de minderheden en men bevestigt daarbij niet zelden de stereotypen die ook buiten de wetenschap zoal gangbaar zijn. Zo zal onderzoek naar werkloosheid onder minderheden eerst uitvoerig ingaan op alle mogelijke factoren die we henzelf in de schoenen kunnen schuiven (cultuurverschillen, gebrek aan motivatie, gebrekkige vooropleiding, enz.), en pas op het laatst in voorzichtige termen over de ‘vooringenomenheid’ van de werkgevers spreken. Begrippen als ‘discriminatie’, laat staan ‘racisme’, worden hierbij niet zelden geschuwd. Pas de laatste jaren wordt er heel voorzichtig wat meer onderzoek naar racisme gedaan. | |
[pagina 235]
| |
De Rasoel-Komrij affaireBinnen dit bredere kader van het elite-racisme krijgen we dan te maken met het verschijnen van De Ondergang van Nederland en met de kwalijke stukken van Komrij, zoals ze in dit boek zijn besproken. Dat wil zeggen, ook in de wereld van kunst en literatuur vinden we mensen die er geen been in zien een, zij het grappig of scherp, vertolker te zijn van denkbeelden die ook elders onder elites circuleren. En gezien de aandacht voor, en de effecten van de Komrij-Rasoel affaire, mogen we ook hier weer concluderen dat de gevolgen direct evenredig zijn met het culturele prestige dat die elites hebben. Geen wonder dus dat, net als elders, de razernij geen grenzen kent, wanneer ook hier weer het R-woord valt. Want hoe zou in vredesnaam het schelden op moslims ook maar iets te maken kunnen hebben met xenofobie, laat staan met zoiets vulgairs (volks!) als racisme! En hoe zou het belachelijk maken van de bestrijders van racisme ooit in de kaart van het racisme kunnen spelen? Het feit dat zovelen onder de elites grote problemen met dit soort (in de vakliteratuur over racisme heel normale) analyses hebben duidt er al op dat hier een gigantisch onverwerkt probleem ligt, een probleem dat vergelijkbaar is met het nog steeds nauwelijks bespreekbare probleem van het Nederlandse kolonialisme. Immers, het heeft te maken met een smet op het reine blazoen van de hoge moraal die de elites in hun eigendunk zichzelf toeschrijven. Racisme is zoals gezegd hoogstens iets voor de volksbuurt, of voor Apartheid, segregatie in de V.S., skinheads in Duitland of Le Pen in Frankrijk, d.w.z. iets onbehoorlijks dat we associëren met anderen. Onze politiek, ons beleid, onze berichtgeving of onze wetenschappelijke studie heeft natuurlijk niets hiermee te maken, en degenen die dat beweren zijn een stelletje idiote ‘anti-racisten’. Deze constatering impliceert overigens niet dat we geen zinvol onderscheid dienen te maken tussen soorten of gradaties van racisme. Natuurlijk is er een verschil tussen de verstokte neonazi, de agressieve skinhead of de actieve aanhanger van een expliciet racistische partij aan de ene kant, en de grote groep van professionals of andere mensen uit de elite die heel nieuwflinks de | |
[pagina 236]
| |
immigratie of de minderheden of asielzoekers eens ‘eerlijk’ de ‘waarheid’ willen zeggen, en de nog grotere groep van mensen die dat niet doen maar zich daar ook niet actief tegen verzetten, aan de andere kant. Zoals in de oorlog weliswaar weinigen met de Nazi's sympathiseerden, maar er niettemin maar een kleine groep mensen waren die actief in het verzet zaten. Kortom, ook het beeld van racisme en het verzet daartegen is niet zwart-wit, maar een ingewikkeld patroon van wat zwart en grijs aan de marges en een groot aantal grijstinten in het midden. Als deze analyse van racisme eindelijk gemeengoed geworden is, hoeft men ook niet langer de weinig zinvolle vraag te stellen of Komrij, Bolkestein of de journalisten van de Telegraaf nu wel of niet ‘racisten’ zijn’. Politici, columnisten, journalisten, wetenschappers of werkgevers spelen in dit veld allen hun eigen sociale rol, en die wordt grotendeels bepaald door de (steeds weer veranderende) sociale, institutionele, historische en culturele relaties waarin zij handelen. Wat men 100, 50 of 20 jaar geleden over ‘negers’ kon zeggen is nu, ook in Nederland, deels ondenkbaar geworden, ook al loopt dit bewustzijn, in vergelijking met bijvoorbeeld de V.S., wat achter. En zo ook zijn er verschillen per sociale categorie. Janmaat klaagt, deels terecht, dat hij een boete krijgt voor uitspraken waarvoor Bolkestein een stembusoverwinning haalt. En de procureur-generaal die hem in het voorjaar van 1995 aanklaagt weet stamelend niets anders te vertellen dan dat Janmaat en kornuiten geen respect hebben voor minderheden, en een superioriteits-denken aanhangen, terwijl dat bij de Telegraaf en Bolkestein niet het geval zou zijn. Dat wil zeggen, in het grijze gebied van de vreemdelingenhaat wordt door de aanklager vrij willekeurig, bijvoorbeeld op grond van partijlidmaatschap en vooral op grond van ‘ingroup’ criteria, vastgesteld dat de één over de schreef is gegaan en de andere niet. Het punt hier is dan ook niet om iedereen in Nederland die zich negatief uitlaat over ‘buitenlanders’ of bijdraagt aan hun achterstelling maar achter de tralies te zetten. Integendeel, juist een behoorlijke racisme-analyse laat zien dat er weliswaar in de rechtspraak praktische beslissingen moeten genomen over individuele wetsovertreders, maar dat het probleem veel | |
[pagina 237]
| |
ingewikkelder, structureler is, en dus ook structureel dient te worden aangepakt. In dat opzicht is ook de kritiek op de persoon van Bolkestein weliswaar noodzakelijk, maar geen oplossing van het probleem. Erger nog, kritiek op hem (en niet langer op Janmaat) kan alweer verhullen dat het racisme niet beperkt is tot onfatsoenlijk rechts, maar overal dient te worden bestreden. Bolkestein en consorten zijn wat dat betreft slechts de top van de grotendeels verborgen ijsberg van het racisme in Nederland. | |
Verzet tegen racismeHiermee komen we op het cruciale punt van het betoog. Dat we in Nederland, net als elders in Europa en Noord-Amerika, grondige en structurele analyses van het probleem van het racisme, en vooral ook van het elite-racisme nodig hebben, staat buiten kijf. Dat er, vooral ook in Nederland, nog een lange weg van bewustwording, zelfinzicht en zelfkritiek is te gaan op het punt van racisme, is evenzeer duidelijk, zoals de routine-ontkenning van racisme ook suggereert. Maar als we eenmaal zover zijn dat we het taboe van het R-woord hebben doorbroken, en hebben ingezien dat ook Nederland, net als de andere landen van Europa, helaas een racistische samenleving is, dan bestaat er hoop dat het probleem kan worden opgelost en zich een werkelijk democratische, multiculturele samenleving kan ontwikkelen. Overigens is dit een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor een vreedzame multi-etnische samenleving. | |
Structurele maatregelenJuist de complexiteit van racisme maakt alle snelle en oppervlakkige oplossingen dubieus of ineffectief. Een structureel probleem kan alleen met structurele maatregelen worden aangepakt. In dat opzicht zijn helaas de kleine ‘anti-racistische’ groepjes of instellingen goed als luis in de pels en spelen zij wellicht een kleine rol in het proces van bewustmaking, maar zij zetten nauwelijks zoden aan de Hollandse dijken tegen het | |
[pagina 238]
| |
racisme. Structureel verzet tegen racisme werkt pas als het de consensus heeft veroverd, als het een overheersende ideologie is geworden, en vooral als het de praktijken van alledag, op alle niveaus van de samenleving, beïnvloedt. Dit is pas het geval als overal in de politiek, in de media, in het onderwijs, in de rechtspraak, in de directiekamer, op de werkvloer, in de winkels en op straat het vanzelfsprekend wordt geworden dat alle vooroordelen, uitspraken en discriminatoire praktijken gericht tegen de ‘Anderen’ over de schreef gaan, en als zodanig worden verhinderd. Gezien de huidige situatie is dat makkelijker gezegd dan gedaan. Als we kennis nemen van de uitspraken van de politici, van de schoolboeken, de berichtgeving, de sollicitatieprocedures en het gedrag op de werkvloer of op straat, dan weten we dat de etnische verhoudingen er binnenkort niet veel rooskleuriger uit zullen zien dan vandaag. Op ieder genoemd gebied zijn dan ook ingrijpende en serieuze maatregelen nodig. Er zijn betere wetten en vooral een meer alerte wetshandhaving nodig. Docenten, journalisten, politici, en werkgevers dienen beter te worden opgeleid, of kritischer te worden beoordeeld. Er moeten andere schoolboeken worden gemaakt. Bestaande codes voor een meer evenwichtige en niet-stigmatiserende nieuwsberichtgeving dienen door alle journalisten serieus te worden genomen, al was het alleen maar als professionele kwaliteitscriteria. Bedrijven en overheid dienen hun sollicitatie- en bevorderingscriteria steeds weer aan te passen aan een veranderende, steeds meer gemengde samenleving, en in te zien dat diversiteit in het bedrijf niet alleen een moreel gebod is, maar vooral ook goed voor de kwaliteit van het werk, het product of de dienstverlening. Politieagenten (en anderen) dienen er niet a priori van uit te gaan dat iedere zwarte jongen eigenlijk wat in zijn schild voert. Enzovoorts. De lijst is lang, en ligt voor de hand, en laat al zien dat de omvang van de maatregelen evenredig is met de omvang van het probleem. Zoals gezegd is het probleem vergelijkbaar met dat van de discriminatie van vrouwen, en dus even hardnekkig, ingewikkeld en immens. Alleen een geheel ander beleid is in staat dit probleem werkelijk op te lossen. | |
[pagina 239]
| |
De multiculturele samenlevingEen serieus beleid voor de bestrijding van racisme dient natuurlijk een onderdeel te zijn van een breder beleid dat gestalte moet geven aan de zich reeds ontwikkelende multiculturele samenleving. Niemand heeft de illusie dat een dergelijke samenleving geen specifieke problemen kent. Wel is van groot belang niet sommige problemen zwaar te overdrijven en andere te onderschatten. Veel van de sociaal-economische problemen van de multiculturele samenleving zijn identiek aan die van de monoculturele samenleving, zoals armoede, marginalisatie, werkloosheid, en het falen van de welvaartsstaat. De specifieke culturele problemen (gebruiken, normen, waarden, religie, taal, enz.) zijn deels ook niet onbekend in de bestaande Europese samenlevingen, zoals ook de vroegere Nederlandse verzuiling en nog steeds Noord-Ierland, of de splitsing van België laat zien. Juist het verspreiden van stereo typen en het aandikken van de cultuurverschillen, waarvan overigens een groot deel vanzelf bij de volgende generaties immigranten verdwijnt, is vragen om moeilijkheden. Een groot deel van de etnische conflicten in de wereld zijn in de eerste plaats gebaseerd op reële sociale en economische belangentegenstellingen, die zelf weer vaak het gevolg zijn van discriminatie. Maar we moeten hierbij niet vergeten dat juist het aanzetten tot etnische onverdraagzaamheid en het propageren of legitimeren van achterstelling en geweld, juist door invloedrijke elites, een bekend scenario vormen voor deze conflicten. Als men in Nederland zich niet bewust is van de fundamentele ongelijkheid op alle gebieden tussen de meerderheid en de minderheid, en de kwalijke rol van vooroordelen, discriminatie en racisme in de bestendiging van die ongelijkheid, zal men niet in staat zijn de vreedzame multiculturele samenleving op te bouwen. En dat is niet primair hun verantwoordelijkheid, maar de onze. | |
[pagina 240]
| |
De rol van de elitesDe analyse van de rol van de elites in de verbreiding van het racisme levert gelukkig ook een handvat voor de bestrijding van het racisme. Immers, in plaats van ons op alle niveaus van de samenleving te richten, kunnen we effectiever bij de veel kleinere groep elites beginnen. Het principe is duidelijk, en blijkt zowel in theorie als in de praktijk steeds weer te werken, ook op het gebied van het racisme: Degenen die het voor het zeggen hebben moeten het goede voorbeeld geven. Zodra onder de cruciale elites de consensus begint te overheersen dat vreemdelingenhaat, etnische conflicten en racisme uiteindelijk vernietigend zijn voor de samenleving (zoals bijvoorbeeld Bosnië en Rwanda voor etnische conflicten laten zien), en wanneer zij beslissen, ieder in de eigen sector, instelling en positie, hier iets effectiefs tegen te doen, dan mogen we aannemen dat de rest van de samenleving uiteindelijk deze consensus zal delen. Als men vindt dat dit wel van erg veel optimisme getuigt, dan mag ik wijzen op het omgekeerde geval, namelijk de huidige situatie, waarbij zelfs op zeer korte termijn er maar een politicus als Bolkestein hoefde op te staan en zijn mond open te doen of honderdduizenden stemden op hem en zijn ideeën. En niemand hoeft te worden herinnerd aan het gruwelijke en ultieme voorbeeld van 60 jaar geleden, toen bijna een heel volk (en veel mensen elders) Hitler en zijn ideeën toejuichte. Dat Nederland en Europa, overigens sinds eeuwen, volgens iedere serieuze definitie racistische samenlevingen zijn, is voor het grootste deel te wijten aan de elites, en pas in tweede instantie aan de rest van de bevolking. Wanneer duidelijk wordt dat een etnische ongelijke samenleving uiteindelijk in niemands voordeel is, dan kan er een begin gemaakt worden met de structurele veranderingen die nodig zijn. Het zijn dus de elites, vooral in de politiek, de media, het onderwijs, het onderzoek, het bedrijfsleven en in de bureaucratie die hierbij het voortouw moeten nemen. Hun energieke acties zullen hierbij uiteindelijk net zoveel positief effect hebben, als hun gebrek aan initiatief of hun dubieuze praktijken en uitspraken nu negatief effect hebben. | |
[pagina 241]
| |
StrategieënDe vraag die dan tenslotte rijst is hoe men die elites zover krijgt. Sociale veranderingsprocessen aan de top zijn natuurlijk niet eenvoudig door te voeren. Maar er zijn wel aanknopingspunten, gebaseerd op historische veranderingen op andere gebieden (zoals dat van de vrouwenemancipatie) of in andere landen. Het eerste cruciale criterium is verzet van de minderheidsgroepen zelf, met steun van hun medestanders onder de meerderheid. Zo is de verandering in de raciale relaties in de V.S. ondenkbaar zonder de Civil Rights Movement. Ook in Nederland zullen de etnische verhoudingen pas belangrijk kunnen verbeteren zodra de minderheidsgroepen politiek, economisch en sociaal een vuist kunnen maken. Zodra er bedrijven geboycot worden die discrimineren, schoolboeken niet meer worden gekocht die stereotypen verbreiden, en politici niet meer worden verkozen die een xenofoob beleid verkondigen, dan hebben we een begin van een oplossing. Terwijl dit eerste en belangrijkste criterium ‘van onderen’ werkt, werkt het tweede ‘van boven’. Zoals ook Zuid-Afrika mede dankzij internationale druk de apartheid afschafte, en ook andere internationale wetten, overeenkomsten en controle, bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten op zijn minst enige veranderingen heeft gebracht in een aantal landen, zal ook het racisme in Europa en Noord-Amerika uiteindelijk ook internationaal aan de kaak te worden gesteld. Voor een deel is dit reeds internationaal in het kader van de Verenigde Naties, en nu op Europees nivo, het geval, ook al zijn de effecten nog steeds bedroevend. Dit hoeft overigens niet alleen via de formele kanalen van regeringen en mondiale structuren, maar kan ook effectief door NGO's worden bewerkstelligd, zoals door Amnesty en Greenpeace op andere gebieden is bewezen. Het derde en uiteindelijk beslissende criterium is veranderingen ‘van binnen’, namelijk op instigatie en onder leiding van enkele inspirerende en invloedrijke ‘change agents’ binnen de verschillende sectoren, instellingen en organisaties zelf. Door druk van boven en van beneden kunnen deze gesterkt worden in hun oorspronkelijke positie van dissident, en uiteindelijk andere | |
[pagina 242]
| |
leidinggevenden voor zich winnen en zo het pleit beslechten. Zo ook werden uiteindelijk Mandela en Havel president nadat het systeem dat zij bestreden ten val was gebracht. Zo ook zijn er talloze voorbeelden te geven van charismatische leiders die in staat waren leiding te geven aan fundamentele veranderingen. Maar zoals racisme zoals gezegd niet alleen een zaak is van personen, ook niet van invloedrijke politici of schrijvers, maar een structureel probleem, zo is natuurlijk ook het verzet daartegen niet alleen een zaak van inspirerende leiders, maar van alle leden van de multiculturele samenleving. En voor die veranderingen zijn we allen, ieder binnen de eigen kring, op de eigen plaats, en binnen eigen bereik, verantwoordelijk. |
|