De Rasoel-Komrij affaire. Een geval van elite-racisme
(2003)–T.A. van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
De ontmoetingWoensdag 30 november 1994, 13.00 uur. Een immens chinees restaurant in de Amsterdamse oude haven. Tegenover me zit, zonder vermomming, Zoka M. van A., alias Zoka F., alias Rasoel. Lang zwart (geverfd) haar, enigszins kalend, bruine ogen, geen onvriendelijke gezicht, gevoel voor humor. Hij houdt van geld, vrouwen en een geintje, zegt hij. Die afspraak was niet makkelijk te maken. Zijn 06-telefoonnummer had ik al een hele tijd en we hadden al vaker met elkaar gebeld. Hij had al lang geleden willen praten, maar het kwam er niet van, want hij was steeds voor zijn werk, zijn optredens, onderweg in Nederland, België en Duitsland. Die dag kwam hij uit Limburg om zijn post in Edam op te halen, en moest hij ‘smiddags weer naar België. We hebben maar twee uur de tijd en ik heb niet al te veel illusies op spectaculaire onthullingen. In vergelijking met de Groep, zoals ik de samenzweerders van de Rasoel-affaire hier voor het gemak maar zal noemen, had ik Rasoel natuurlijk niets te bieden. Een journalist die een halve ton op tafel kan leggen zou wat dat betreft meer kans hebben op een exclusief verhaal, meent Rasoel. Wel weet ik dat Rasoel DOVN niet geschreven heeft, zodat er wat dat betreft geen toneel meer hoeft te worden gespeeld. Het gaat mij er alleen om te weten te komen hoe hij bij deze zaak betrokken is geraakt. Hij wacht op me voor het restaurant maar wil eerst even zijn post in Edam halen. Om verder geen tijd te verliezen, rijd ik mee, om daarna samen weer naar het restaurant terug te keren. In de auto een gesprek over koetjes en kalfjes, over zijn optredens. Over zijn afkomst en achtergronden, overigens al voldoende in andere interviews belicht, wil hij nauwelijks wat kwijt. Karachi, Pakistan, maar hij zegt niet meer te weten in welke buurt hij heeft gewoond, of op welke school hij heeft gezeten. In tegenstelling tot | |
[pagina 208]
| |
de eerdere verhalen in de pers is er geen sprake van een universitaire studie, of van studie in London. Sprak hij Urdu thuis, of wat? Urdu? Ja, Urdu. Hij is hierover weer niet duidelijk, maar naast zijn nu redelijk goede Nederlands (licht Amsterdams accent), was Engels kennelijk zijn eigen taal. Niks ‘krom Engels’ dus, en hij spreekt geen Urdu. Hij speelde in een band en woonde in Pakistan tot hij ongeveer 25 was. Ging toen naar Europa. Hij is ook in de V.S. en Canada geweest. Waar in Canada? Toronto. Hoe precies? Argwanend nu: met de auto, zegt hij, langs de Niagara watervallen. Dat kan kloppen, dus hij is er waarschijnlijk echt geweest. Interessant, want in DOVN komt Toronto even aan de orde. Was hij dan toch de auteur van DOVN of had hij dat ook aan de Groep verteld, zodat dit autobiografische element kon worden verwerkt, zoals dat waarschijnlijk ook het geval was voor het verblijf in het Pieter-Baan Centrum in verband met een vorige strafzaak tegen hem? Hij geeft geen verdere details over zijn reizen en over zijn verblijf in Nederland. Hij herhaalt dat hij nooit een boek leest, zoals hij ook al voor de rechter-commissaris had verklaard, en hij heeft derhalve geen notie van cultureel of literair Nederland. Alweer een reden waarom hij DOVN niet kan hebben geschreven, omdat daarin juist een groot aantal verwijzingen staan die duiden op grondige kennis van cultuur, kunst en samenleving, in Nederland zowel als internationaal. Hij kijkt ook nooit tv, en hij heeft niet eens een televisie, beweert hij, want hij is altijd op reis. Ook de frequente verwijzingen naar de televisie en teletekst in DOVN kunnen dus niet van hem zijn. Hij is duidelijk intelligent, maar heeft weinig culturele kennis. Ik vraag me alweer af hoe in vredesnaam de rechtercommissaris, de Officier van Justitie en de rechter deze man voor het schrijver van een boek als DOVN hebben kunnen houden. Bij een paar simpele vragen over de inhoud, voor zover dat nog nodig is om vast te stellen of hij de auteur is, valt Rasoel al door de mand, zoals we dadelijk nog zullen zien. Kennelijk hebben ze bij justitie meer verstand van het recht dan van teksten en schrijvers. Rasoel heeft nu zowaar een tekstverwerker, waarop hij vooral zijn rekeningen schrijft. Maar in 1989 of 1990 nog niet, | |
[pagina 209]
| |
zodat hij in ieder geval niet het ‘met de tekstverwerker geschreven’ manuscript kan hebben geschreven, tenzij hij het geschreven zou hebben op de PC van een ander. De variétéartiest is duidelijk geen homme des lettres. Maar op zijn eigen gebied is hij wel een kunstenaar, want hij heeft half journalistiek en juridisch Nederland om de ruin weten te leiden. Ik ben dan ook bedacht op verder toneelspel, en probeer daarom in zijn antwoorden te scheiden tussen fantasie en waarheid. We maken een deal: Wat hij kan vertellen vertelt hij zoals het echt was, maar als hij iets echt (nog) niet wil vertellen, dan hoeft hij alleen maar te zeggen ‘Geen commentaar’, net als in de politiek. Hij vindt dat wel gewichtig, en lijkt de deal redelijk na te komen. Omdat ik het grootste deel van de affaire op basis van eerdere interviews en het dossier bij de rechtbank al ken, heb ik natuurlijk ruimschoots de mogelijkheid hem op leugens of tegenstrijdigheden te betrappen. Het blijkt niet nodig: Hij vertelt niet veel, en draait er steeds omheen, maar wat hij te vertellen heeft lijkt voor het grootste deel te kloppen, want consistent met mijn eigen informatie over de ‘Stunt’. Het grote restaurant is bijna leeg. Een blond Amerikaans meisje is onze buurvrouw, en leidt af en toe het gesprek af. Op tafel de recorder, die al sinds de rit naar Edam liep. Ik beloof niet zijn nieuwe Nederlandse achternaam te onthullen, en steek bovendien op dat bij naturalisatie je een achternaam mag kiezen die Nederlands klinkt, maar die nog niet in Nederland voorkomt. Zijn naam klinkt heel Nederlands, maar hij moet dus de enige zijn in Nederland die zo heet. De achternaam ‘Fatah’ is afgeschaft, ook omdat dit in verband met ‘El Fatah’ van de PLO in Nederland niet goed voor de business is. | |
Het gesprekOmdat we alle normale inleidende gespreks-bewegingen al achter de rug hebben, kunnen we direct van wal steken. Hier volgt een samenvatting en een aantal fragmenten van ons gesprek (enigszins solistisch geredigeerd voor de leesbaarheid; het Neder- | |
[pagina 210]
| |
lands van Rasoel is slechts op sommige punten aangepast, en de meeste van zijn eigen uitdrukkingen zijn dan ook authentiek): R: (Grinnikt) Ik moet natuurlijk voorzichtig zijn met wat ik zeg. Ik: Flauwe kul, ik ben geen journalist, ik schrijf niet in de krant, het komt niet morgen op de radio of zo. Waar ik in geïnteresseerd ben is hoe die ‘Stunt’ toen precies gegaan is, en ik zou graag het verhaal in je eigen woorden willen horen. En natuurlijk heb ik daarbij allerlei vragen. Zo zou ik in eerste instantie wel eens willen weten wie toen contact met je heeft opgenomen, of hoe die contacten tussen jou en die mensen die die Stunt bedacht hebben nu eigenlijk precies zijn verlopen. Namen hoef je wat mij betreft nog niet te noemen, daar komen we straks nog op terug (...). R: Hahhaha, maar je komt natuurlijk wel gelijk met de klappervraag. Ik: We hebben weinig tijd om er omheen te draaien. Zoals in het grootste deel van het gesprek wil Rasoel eigenlijk niets zeggen en ik vraag me af waarom hij dan met me wilde praten. Het wordt een toer om hem tenminste iets te ontfutselen, want hij is zeer op zijn qui vive. Ik daag hem uit door te zeggen dat voor mij als een paal boven water staat dat hij het boek niet heeft geschreven. Op grond van welke clues wil hij weten, en ik verwijs naar mijn boek in wording. Dan ga ik terug naar de cruciale vraag: Ik: Hoe zijn ‘zij’ op jou gekomen? Hoe is het nu eigenlijk precies begonnen? Hij wil nog steeds niet praten. Ik herinner aan de periode om zijn geheugen op te halen: Begin 1989, februari. Ayatollah Khomeiny, de fatwa tegen Rushdie. Ik opper dat een groep mensen naat aanleiding daarvan de ‘Stunt’ hebben bedacht, dat hij daarin zo'n goed zijn rol heeft gespeeld, en hoeveel mensen hij hierbij te grazen heeft genomen. Hij lacht gevleid. | |
[pagina 211]
| |
Verder zeg ik dat hij het verhaal toch ooit zal moeten vertellen, zodat men weet wat precies zijn rol daarin is geweest. Hij beaamt dat: Hij wil het verhaal niet mee in zijn graf nemen. Ooit moet het ook in een boek en in de bibliotheek komen. Verwijzend naar zijn vermoede belofte aan zijn opdrachtgevers, stel ik dat hij toch, na vijf jaar, het verhaal wel eens mag vertellen. De door mij achteloos ingebouwde vooronderstelling dat er een groep mensen was die hem hebben ingehuurd, ontkent hij nooit gedurende het gesprek. Hij accepteert kennelijk dat ik dat al weet. Hij is voor hen opgetreden, en hij zegt zelf dat optreden zijn vak is. Hadden ‘zij’ hem soms zien optreden? Kuchen, lachen, geen commentaar. Maar hoe zat het nu met die Stunt? R: Nee, nee, maar ik mag, ik mocht eigenlijk... De afspraak, of de bedoeling is, dat ik de schrijver ben, en hoe dat gegaan is precies, dat was ook geheim. Ik: Ja, hoor eens, dan kunnen we net zo goed meteen naar huis gaan. (...) Dus jullie hebben destijds een afspraak gemaakt dat je helemaal niets maar dan ook niets mocht zeggen. R: Zo is het. Ik Hebben jullie het destijds ook op papier gezet, of is het alleen een mondeling afspraak? R: Ehhh, nee, het is niet op papier. Ik: Een gentleman's agreement dus. R: Ja. Ik: Zal ik raden wat het honorarium was? R: (Grinnikt) Of ik ja of nee zeg weet ik niet. Ik noem voor de grap een bedrag dat kennelijk te laag is, maar voor mij was het belangrijkste dat hij niet ontkende dat hij | |
[pagina 212]
| |
voor geld was ingehuurd. OK, nogmaals naar het begin dan maar. Hoe zijn ze met je in contact gekomen? R: (Zorgvuldig formulerend) Ik zal proberen het voorzichtig te zeggen. (...) Ik moet geen clues geven naar de personen toe. Dat is het punt. Als ik zeg ‘Ik kreeg een telefoontje uit ehhh (grappend) Madrid’ bijvoorbeeld, ik noem maar wat, dan heb ik al teveel gezegd. Ik herhaal dat ik wel wil weten hoe ze op hem gekomen zijn. Mensen uit de culturele wereld die een dergelijke stunt bedenken komen immers niet regelmatig naar een optreden van ‘De Zoon van Tarzan’. R: Nou, ze hebben me gebeld. Iemand heeft mij gebeld. (...) En blijkbaar hadden ze gehoord dat ik een gekke show had, gekke dingen doe; en ik deed ook gekke dingen. Blijkbaar wisten ze meer over me dan ik dacht. Misschien hebben ze mijn optreden gezien. Ze hebben me ook weinig verteld. Ik heb ook veel vragen gesteld waarop ik geen antwoorden kreeg. Ik: En toen belden ze je op, en heb je een afspraak met ze gemaakt. Waar heb ze dan ontmoet? In Amsterdam, of daarbuiten? R: (...) (Ze zeiden) Er zijn wat risico's aan verbonden. Toen hebben ze me uitgelegd wat het risico zou zijn. Toen was het wel een dubious situation, eh situatie, voor mij, zal ik het doen of niet (...) Maar ja daar stond wel iets tegenover. Een (lacht) reward. Ik: Dus je zat te dubben. Kwamen ze meteen met een geldbedrag op de proppen of pas later? R: Nee, ik heb eerst een voorschot gehad, niet alles. (...) Ik heb trouwens niet het eerste aanbod geaccepteerd. Plaats van ontmoeting zeg ik niet, liever. Ik: Maar je hebt op een gegeven moment één of meerdere mensen getroffen. | |
[pagina 213]
| |
R: Eén persoon. Ik wist dat ik met meer...zat achter... Want soms als ik een [telefoon]gesprek had, dan hoorde ik op de achtergrond iemand wat zeggen. Ik: Maar (daarna) heb je iemand in een public place ontmoet. R: Ja. Maar die ontmoeting was best wel voorzichtig. Ik bedoel, zowel van hun kant als van mijn kant. Ik ben wel vermomd gegaan, toen al. Ik: O ja, eerlijk? Dus ze hebben je gezicht niet gezien toen op die eerste bijeenkomst? R: Nee, maar ik denk dat ze me kenden. (...) Maar toch, ik had toch mijn precautions genomen. Bij Karel van de Graaf [de tv uitzending waar Rasoel in optrad] was ik toch vermomd? Dat waren drie vermommingen. Want je zag maar eentje, maar er was er nog eentje, en onder die nog eentje. Even kort over het tv optreden, waarbij ik opmerk dat hij daarin uit zijn rol viel, omdat van hem werd verwacht dat hij zich negatief over moslims zou uitlaten, maar op een gegeven moment begon uit te varen tegen de Nederlanders. Bovendien had hij als serieus argument bij de discussie gezegd: ‘Ik heb het boek ook gelezen’, terwijl een auteur ongetwijfeld zou hebben gezegd ‘Ik heb het boek immers zelf geschreven’. Rasoel moet hier hartelijk om lachen. Maar terug naar het verhaal: Hij ontmoette iemand. Oude persoon, jonge persoon? Gegrinnik. R: Geen commentaar. Ik Bij die ontmoeting werden dus details besproken. R: Ja, maar de vermomming was mijn idee. Maar ze hadden liever dat ik gewoon normaal deed, maar toen dacht ik, zoveel risico neem ik ook weer niet, want straks staan mijn foto's allemaal in de krant, en dat zou ik misschien voor een paar ton doen, maar niet voor ehhhh (voorzichtig: noemt het bedrag niet). | |
[pagina 214]
| |
Ik: Hadden ze toen bij die eerste bijeenkomst al een manuscript, of nog niks? Nog niks waarschijnlijk, ze wilden het nog gaan doen, waarschijnlijk, maar ze hadden nog geen tekst, of wel? R: Bij de eerste ontmoeting hebben ze wat laten zien. Ik: Toen hebben ze al wat laten zien? Een boekje? R: Nee, niet een boek, velletjes. (.) Maar ik lees niet zo, ik lees nooit de krant, ik lees nooit een boek. Ik heb in mijn leven geen boek gelezen. Ik: O nee? R: Echt, in mijn leven niet. Ik: Maar dit boek heb je dan toch wel gelezen? R: (Lachend) Dit boek ja, dat beschouw ik even buiten, als uitzondering. Ik: Dat was voor je werk, zeg maar. R: Ja (lachend), en ik lees een manual ook als ik een computer koop. Ik: Dus dat werd goed betaald. R: Ik vond het wel grappig, niet alleen om het geld, maar ik zit altijd klaar voor een stunt. Ik: Een stunt die wekenlang, maandenlang op de voorpagina's stond. R: Maar als ik had geweten dat het zo goed zou gaan, denk ik dat de prijs anders was geweest. | |
[pagina 215]
| |
Ik: Dat lijk me wel ja. Maar dat had je van tevoren afgesproken, en daar hield je je ook aan. Dat is gewoon business. R: Jawel als ik eenmaal een prijs stel, dan ehh. Maar ik wilde wel halverwege een tweede voorschot hebben. Even een kort intermezzo over ‘die vertaler’ die voor in het boek werd genoemd, en niet zo'n goede toneelspeler was, en zich constant tegensprak. En hoewel hij het boek natuurlijk niet vertaald had, zoals hij beweerde, was hij natuurlijk wel bij de zaak betrokken. Het is dus zonneklaar één van de mensen van het clubje. Ik: Had je die eerste ontmoeting met die vertaler? R: OK, dan kan ik dat antwoord wel geven: Het was iemand anders. Het gesprek komt dan op de eerste contacten met de media. Wie heeft destijds, in dat vroege stadium, meer dan een jaar voor het publieke optreden van Zoka van A., het eerste stuk onder het pseudoniem Rasoel aan de Volkskrant en later aan de NRC aangeboden, was hij dat of iemand anders? R: Er zijn twee Rasoels geweest. (...) Later is die andere Rasoel verdwenen. Ik: Dus die eerste Rasoel was het die destijds die eerste contacten met de NRC en de Volkskrant over de telefoon had, die dat stuk aanbood. R: Ja. De tijdvakken weet ik niet precies, hoor. (...) Ik heb hem (de eerste Rasoel) een keer in het Engels gesproken. Mijn eerste gesprekken waren ook in het Engels met (...) Group X. Ik: Heb je een idee hoeveel mensen erbij betrokken waren, hij die club. R: Echt betrokken? (...) Wat is jouw schatting? | |
[pagina 216]
| |
Ik: Ik schat een stuk of drie of vier, anders zou het allang bekend geworden zjjn. Ze hebben verrekte goed hun mond gehouden. R: Omdat iedereen bang is. Want het touwtje (de strop) wacht wel op iemand. Ik: Hoeveel mensen waren er dan bij betrokken? R: Ik heb mijn vermoedens, maar ik ben niet goed ingelicht. Hun hebben het ook voorzichtig gespeeld. Het is niet dat ik een sleutel heb naar een hele club. Hij vraagt zich (al dan niet serieus) af of de club misschien iets met Janmaat te maken had, maar ik maak hem duidelijk dat ik daar absoluut niet in geloof. Ik: Maar heb je wel het idee dat die club iets met een krant te maken had, met de NRC of zo? R: Ik weet iets, maar ik ga het niet zeggen. (...) D'r zit wel wat daar, maar ik kan niet zeggen wat. Dan komt het gesprek op het moment dat hij werd gecontracteerd. Hoeveel maanden was dat voor het verschijnen van het boek, en zijn optredens daarvoor? Hoeveel maanden voordat hij naar uitgever Timmer moest met het boek? Hij zegt dat dit gebeurde ergens tussen het verschijnen van het artikel in de NRC en het verschijnen van het boek. Hij beweert het niet meer precies te weten. Dan haal ik het befaamde ‘typoscript’ voor de dag, dat hij lachend herkent. Hij neemt het in de hand en vraagt van wie de correcties zijn, en leest aarzelend (hij las immers nooit een boek) het moeilijke (en overigens weer doorgestreepte) woord ‘Preambule’. Is hij met het manuscript bij Timmer geweest? R: Jaja, maar er zijn ook bezoeken geweest van die andere Rasoel. (...) Aan kranten en bladen en zo. Ik heb ook dingen gehoord, van: Ik had weer een interview gegeven; en ik had helemaal geen interview | |
[pagina 217]
| |
gegeven, en ik dacht: Wie is dat nou weer? (...) En toen moest ik lachen, want ik wist: Nu is die andere Rasoel weer bezig. En toen hebben we eindelijk een gesprek gehad. Vervolgens vertelt Rasoel hoe lang hij het door heel voorzichtig te zijn heeft kunnen volhouden. Pas op het laatste moment heeft een advocaat (Engels) over zijn identiteit HP ingelicht. Ook zegt hij dat zijn advocaat Ter Brake niet bij de zaak betrokken was, ook al heeft hij weer ‘No comment’ als ik hem vraag of hij de zaak aan Ter Brake heeft verteld, en dus of Ter Brake alles afwist van de affaire. Dan hebben we het over het gesprek bij de rechtercommissaris die naar mijn mening door een paar vragen te stellen had kunnen weten dat hij het boek niet kon hebben geschreven. Ik had zelf een lange lijst concrete inhoudsvragen, en vraag hem voor de vuist weg een aantal dingen en namen, waarop hij tot eigen vermaak geen enkel antwoord weet te geven, terwijl hij denkt dat Ceausescu een Russische popgroep is... Hij blijkt inderdaad geen notie van politiek of cultuur te hebben, en er is geen sprake van dat hij deze onwetendheid speelt. Dan komen we, weer via Kurpershoek, op het proces van Rasoel zelf. R: Weet je waarom ik niet verder gegaan ben, met hoger beroep, de reden? Want ik wilde eigenlijk verdergaan met die stunt. Maar ik zag nu dat het aanbod vergeleken met het verlies dat ik maakte, want ik verdien best wel veel met mijn optredens. Achteraf.. financieel is het niets geweest. Ik heb als gevolg hiervan zes maanden zonder optredeus gezeten. Terug naar het inleveren van het manuscript. Rasoel vraagt zich ook af in hoeverre Timmer al op de hoogte was van de zaak. Werd het telefoontje van Rasoel al door hem verwacht? Ik: Maar toen jij het manuscript gaf aan Timmer, toen heeft hij gezegd ik ga het lezen, en toen heeft hij weer contact met jou opgenomen, om te zeggen dat er iets aan moest veranderen, of zo? Of niet, heeft hij het meteen gepubliceerd of geaccepteerd. | |
[pagina 218]
| |
R: Nee. Hij heeft het geloof ik opgestuurd, gegeven aan iemand anders, laten checken, enzovoort, toen waren er een paar dingen niet OK, toen waren er teksten die niet OK waren, en die moesten even veranderd worden of zo. En toen moest ik weer ehh dat contact opnemen, zeggen dat het moest veranderd worden. Ik: (...). En waarom zou dat dan via jou moeten gaan? R: Om mij niet te laten weten dat hun direct contact hebben met hem. (..) Maar wie heeft Timmer uitgezocht, dat is de kwestie. Ik: (...) Maar die man die met jou contact had, die heeft gezegd, je moet naar Timmer gaan, toch? R: Ja, ik was het adres en het telefoonnummer van Timmer gegeven. Ja, het was een kleine uitgever, maar dat hij vaker zulke dingen had gedaan, en zodoende. Hij kan om een bepaalde reden niet zeggen of hij wel of niet Kurpershoek in dit stadium heeft ontmoet. Ook hier volgt op mijn herhaalde vragen: ‘No comment’. Zoals bij al zijn optredens, was Rasoel ook bij de ontmoetingen met de contactpersoon van de Groep steeds gemaskerd, omdat hij bang was dat er wellicht iemand zat te filmen. Hij zegt dan ook steeds vermomd te hebben opgetreden (hij probeerde dat zelfs bij de rechtercommissaris, die dat echter niet accepteerde). Hoewel hij steeds maar door één iemand werd gebeld, heeft hij toch meerdere mensen van de Groep ontmoet. Ik: En ben je er op een gegeven moment achtergekomen hoeveel mensen erbij betrokken waren, of niet? R: Ik Permoed, als ik iedereen meereken, de twee Rasoels, dat er zeven of acht mensen waren. Die indruk had hij meestal opgedaan via de telefoon, omdat hij stemmen op de achtergrond hoorde. Waar die telefoontjes | |
[pagina 219]
| |
vandaan kwamen wil hij liever niet zeggen, ook al geeft hij toe dat er wel eens een telefoontje uit Amsterdam was. Bovendien blijkt dat de Groep de zaak ook met nogal wat geheimhouding aanpakte, en er was een speciale manier waarop Rasoel contact met ze had (hij kon natuurlijk altijd worden gebeld, maar hij impliceert dat hij zelf hen niet kon bellen, zodat hij niet achter hun naam of adres zou kunnen komen). Hij heeft geen idee op grond van zijn contacten of het manuscript door één of door meerdere mensen was geschreven. In feite las hij het manuscript nauwelijks, beweert hij. Het ging hem alleen ‘om de poen en om de lol’. Hem werd wel uitgelegd dat het om een stunt ging, maar de reden of de motieven daarvan niet. Voor zijn interviews moet hij echter ook DOVN hebben gelezen of zijn geïnstrueerd wat hij moest zeggen. Wel had Rasoel de indruk dat het, ondanks de maskerades, allemaal niet zo vreselijk ‘hoog’ ging, politiek gezien (niet iets ‘met Janmaat’ of zo), en ook niet zo serieus was, er was geen ‘heavy’ sfeer. R: Maar later wel. Toen ging het een beetje mis, en toen moest ik toch doorgaan, toen voelde ik wel: hoe heavy is dit nou allemaal. Toen vroeg ik me ook af, zit de politiek erachter, zit de Ayatollah erachter (grinnikt) of eh (...) hoe heet die kerel, Khadaffi (...). In die tijd werd ik een beetje bang, want ik wist niet hoe heavy het was. Ik ging nog wel door omdat het moest, maar in die tijd begon ik het een beetje af te kappen, met interviews en zo (...) ik was steeds in gevaar, en het was niet lollig meer. Later in het gesprek wijst hij er op dat ook voor degenen die achter de maskerade zaten de zaak op den duur wel wat ‘heavy’ werd, en dat de zaak uit de hand begon te lopen. Men was wat angstig geworden, en men begon zich terug te trekken. Hetgeen mijn indruk van een racistische practical joke die ontaardde in een serieuze affaire lijkt te bevestigen. Hij voegt daar aan toe dat terwijl hij in het begin van de affaire alleen vaag op de hoogte was van de stunt, hij later door artikelen in de krant (die hem werden gegeven, want hij las zelf geen krant) ook zijn eigen conclusies trok en verbanden legde over degenen die erbij betrokken waren. Ook heeft hij geen pogingen gewaagd de zaak | |
[pagina 220]
| |
zelf wat meer uit te zoeken. En als hij in het begin had geweten hoe ‘hoog’ de zaak zou gaan, had hij het anders gedaan, had hij een ander budget gehad, had hij een andere prijs gevraagd. Ook kreeg hij later wel het idee dat de mensen die er bij betrokken waren redelijk belangrijk waren, ook al had hij in het begin geen notie wie nu wel of wie niet belangrijk was. Tot toen had hij, zegt hij, nog nooit van bijvoorbeeld Komrij gehoord. Ik open een ander scenario: Wat denkt hij dat er zou gebeuren als hij alles zou vertellen. Immers, ooit komt het toch uit, of hij moet het voor de rechter vertellen. Hij vraagt zich af of de zaak wel ooit kan worden heropend. Ik wijs erop dat hij ten onrechte is veroordeeld, en dat als een slimme en hardnekkige Officier van Justitie nieuwe feiten boven water weet te halen, hij wel degelijk zijn verhaal zal moeten vertellen, maar dan eerder als getuige dan als verdachte. Tussen haakjes vermeldt Rasoel dat zijn veroordeling hem financieel niet bepaald veel voordelen heeft opgeleverd, en hij zelfs zijn verzekering moest veranderen omdat hij een strafblad had: ‘Het verlies is veel hoger geweest dan de winst’. Dit thema van de ‘poen’ en de winst- en verliesrekening van Rasoel is het laatste dat aan de orde komt in ons gesprek. Denkt hij dat hij het geld dat hij gehad heeft zou moeten teruggeven als hij alles vertelt? Dat lijkt hem wel, maar hij laat niet los hoeveel het is geweest. Eerder had hij volgens René Zwaap van De Groene (28 juli 1993) beweerd dat hij het verhaal voor 50.000 gulden zou vertellen. Ik vraag hem of dat bod nog staat, voor het geval dat een checkbook-journalist van een weekblad hem zou benaderen om het hele verhaal in geuren en kleuren te vertellen. Daarover zou hij wel willen nadenken, misschien zou hij het wel voor minder doen, maar op het ogenblik lijkt hij die halve ton niet echt nodig te hebben. Maar er speelt ook meer: Hij zegt dat hij zijn woord heeft gegeven, en alles heeft een prijs. Dus, behalve de poen speelt ook een eergevoel mee. Rasoel, man of honor. Hij wil totdat er serieus geld wordt aangeboden voorlopig in ieder geval zijn mond houden. Op mijn suggestie dat zijn onthulling Hollands Watergate zou kunnen worden, gezien het feit dat er belangrijke mensen in het spel zijn, ontvalt hem de associatie ‘grachten-gate’, hetgeen | |
[pagina 221]
| |
zou suggereren dat de Stunt van de Amsterdamse grachtengordel komt. Ook vindt hij het ‘ergens wel’ een beetje erg als de samenzweerders voor de rechter zouden moeten verschijnen. De lunch is voorbij. Hij trommelt nerveus op de tafel, hij moet weer op pad. Het gesprek nadert zijn einde. Hij bevestigt dat als hij zijn verhaal vertelt de zaak echt helemaal uitkomt: ‘Het kan niet half uitkomen’, zegt hij. Of hij er weer bij betrokken wil zijn als de zaak verder wordt uitgezocht? Hij bevestigt dit aarzelend, en hij zegt dat hij er in ieder geval ‘geen nadeel’ van wil hebben. Hij wacht eerst maar eens tot mijn boek uitkomt, en misschien vertelt hij dan ook zijn verhaal (voor een prijs), met als voordeel, vindt hij, dat dan ook zijn naam is vrijgepleit en hij weer business krijgt van de mensen die hem dat destijds nier wilden geven (bovendien krijgt hij dan weer een gunstiger verzekering, zegt hij). In ieder geval wil hij het verhaal niet mee in zijn graf nemen. Bij de uitgang van het restaurant mag ik geen foto van hem nemen. | |
Het goede en het slechte nieuwsDe volgende dag belt Rasoel weer op. Hij zegt dat hij slecht nieuws en goed nieuws heeft. Het goede nieuws is dat hij misschien na het verschijnen van mijn boek inderdaad het verhaal gaat vertellen. En het slechte nieuws is dat hij wat hij me de vorige dag had verteld terugtrekt: Hij heeft mij niets verteld. Ik ben nauwelijks verbaasd, en vraag hem of hij met de mensen van De Groep heeft gebeld. Rasoel: No Comment. | |
CommentaarDe interpretatie van het interview met Rasoel kan kort zijn omdat het voor zich spreekt. Belangrijk is vooral dat Rasoel bevestigt dat er een groep mensen is geweest die hem hebben ingehuurd om als pseudo-auteur van DOVN op te treden. Dit | |
[pagina 222]
| |
betekent in de eerste plaats dat Rasoel zelf inderdaad veroordeeld is voor wat hij niet had gedaan. In de tweede plaats beweert hij dat er een groep mensen is die, in eerste instantie wellicht als practical joke, DOVN hebben geschreven, maar dat de zaak op den duur toch enigszins uit de hand begon te lopen. Ook blijkt dat zij zelfs tegenover Rasoel geen open kaart hebben gespeeld, en in de contacten met hem een zekere geheimhouding hebben betracht. Over de mensen die hierbij betrokken waren wil Rasoel alleen iets los laten voor een journalist die een redelijk bedrag te bieden heeft, zegt hij. Ook een vasthoudende Officier van Justitie zou hem natuurlijk aan de tand kunnen voelen. In ieder geval weet Rasoel voldoende om de hele zaak op te helderen. De vraag is wie hem zover krijgt, en dat hangt in laatste instantie natuurlijk af van de enige die hem daartoe kan dwingen, namelijk de rechter, als een rijk weekblad hem/haar niet voor is. Hopelijk wordt Tarzan niet voor die tijd door de leeuwen opgegeten. |
|