Spel en spektakel
(2001)–Hans van Dijk, B.A.M. Ramakers– Auteursrechtelijk beschermdMiddeleeuws toneel in de Lage Landen
[pagina 154]
| |
Spelen, goede moraliteiten en eerbare esbattementen
| |
Anthonis de RoovereAnthonis de Roovere (Brugge, ca.1430 - 16 mei 1482) moet een van de belangrijkste theatermakers van zijn tijd zijn geweest.Ga naar eindnoot2. Toen hem in februari 1466 een jaargeld werd toegekend vanwege de stad Brugge, werd uitdrukkelijk gewag gemaakt van zijn verdiensten op dit gebied als voorname reden voor de toekenning van deze toelage. Er is in de akte sprake van een menichte ghenouchte van spelen van goeden moralitheten ende van anderen eerbaren esbatementen die hij ghedaen ende ghespeelt hadde.Ga naar eindnoot3. Uit de formulering blijkt dat hij zich met geestelijk en wereldlijk toneel bezighield en dat hij niet alleen de stukken schreef maar | |
[pagina 155]
| |
Afbeelding 14.
Cartularium van het gilde van Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw, met bepalingen over de jaarlijkse gildemaaltijd (Brugge, RA, Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouwe te Brugge, Oud Archief, nr. 1501, f.2v). | |
[pagina 156]
| |
ook de opvoering voor zijn rekening nam.Ga naar eindnoot4. Het is teleurstellend te zien hoe weinig sporen die bezigheden hebben nagelaten. Zesmaal ontvangt hij een betaling in verband met zijn bijdrage aan een intocht.Ga naar eindnoot5. Uit de bewaarde posten blijkt dat hij verantwoordelijk was voor alle aspecten van de betreffende toog: de opbouw, de uitvoering en vermoedelijk ook voor het ontwerp. Het toegekende bedrag diende vaak voor de aanschaf van materialen, en voor de betaling van iedereen die betrokken was bij de opbouw van de toog en bij het spel dat werd opgevoerd. Dit ‘spel’ zal trouwens in de meeste gevallen een tableau vivant of een stomme vertoning zijn geweest.Ga naar eindnoot6. In de Brugse archieven wordt De Roovere slechts eenmaal genoemd in verband met toneel in strikte zin. Het gaat om een post die interessant is door de informatie die ze biedt en door de vindplaats ervan. In de rekeningen over het jaar 1474-1475 van het Brugse gilde van Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw komt een betaling voor aan De Roovere. De volledige tekst luidt: Item betaelt Anthonis de Rouere van tspil te maeckenne dat int sceppen huus ghespeilt was / voor al, VII sc. VI d.g. Vluchtig beschouwd lijkt het te gaan om de opdracht tot het schrijven van een mirakelspel, al valt op dat het uitgekeerde bedrag daarvoor wel hoog is. Nadere bestudering van het achief waarin deze post voorkomt, maakt echter duidelijk dat de betaling bestemd was voor een opdracht die bestond uit het schrijven en opvoeren van een spel: in eerdere en latere jaren wordt daarvan uitdrukkelijk gewag gemaakt, zelfs het repeteren van het spel was inbegrepen (afb.14).Ga naar eindnoot7. Niet alleen in Brugge was zijn talent opgevallen. Ook elders bestond er belangstelling voor het werk van de Brugse dichter; een opdracht uit de Brabantse stad Lier, nabij Antwerpen, getuigt ervan.Ga naar eindnoot8. In de zomer van 1466 werd daar een schuttersfeest gehouden. Anthonis de Roovere en de Mechelaar Hendrik Bal kregen opdracht elk drie spelen te schrijven. Hendrik Bal kwam bovendien naar Lier om het spel op te voeren. De Roovere bleef in Brugge, een bode bezorgde de drie spelen bij die heeren vande stadt. De reden voor de absentie van de Brugse rederijker is onbekend, maar kan heel wel samenhangen met het kort daarvoor toegekende jaargeld. In de akte dienaangaande is slechts één bepaling opgenomen: De Roovere diende zijn stad trouw te blijven. De opdracht tot het schrijven van de spelen was denkelijk al voor februari 1466 verstrekt. Daarop kon hij dus niet meer terugkomen, maar een optreden in persoon tijdens een Lierse intocht zo kort na het eerbetoon dat hij van de Brugse magistraat had ontvangen, was mogelijk teveel van het goede.Ga naar eindnoot9. Hij bleef daarom maar thuis. Over het repertoire van De Roovere is nauwelijks iets bekend. Het onderwerp van de drie spelen voor Lier is onbekend, al weten we wel dat ze tijdens een intocht op wagens werden opgevoerd. Vermoedelijk ging het om toogspelen, dat wil zeggen niet al te lange stukken die bestonden | |
[pagina 157]
| |
uit een combinatie van een toneelstuk en tableaux vivants. Het spel voor de gildemaaltijd van Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw had Een scoon miracle of exemple vander glorieuser moeder ende maghet maria als onderwerp. Wat betreft onderwerp komen in het vijftiende-eeuwse toneel de Bliscapen van Maria waarschijnlijk nog het dichtst in de buurt, maar daar gaat het om tamelijk lange stukken die tijdens een ommegang in de openlucht werden opgevoerd, terwijl het onderhavige spel van De Roovere binnenskamers werd opgevoerd en vermoedelijk kleinschaliger van opzet was. Wel zal het net als de Bliscapen hebben bestaan uit een combinatie van narratieve en devotionele elementen. Door de goed beschreven togen die hij voor zijn rekening nam tijdens intochten, weten we dat hij niet alleen overweg kon met bijbelse thema's maar ook met onderwerpen uit de Klassieke Oudheid. Tijdens de intocht van Maria van Bourgondië was in een van de togen te zien hoe de coninghinne Panthasilia vanden coninc Pryam van Troyen blijdelic ontfanghen was. Of De Roovere ook in zijn toneelwerk klassieke stof heeft behandeld, is niet bekend. Maar in elk geval weten we dat dergelijke onderwerpen in het toneel van die jaren voorkwamen, zoals te zien is aan bewaarde spelen van zijn Brusselse tijdgenoten Jan Smeken en Colijn van Rijssele.Ga naar eindnoot10. | |
Quicunque vult salvus esseOp zoek naar repertoire van De Roovere is de oogst gering. Er is slechts een stuk bewaard gebleven waarvan vaststaat dat het door De Roovere werd geschreven: Quicunque vult salvus esse.Ga naar eindnoot11. De tekst werd genoteerd door Cornelis Everaert, zelf ook een toneelauteur uit Brugge, die er de bundel met zijn eigen werk mee opende. Everaert wilde op deze wijze De Roovere eren als belangrijk voorganger. Hij zal Quicunque als een geslaagd en belangrijk werk hebben beschouwd. Jammer genoeg heeft hij de tekst hier en daar aangepast.Ga naar eindnoot12. Spijtig is dit vooral met betrekking tot de plaats waar de heiden zegt dat de geboorte van Christus nu al 1527 jaar geleden is: Wy Heydenen en zyn van dien niet wetende / Want vande prophete daer ghy of seght / Tes vichtien hondert zeventwyntich jaer leden (vs. 202-204). Hiermee wordt nu het jaar verraden waarin de tekst door Everaert werd gekopieerd, terwijl er oorspronkelijk het jaar van ontstaan van dit spel moet hebben gestaan. Of het een vroeg of laat werk is van De Roovere valt niet meer te achterhalen, ook al moet het vol zitten met verwijzingen naar de actualiteit. Het fel hekelende karakter dat vooral voor het tweede deel zo typerend is, moet door tijdgenoten zijn verstaan als doorlopend commentaar op misstanden in de eigen tijd. De inhoud van het spel komt op het eerste gezicht nogal leerstellig en saai over. Quicunque bevat namelijk de integrale tekst van de Athanasische | |
[pagina 158]
| |
geloofsbelijdenis en van de twaalf artikelen van het geloof, iets dat we eerder met catechese dan met toneel verbinden. Waarschijnlijk komt hierin de wens van een (kerkelijke) opdrachtgever tot uitdrukking, die de Brugse gelovigen een goed stuk catechese wilde voorzetten (het is overigens onbekend voor wie of voor welke gelegenheid het gemaakt zou kunnen zijn). Maar het stuk heeft veel meer te bieden dan alleen saaie geloofsleer, en blijkt voor een belangrijk deel juist uitermate levendig te zijn. Het spel begint, zoals te doen gebruikelijk, met een proloog die is gericht tot het toegestroomde publiek - Die hier dus minnelic zyt versaemt - en waarin de goddelijke inspiratie waaruit dit stuk is voortgekomen, wordt geprezen. Het stuk wil een vermaning zijn opdat de toehoorders Gods weg gaan en niet uutten weghe dolen. Het slot van de proloog, dat begint met het verzoek deze eenvoudige boodschap aan te willen nemen - Neimpt in dancke ons sober sendeken - refereert al aan het karakter van het stuk dat naast veel ernst ook een ruime dosis zotheid bevat en roept het publiek op met opgewekt gemoed te kijken en luisteren naar wat volgt. Na de proloog begint het twistgesprek tussen een heiden [=moslim], een jood en een christen, beginnend in de vorm van een rondeel en voortgezet in de vorm van gepaard rijmende verzen. Een dergelijke toepassing van de rondeelvorm is in het rederijkerstoneel zeer gebruikelijk.Ga naar eindnoot13. Nadat het dispuut van de drie een tijdje op gang is, verschijnt Half zot, half vroet. Hij bevindt zich op een duidelijk te onderscheiden plaats op het toneel en geeft commentaar in de vorm van terzijdes. Hij neemt niet deel aan het gesprek tussen de drie, die mogelijk voor het toneel staan. Hij typeert het dispuut als een gesprek tussen viswijven op de markt: Sy staen en cabbelen [...] Al waerent harync kutseghen [=ventsters] ter maerdt. Na enige tijd legt Half Zot de drie het zwijgen op (of misschien beter: voert hij de aandacht van het publiek weg van hen, terwijl ze op de achter- (of voor)grond doorruzieën) en kondigt hij De Wet van gracien en Gheloove aan: Tsus, tsus, en spreict niet meer / Hier commen twee lieden met ons collacien. Deze twee begroeten elkaar en zij blijken het gesprek van de drie ruziemakers gevolgd te hebben. Ze typeren het voorgaande twistgesprek als een ongeordende afwisseling van opvattingen. De Wet spreekt, en richt zich blijkbaar rechtstreeks tot de drie ruziemakers: O vrienden ghepresen / Hu argument heift zeer lettele inne / Dus hoort naer ons (vs. 182-184). Na een korte gedachtewisseling kondigt Geloof de geloofsbelijdenis aan. De Christen laat flemend weten zich hierover te verheugen - Myn herte ontpluuct van melodien - waarna Geloof en Wet in afwisseling de Athanasische geloofsbelijdenis uitspreken. Deze 112 verzen lange tekst vormt, zeker in onze ogen, het dramatische dieptepunt van het spel.Ga naar eindnoot14. Het is moeilijk voorstelbaar hoe een dergelijke tekst op boeiende wijze ten tonele gevoerd kan worden. | |
[pagina 159]
| |
Misschien waren de woorden waarmee de heiden meteen reageert, ook de toehoorder wel uit het hart gegrepen: Te cranck es my thooft / Om dat te begryppene, ofte ghegronden. De Christen geeft meteen blijk van zijn verrukking en Wet en Geloof vallen hem bij. Het is alsof de Jood en de Heiden het gesprek vervolgens een andere wending willen geven. De Jood snijdt een onderwerp aan dat eerder in het spel kort ter sprake kwam, maar geenszins aansluit bij de vrome praat van even daarvoor.Ga naar eindnoot15. De Christen haakt echter niet aan bij de dialoog tussen de Jood en de Heiden, maar gaat verder op het spoor van de catechese en wijst op het belang van de tien geboden en de Twaalf Artikelen van het Geloof. Half Zot reageert hier sarcastisch op: So zyn de Kerstenen met allen helich / Alsmen de waerheyt segghen zal / Sy houden de gheboden groot ende smal / Alle tiene ende om claer spreken / De twaelf artikelen. Wat zoudense ghebreken [...] De Jood en de Heiden zeggen deze twaalf artikelen graag te willen horen en daarop neemt Geloof het woord. Hij noemt achtereenvolgens de artikelen, maar wordt steeds onderbroken. Half Zot, de Jood en de Heiden wijzen er, vaak weinig zachtzinnig, op dat de Christenen veelal maar nauwelijks leven volgens hun geloofsartikelen. Scherp spottend is het commentaar op het tweede artikel: Ende in Jhesum Xpristum zyn eengehen Zuene / Onsen Heere die hooghe es verheven. De Heiden roept uit dat het een schande is dat de Christenen niets doen tegen de smaad die Christus nog steeds wordt aangedaan door het feit dat de Moslims in het Heilige Land leven: zy laten onslieden wuenen met vreden / Daer Xpristus zyn passie heeft gheleden. De Jood doet er een schepje bovenop door te benadrukken dat er al sinds lange jaren geen kruistocht meer gehouden is: Men en heift up de Heydenen niet ghevaren / Bin meneghen tyden. Het is een telkens weerkerend thema in de Middeleeuwen, al zal het thema juist na de val van Constantinopel in 1453 en de jammerlijk mislukte pogingen om daartegen ten strijde te trekken wel in het bijzonder actueel geweest zijn. Jood en Heiden zijn vanaf nu, net als Half Zot, commentatoren langs de zijlijn geworden. Hun spot, die vaak doet denken aan de ironische omkeringen uit de gedichten van De Roovere, leidt hooguit tot inzicht en vermaak bij het publiek.Ga naar eindnoot16. Binnen de context van het spel hebben ze geen schijn van kans de overwinning te behalen. De uitslag stond natuurlijk al op voorhand vast: Geloof en Wet moeten heersen en wijzen op de schoonheid van het geloof. Een aardig detail op deze plaats in de tekst vormt de terloopse beschrijving die De Wet van zijn kostuum geeft: de vier ewangelisten [...] / Die up myn habyt, hier staen gheprent. Als besluit van het spel, maar nauwelijks functioneel binnen de handeling ervan, wijst Geloof op de toog met de voorstelling van de gekruisigde Christus: Nu ziet hier broossche creatueren / Van Hem fyguere. Groet hem nu, waarna de Christen, Half Zot (die nu zijn spot heeft laten | |
[pagina 160]
| |
varen) en het Geloof ieder een strofe van een refrein uitspreken. De Wet besluit het spel met een strofe waarin de toeschouwers worden toegesproken als Gods vrienden. Het publiek is tot medestander geworden, Half Zot is onschadelijk gemaakt en de Heiden en de Jood zijn met stille trom vertrokken. Quicunque staat aan het begin van het rederijkerstoneel: het is naar de inhoud een zinnespel, al heeft het niet de uitgewerkte vorm die we uit de zestiende eeuw kennen.Ga naar eindnoot17. Quicunque heeft diverse eigenschappen van het rederijkerstoneel die we later in een meer uitgekristaliseerde vorm tegenkomen. Er komen strofische vormen in voor, al bevat het geen echt refrein.Ga naar eindnoot18. Er treedt een zot personage op dat doet denken aan de zinnekens, maar in strikte zin verschilt het er toch van.Ga naar eindnoot19. Het spel eindigt met een toog, een van de belangrijke vernieuwingen uit de vijftiende eeuw. Inhoudelijk is het spel sterk betogend van karakter, maar het kent toch een grote levendigheid door de discussie die zich ontspint tussen de Christen, de Jood, de Heiden en Half Zot Half Vroet. | |
Een speelkenEr is nog een spel dat door De Roovere geschreven kan zijn, al staat zijn auteurschap hier niet vast. In het meer dan twintig jaar geleden ontdekte drukje met De Rooveres gedicht Vanden Hennentastere (Wed. Van Liesvelt, Antwerpen, ca. 1555) staan nog twee andere teksten, een droomgedicht van De Roovere en een Speelken waarin een jonge man en een getrouwde man spreken over de lusten en lagen van de liefde.Ga naar eindnoot20. De plaats van het spel in deze druk doet vermoeden dat De Roovere de auteur was. In elk geval zou het korte spel een mooie aanvulling zijn op het al bekende vijftiende-eeuwse toneel, waarin dergelijke korte en lichtvoetige werken nagenoeg ontbreken. Vanden Jonghen Vrijer ende vanden ghehouden man Een schoon speelken is een korte dialoog tussen een gehuwde man en een jongeling. Bij opkomst houdt de gehuwde man een monoloog waarin hij zich feitelijk tot het publiek richt en zijn geschiedenis van minnaar tot getergde huisvader resumeert. Na enige tijd komt er een jongeling op die eveneens wat voor zich uit spreekt (of zingt, wat gezien het cyclische karakter van de navolgende claus aannemelijk is): Waer is die liefste si sal na mi waken
Een cusken van haer doet mijn herte verlichten
En ist niet vriendelijck in liefden te braken
Ja consticse dan uut liefden ontschaken
So stont mi haer veel vruechden
Waer is die liefste si sal na mi waken (vs. 36-41)
| |
[pagina 161]
| |
Hierna volgt een tweeregelige claus van de gehuwde, nog steeds niet tot de jongeling gericht, waarna de jongeling weer een liedje zingt, nu aangekondigd met de woorden Die vrijer singhet. Pas dan reageert de gehuwde voor het eerst direct op hem: Och, so plach ick ooc te gaen singhen achter straten / Maer nu en dervick, ick ben ghedient. We zijn inmiddels in vers 46 aangeland, op een kwart van het spel. Nu ontspint zich een tweegesprek, uitmondend in een negentien-regelige monoloog van de gehuwde, beginnend met: Spieghelt u aen mi hoort mijn ghebreken (vs. 97). In bloemrijke taal worden de lasten van het huwelijk opgesomd. De jongeling antwoordt dat hij zich nog eens goed zal bedenken en de aucteur besluit met een moraal. Het speelken heeft zowel door vorm als inhoud veel overeenkomsten met het tafelspel, al verschilt het nog van veel zestiende-eeuwse tafelspelen.Ga naar eindnoot21. Opnieuw hebben we vermoedelijk te maken met een vroeg voorbeeld van een genre dat pas in de zestiende eeuw zijn bekende contouren krijgt. Hadden we meer spelen van De Roovere gehad, dan hadden we de innovatieve fase van het rederijkerstoneel veel scherper in het vizier kunnen krijgen. Nu is het onzeker welke bijdrage De Roovere heeft geleverd aan de opkomst van een genre, al wijst het wel bewaarde er op dat hij voor het toneel evenzeer als vernieuwer valt aan te merken als het geval is bij de lyriek. | |
Korte speeltekstenEén, of hooguit twee toneelteksten in strikte zin, zijn er van Anthonis de Roovere bekend. Maar er zijn ook andersoortige vormen van theater waarbij speelteksten gebruikt werden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de vertoningen en tableaux tijdens inkomsten en processies. Ik wil hier kort stilstaan bij één gedicht, daarbij voorbijgaand aan diverse andere die evenzeer aandacht verdienen.Ga naar eindnoot22. Den droom van Rovere op die doot van hertoge Kaerle van Borgonnyen saleger gedachten is een droomgedicht waarin de dood van Karel de Stoute op 5 januari 1477 wordt beweend.Ga naar eindnoot23. De tekst dateert, zo blijkt uit de inhoud, van kort na de geboorte van Filips de Schone, zoon van Karels dochter Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk. De ik-verteller die aan het woord komt, moet uitdrukkelijk als de dichter Anthonis de Roovere geïdentificeerd worden. Zo dankt hij de overleden vorst voor de toelage die hij aan hem te danken heeft. Uit de acte uit 1466 betreffende het jaargeld van De Roovere is bekend dat de toekenning geschiede na een verzoek daartoe van Karel aan het Brugse stadsbestuur. De dichter vertelt in dit gedicht over een droom waarin hij meegevoerd wordt door vrouwe Compassie. Zij wordt enkele malen spre- | |
[pagina 162]
| |
kend opgevoerd. Ook de jonkvrouwen Clergie, Edelhede en Gemeynen Staet komen aan het woord en geven uitdrukking aan hun diepe verdriet over de dood van de hertog. Het is uitdrukkelijk de bedoeling geweest van de dichter compassie met het droeve lot van Karel en met het Bourgondische huis te wekken. Toneel is het niet, dit gedicht. Daarvoor is het te statisch. Een echte wisseling van clausen komt nergens voor en de personages reageren niet echt op elkaar. Kunnen we desondanks van ‘toneel’ in de ruime zin van het woord spreken? De tekst kan in elk geval gediend hebben als verbale begeleiding bij een tableau vivant. In elk geval is de overlevering een aanwijzing: dit gedicht staat in het handschrift-Leemans waarin verder enkel teksten staan die met toneel in verband zijn te brengen, en dan nog vooral met toneel dat in verband lijkt te staan met intochten.Ga naar eindnoot24. Een goede gelegenheid om deze tekst te presenteren vormden de feesten bij de doop van Filips de Schone die in juni 1478 plaatsvonden, en waarbij de stad prijzen uitloofde voor de mooiste lofdichten.Ga naar eindnoot25. Ook buiten dit oeuvre komen teksten voor die aandacht verdienen in verband met het toneel in Brugge. Opnieuw één voorbeeld. In een Brugs handschrift met de Excellente cronike van Vlaenderen zijn diverse korte gedichten toegevoegd.Ga naar eindnoot26. Een daarvan, met als opschrift De levende tot den dode, is een dialooggedicht (zie bijlage 1). Het opschrift slaat dan ook slechts op de eerste claus, niet op het gedicht als geheel. De levende en de dode nemen om beurten een vers voor hun rekening: de levende stelt een vraag: Willen wij jaghen? en willen wij niet? (vs. 1); en de dode geeft antwoord: Ja wij: den tijt es cort diet wel besiet. De vragen zijn die van een zelfverzekerd mens, de antwoorden hebben het karakter van een pointe waarin op ironische wijze de zelfverzekerdheid uit de vraag ongedaan wordt gemaakt. De dode en de levende zijn vaak uitgebeeld in jachtscènes en het is precies zo'n scène die in de eerste verzen wordt opgeroepen. Maar anders dan de vaak statische onderschriften bij prenten en miniaturen, is het onderhavige gedicht juist zeer levendig. De directheid van de tekst en de gekozen formuleringen maken hem uitermate geschikt voor een flitsende en pakkende voordracht. Het is een soort Elckerlijc in zakformaat. Het laatste oordeel en de legende van de drie levenden en doden vormen geliefde thema's tijdens ommegangen. Juist daar zou een bondige spelscène, zoals dit korte gedichtje die biedt, goed passen.Ga naar eindnoot27. | |
Vrije producties en gesubsidieerd toneelEr zijn maar weinig Brugse teksten bewaard die op de een of andere manier iets met het toneel van doen hebben. We moeten het dus doen met | |
[pagina 163]
| |
de bronnen waarin iets over het toneel te vinden is. Rekeningen, kronieken, verordeningen etcetera. Over het toneel dat op de een of andere manier met stedelijke instellingen te verbinden is (kerk, stadsbestuur, broederschappen) valt zo nog heel wat te leren. Over één categorie laten ze ons echter goeddeels in het ongewisse: het toneel van beroepsgezelschappen. Dat dergelijke gezelschappen ook in Brugge optraden, en wel vaker dan de autoriteiten lief was, blijkt uit een hallegebod dat waarschijnlijk in 1492 werd uitgevaardigd.Ga naar eindnoot28. Niemand mocht tijdens de vasten eenighe camerspelen ofte ystorien ofte andre spelen opvoeren, aldus de stedelijke overheid. De verordening lijkt vooral betrekking te hebben op het toneel dat zich aan directe overheidsbemoeienis onttrok: de ‘vrije producties’ van de vijftiende eeuw. Over hoe het er bij dergelijke gezelschappen precies aan toe ging, is weinig bekend. Daarom ook is het belang zo groot van een recente publicatie door Herman Brinkman over dit onderwerp. Een slepend juridisch conflict in de jaren zeventig van de vijftiende eeuw blijkt voor prachtige gegevens te hebben gezorgd.Ga naar eindnoot29. Mathis Cricke, Brusselaar van geboorte was leider van een gezelschap van kamerspelers. In 1470 was hij met twee spelers in een Brugs bordeel waar ze met het jonge hoertje Marie van der Hoeven aan de praat raakten. Zij liet zich overhalen met het gezelschap mee te gaan en Cricke leerde haar het repertoire en liet kostuums maken. Jaren later wordt Marie verliefd en gaat er met haar minnaar vandoor. Cricke probeert haar terug te halen omdat zijn gezelschap nu incompleet is. Bovendien heeft zij de kostbare kostuums meegenomen. En hier begint een slepende rechtzaak. Over het vervolg van de zaak zal ik het hier niet hebben. Wel is van belang dat uit de hele affaire blijkt hoezeer voor zo'n gezelschap kamerspelers de economische wetten golden. Ze trokken rond door heel Vlaanderen en Brabant en traden op in de kleinste dorpen en de grootste steden. Dat Brugge daarbij geregeld werd aangedaan, blijkt overduidelijk. Niet bevreemdend want wie brood op de plank wil hebben, heeft publiek nodig en dat was er in een grote en rijke stad als Brugge volop. Het enige dat kan verbazen is dat dergelijke gezelschappen zo weinig sporen hebben nagelaten. Zelfs over hun repertoire weten we eigenlijk niets, al worden de abele spelen uit het Brusselse handschrift-Van Hulthem vaak gezien als voorbeelden daarvan. Net als in onze tijd werd ook in de Middeleeuwen het toneel volop gesponsord door overheden. Het oogmerk toen was echter geheel anders dan in onze dagen. Terwijl tegenwoordig de theatermaker een min of meer autonome status heeft en gesteund wordt vanwege de veronderstelde artistieke merites van zijn werk, werd het toneel in de vijftiende eeuw door de diverse overheden beschouwd als instrument waarmee zulke diverse doelen bereikt konden worden als het bevorderen van vroomheid, het charmeren van gasten, of het bedrijven van (politieke) propaganda. | |
[pagina 164]
| |
Door de aard van de opdrachten hebben ze relatief veel sporen nagelaten. Gezelschappen en individuen werden betaald voor het opvoeren van spelen en hun activiteit is zodoende in rekeningen vastgelegd. We mogen er zelfs vanuit gaan dat veruit het grootste deel van het in rekeningen geattesteerde toneel een min of meer officieel karakter had: alleen al het feit dat toneel in de rekeningen terecht kwam, betekende dat het tot de gesubsidieerde sector behoorde. | |
De Kerk en het toneelDe Kerk heeft een belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan van theater en heeft er door de eeuwen heen ook een belangrijk aandeel in gehad. Dat geldt ook voor Brugge in de vijftiende eeuw. Hoe gebrekkig de talrijke kerkelijke archieven ook doorzocht zijn op aanwijzingen voor de plaats van het toneel, het wel bekende maakt al duidelijk dat het niet om incidentele opvoeringen gaat. In de collegiale Sint-Donaaskerk, gelegen op de Burg, dat wil zeggen in het centrum van de bestuurlijke macht, zijn vanaf 1365 vermeldingen bekend van een paasspel, terwijl vanaf 1375 eveneens sprake is van een kerstspel.Ga naar eindnoot30. Het gaat hier waarschijnlijk om vormen van liturgisch toneel in het Latijn. Datzelfde geldt voor het ludus de Sacramentorum, een Sacramentsdag-spel, dat vanaf 1458 wordt opgevoerd. Vanaf ongeveer 1476 is er dan sprake van passiespelen in het Nederlands. Aliamus de Groote, vanaf 1475 succentor van Sint-Donaas, is hiermee begonnen. Al spoedig zijn deze spelen zo'n succes dat Aliamus in 1483 toestemming krijgt de spelen buiten de kerk te houden, mits de kanunniken ze van te voren te lezen zouden krijgen.Ga naar eindnoot31. Dezelfde Aliamus kennen we ook als verantwoordelijke voor een mysteriespel bij het gilde van Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw en als een van de prominente leden van de Heilige Geestkamer aan het einde van de eeuw.Ga naar eindnoot32. Een figuur als Aliamus de Groote vormt de illustratie van het feit dat het kerkelijke en zelfs het liturgische toneel geen geïsoleerd leven leidde. Het werd georganiseerd en uitgevoerd door mensen die ook op andere plaatsen in de stad betrokken waren bij theateractiviteiten. De continuïteit in het kerkelijke toneel kan er wel toe hebben bijgedragen dat er een groep min of meer professionele theatermakers bestond in een stad als Brugge. Aliamus de Groote was zeker een van hen. Niet alleen in Sint-Donaas werd toneel opgevoerd. Ook uit het archief van de Onze-Lieve-Vrouwekerk kennen we diverse vermeldingen. Al van in het begin van de veertiende eeuw werden liturgische spelen opgevoerd. In 1432 werd een uitvoerig mysterium resurrectionis gespeeld, mogelijk gemaakt door een schenking van Franciscus Lootghietere. De akte waarin deze schenking is vastgelegd, bevat een specificatie van de | |
[pagina 165]
| |
bedragen die voor de diverse acteurs waren uitgetrokken: Jezus (12 d.), Maria Magdalena (8 d.), twee andere vrouwen (6 d. ieder), twee engelen (4 d. ieder), Pilatus (6 d.), drie joden (4 d. ieder), Adam (6 d.), Eva (4 d.), Johannes de Doper (6 d.), moordenaar (6 d.), arts (6 d.), twee pelgrims (4 d. ieder), twee cantores (6 d. ieder), Thomas (6 d.), Cantori scholarium (6 d.) en Obedentiario ecclesie (4 s.). Het verhaal van de opstanding, inclusief alle verschijningen, werd ten tonele gevoerd. Terecht merkt Strohm, die deze gegevens aan het licht bracht, hierover op: ‘This must have been a very long and elaborate performance’.Ga naar eindnoot33. De schenking van Lootghietere maakt duidelijk dat grote vertoningen vooral mogelijk waren door bijdragen van welgestelde Bruggelingen. Ook het hiervoor al genoemde mysteriespel dat de jaarlijkse gildemaaltijd van de broederschap van Onze-Lieve-Vrouwe van de Sneeuw opluisterde, behoort tot deze categorie.Ga naar eindnoot34. Deze broederschap, opgericht rond 1450 en voortgekomen uit het kleermakersambacht, had in de jaren zeventig vele aanzienlijke leden. In het cartularium, dat van omstreeks 1470 dateert, bevinden zich de statuten waarin uitgebreid is vastgelegd wat er rond de jaarlijkse gildemaaltijd plaatsvindt. De opvoering van een mysteriespel hoorde daarbij. Uit de rekeningen blijkt dat van 1470 tot 1478 kosten werden gemaakt voor de opvoering. Alleen in 1472 was er geen gildemaaltijd en werd er dan ook geen spel opgevoerd. Vrijwel steeds werd Aliamus de Groote belast met de uitvoering maar in 1475 valt de eer aan de Anthonis de Roovere te beurt. We mogen hieruit afleiden dat het om Nederlandstalig werk ging. Binnen het met de Brugse kerken te verbinden toneel hebben we nu voorbeelden gezien van publieke vertoningen, al dan niet binnen de muren van de kerk, en van besloten vertoningen. De eerste categorie lijkt primair bedoeld om de gelovige gemeenschap te stichten en onderwijzen, de tweede categorie lijkt in elk geval ook het divertissement van de gildebroeders en -zusters als belangrijk oogmerk te hebben gekend. De stedelijke overheid bemoeide zich eveneens met de organisatie van allerlei vormen van toneel en ook hier zien we zowel openbare als besloten vertoningen. | |
Processies en intochtenDe inbreng van de stedelijke overheid bij het toneel van de vijftiende eeuw is enorm geweest. Ze was organisator van grote stedelijke festiviteiten waarvan toneelmatige vertoningen deel uitmaakten, ze bood middelen voor het organiseren van toneelwedstrijden en ondersteunde stedelijke gezelschappen bij hun bezoek aan vergelijkbare gelegenheden elders, ze huurde spelers in om maaltijden van het stadsbestuur - al dan | |
[pagina 166]
| |
Afbeelding 15.
Entremet tijdens het banket op maandag 11 juli 1468 (Douai, Bibliothèque Municipale, Ms. 1110, f.279v). | |
[pagina 167]
| |
niet in aanwezigheid van hooggeplaatste gasten - te omlijsten en ze liet politiek geladen toneel opvoeren.Ga naar eindnoot35. Het is een breed spectrum aan activiteiten dat op ondersteuning van de stedelijke overheid kon rekenen. De verschillende vormen van toneel die direct verbonden zijn aan processies en inkomsten horen bij de vroege geattesteerde vormen van geënsceneerde vertoningen die we kennen. Bekend uit de literatuur over het Gruuthusehandschrift zijn enkele vertoningen waarbij Jan van Hulst betrokken was. Samen met enkele gezellen wordt hij ingezet bij het onthaal dat Margareta van Male wordt bereid als ze de stad in 1393 en 1394 bezoekt.Ga naar eindnoot36. Uit de vermelding van fauvisagen, dat zijn maskers, in de betaling die hierop betrekking heeft, kan worden opgemaakt dat er een vorm van toneel met maskers, al of niet met sprekende rollen, zal zijn opgevoerd. Het Gruuthusehandschrift zelf bevat trouwens ook verschillende teksten waarbij een enigszins geënsceneerde voordracht de levendigheid ten goede zal zijn gekomen. Hierbij valt te denken aan de dialogen tussen een kluizenaar en een jongeling en aan het gedicht waarin een kluizenaar vergezeld van twee wildemannen Brugge bezoekt om de koning van de Witte Beer een eerbetoon te brengen. In de vijftiende eeuw worden de ontvangsten steeds omvangrijker. De Intocht van Filips de Goede op 11 december 1440 overtreft alles wat daarvoor is vertoond: de stad spaart kosten noch moeite om de vorst én de uitgenodigde steden te imponeren. Op vele plaatsen in de stad zijn togen opgericht waar stomme vertoningen zijn te zien, op de transen van belangrijke gebouwen staan koorknapen te zingen en klinken tachtig trompetten, in fonteinen zwemmen meerminnen, op stellages staan wildemannen en andere fantastische figuren.Ga naar eindnoot37. De gehele stad is het podium van wat we tegenwoordig totaaltheater zouden noemen. Nog schitterender moet de intocht van Margareta van York zijn geweest in juli 1468 (nadat Gent met de intocht van 1458 die van 1440 weer had overtroffen). En deze intocht was nog maar het begin van dagenlange feestelijkheden naar aanleiding van de bruiloft van Karel de Stoute met Margareta.Ga naar eindnoot38. Brugge was tien dagen lang het toneel van de Pas d'armes van de Gouden Boom (een geënsceneerd steekspel), banketten met entremets die vrijwel elke avond plaatsvonden en van allerlei kleinere feesten (afb.15). Uit de talrijke beschrijvingen die daarvan bewaard zijn en uit rekeningen van de stad, het Brugse Vrije en het Bourgondische hof kunnen we ons een aardig beeld vormen van de inbreng die de verschillende partijen hierbij hadden. Behalve de overheden hadden ook gilden, buitenlandse koopliedennaties en buurten hierin hun aandeel. De festiviteiten van 1468 verdienen een studie op zich. Door het grote aantal bronnen is het niet alleen mogelijk een goed beeld te krijgen van de veelheid aan activiteiten die plaatsvond, het is bovendien vaak mogelijk om de verschillen in perceptie tussen bijvoorbeeld de Brugse poorter Anthonis de Roovere en de Bour- | |
[pagina 168]
| |
gondische hoveling Olivier de La Marche te bestuderen. Een opvallend verschil is bijvoorbeeld dat De Roovere de intocht, waarvan hij mede-organisator was, uitputtend beschrijft, terwijl La Marche niet alleen minder details geeft, maar ook een gedeelte onvermeld laat. Terwijl intochten een zeer incidenteel karakter hebben, behoren processies tot de vaste orde van het leven in de late Middeleeuwen. Naast allerlei kleine processies en ook naast de in de vijftiende eeuw steeds frequenter wordende generale processies is er één die onbetwijfelbaar op de eerste plaats staat: de Heilig Bloedprocessie die ieder jaar op 3 mei door Brugge trok. Deze jaarlijkse ommegang bestond waarschijnlijk reeds in de dertiende eeuw en kende in elk geval aan het einde van de veertiende eeuw al verschillende van de vertoningen die de hele vijftiende eeuw door een rol speelden. In 1396 treedt Jan van Hulst op met een apostelgezelschap. Ze moeten scènes uit het passieverhaal hebben gespeeld. In de vijftiende eeuw geven de rekeningen (en later ook de Excellente cronike) meer prijs over de vertoningen tijdens de processie. Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat het er in 1396 al zo aan toe ging. Het is ook in de vijftiende eeuw moeilijk een precies beeld te krijgen van wat er plaatsvond. Enerzijds is er sprake van spele van den hovekine, wat toch doet denken aan een gespeelde uitbeelding van de gevangenname van Christus in de hof van Getsemane. Maar tegelijkertijd is er sprake van een tafle vanden XII apostelen en een roede van Jesse. De eerste is een geschilderde voorstelling, zoals het woord tafle aangeeft. Die laatste is een voorwerp dat in loop van de vijftiende eeuw herhaaldelijk gerepareerd en verfraaid wordt. Het zijn vaak de schilders die voor deze bijdragen aan de processie worden gehonoreerd.Ga naar eindnoot39. De mooiste kijk op de diversiteit van vertoningen tijdens de jaarlijkse ommegang geeft de beschrijving in de Excellente cronike over het jaar 1478. Maximiliaan, die door zijn huwelijk met Maria van Bourgondië, landsheer van Vlaanderen was, had hierbij aanwezig moeten zijn, maar militaire schermutselingen hadden hem en zijn gevolg opgehouden. Ze geraakten slechts tot Gent. De Roovere constateert met spijt dat de vorst ne sach [...] niet den ommeganc van Brugghe. Deze was echter zo fraai, dat hij de moeite neemt haar uitvoerig te beschrijven: de scotters van alle de drie boghen waren alle nieuwe ghecleet. Ooc wasser het aventmael ende thovekin ghedaen gaen dat zeere rijckelic gheordineirt was. Ende ooc Annas Cayphas Pilatus Herodes, ende ooc de kuekene metten ioncwive, ende metten hane. Ende daer naer Jherusalem met vele joden ende princhen der joden dat zeere rijckelic was om zien, ende binnen meneghen jaren niet ghedaen en was. Maer de princesse [=Maria van Bourgondië] die bleef te Brucghe ende zou sach alle de chierlichede.Ga naar eindnoot40. | |
[pagina 169]
| |
Veel van de hier genoemde taferelen waren waarschijnlijk ieder jaar te zien in de processie. In sommige gevallen ging het om geschilderde voorstellingen, meestal zullen het stomme vertoningen zijn geweest. Hoe de verhouding was tot mysteriespelen, waarin vaak dezelfde scènes voorkwamen, is onduidelijk, al kunnen vertoningen en spelen niet geheel los van elkaar hebben gestaan. | |
Toneel en politiekDe politieke lading van togen moet vaak impliciet zijn geweest. Een goede verstaander wist waarover het ging, maar in de beschrijving ervan in een kroniek werd toch vaak uitgelegd wat nu precies de bedoeling was van de voorstelling.Ga naar eindnoot41. Een intocht had als belangrijkste functie de goede verstandhouding tussen stad en souverein te benadrukken en daarbij op subtiele wijze de eigen zelfstandige rol van de stad te onderstrepen. Het ging om feestelijke evenementen die vaak volgden op langdurige onderhandelingen over rechten en privileges. Dat was niet het moment om de scherpe kantjes van de politieke tegenstellingen te benadrukken.Ga naar eindnoot42. Dat gebeurde wel in politieke liederen en spelen die als doel hadden de publieke opinie te beïnvloeden en, in moderne termen geformuleerd, een draagvlak te creëren voor de politiek van het stadsbestuur. Brugge was hierin uiteraard niet uniek. Ook elders werden deze middelen ingezet. De Franse koning bijvoorbeeld liet meer dan eens liederen verspreiden om de Bourgondiërs in een kwaad daglicht te plaatsen. Het is met het politieke toneel eender als met alle toneel in de vijftiende eeuw: de spelen zelf ontbreken en de spaarzame gegevens die bekend zijn, vormen vermoedelijk slechts een zwakke afspiegeling van wat er eens geweest is. Tweemaal staat er in een kroniek min of meer bij toeval iets over dergelijke voorstellingen in Brugge. Het eerste voorbeeld dateert uit 1435 en staat in een Engelse kroniek.Ga naar eindnoot43. Het gaat hier om de verwikkelingen rond de bezetting en verovering van Calais. In Brugge, zo staat er, werd een spel opgevoerd over de val van Calais. Opmerkelijk, want het gebeurde nog voor deze val daadwerkelijk plaatsvond. De ware bedoeling van het spel was gelegen in het mobiliseren van de stedelijke milities die werden toegerust om naar Calais te trekken. Ruim veertig jaar na het spel over Calais wordt er opnieuw een spel opgevoerd waarover we gegevens hebben: Item het gheviel dat die goede lieden vander wet Maertin Lem, als burchmeestere, deden een waghenspeil maken, twelke speil ghespeilt was up den XVsten dach van sporcle [februari 1478], ende was in de vastene up de jacopenesse kermesse in welc speil beteeckent was de | |
[pagina 170]
| |
groote dreiginghe die ons vanden coninc van Vranckrike ghedaen was, ende dat van node gheweist hadde dat tvolc ghelt zoude ghegheven hebben omme den saudenieren mede te betalene.Ga naar eindnoot44. Dat de Excellente cronike, waaraan bovenstaande passage ontleend is, hierover bericht, hebben we te danken aan het opstootje dat ontstaat naar aanleiding van dit spel. Volgens de chroniqueur, Anthonis de Roovere, waren er eeneghe vanden commune die de woorden van het spel verdraaiden en daar aanleiding in vonden om de spelers te molesteren quansuus om tspeils wille. In de kroniek staat dat de oproerkraaiers slechts een aanleiding zochten en dat in het spel vonden: Aldus ne was speil allene niet dat hem noopte. Maer het dochte zij hadden te beter cause ter maerct te gane. Toch moet ook de opzet van het stadsbestuur om geld in te zamelen kwaad bloed hebben gezet. Veel vaker blijkt dat verschillende ambachten en gilden weinig voelden voor het bijdragen in de kosten van een militaire expeditie die veel meer in het belang van de landsheer leek te zijn dan van de stad. Vergelijkbare conflicten zijn bekend rond generale processies, vaak ingesteld om Gods hulp af te roepen tijdens rampspoed of oorlog. De stad riep op tot zo'n processie, vaak op instigatie van de vorst, en betaalde een of meer geestelijken om een preek te houden (vermoedelijk vaak met een uitgesproken politieke lading). Over het spel op 15 februari 1478 weten we verder niets. Hoe we ons de handeling van zo'n spel moeten voorstellen en ook wie het speelden is onbekend.Ga naar eindnoot45. Het lot van de oproerkraaiers kennen we wel: na een eerlicke dinghedach werden er zes verbannen terwijl anderen een boete kregen opgelegd. Toneel vond in de Middeleeuwen vaak plaats in openbare ruimten, maar zoals we al zagen aan het voorbeeld van het gilde van Onze Lieve Vrouwe van de Sneeuw, ook in besloten kring speelde men abatementen en andere spelen. De maaltijden van het stadsbestuur, zeker wanneer er hoog bezoek was, moeten fameus zijn geweest. In ieder geval werden er flinke sommen gelds voor uitgetrokken. Een aardig inkijkje biedt een betaling aan de schilder Fransoys van de Pitte uit 1480. Een voorzien banket wordt afgelast en daarmee ook de spelen. Fransoys had beschilderde kostuums geleverd die overbodig bleken.Ga naar eindnoot46. Hij ontving hiervoor de som van twee pond groten; een ambachtsman werkte hiervoor zo'n twaalf tot dertien weken. | |
Spelen om prijzenLang niet altijd trad de overheid op als directe organisator van een voorstelling. Vaak ook stimuleerde ze slechts het totstandkomen ervan. In- | |
[pagina 171]
| |
terstedelijke ontmoetingen van rederijkerskamers en andere gezelschappen vormen daarvan een voorbeeld. Ze komen straks nog ter sprake. Vaak ook werden prijzen uitgeloofd voor wie het mooiste gedicht of spel maakte voor een bijzondere gelegenheid. Enkele maanden na het hiervoor beschreven opstootje was er zo'n gelegenheid. Eind juni 1478 waren er feesten bij de doop van Filips de Schone die in Brugge plaatsvond. De stad had prijzen uitgeloofd voor de mooiste gedichten en spelen: voor mijns heeren hof daer waren costelike prijsen te winnene met abbatementen ende met lovene deser hedeler gheboorte, welke prijsen up hinghen tambocht vanden sceppers van Brucghe.Ga naar eindnoot47. Dit gebruik om prijzen uit te loven, komen we tegen bij processies en intochten, maar ook bij andere feestelijke gelegenheden. De Brugse bronnen uit de vijftiende eeuw laten ons goeddeels in het ongewisse over wie bij dergelijke gelegenheden meedongen naar de prijzen. Het verslag van de blijde inkomst, twintig jaar eerder, van Filips de Goede te Gent, geeft wel dergelijke informatie:Ga naar eindnoot48. Voort meer es te wetene dat men [...] quam loten om naer de pryzen te spelene [...]: die van Sente Barbelen, t'Sente Pieters, den Groenen Briel, de Vierweghscheede voer den Augustinen, die van der Fonteynen, de Vrydachmarct, die van der Ketelpoorten ende Jan de Cuelenare, de welke alle wel speelden ghenouchelyke misteryen ende spelen nieuwe gemaectGa naar eindnoot49. In het vervolg wordt nog verhaald over wat er werd gespeeld en wanneer en lezen we wie de prijzen wonnen. Hier gaat het om de vraag wie er speelden. Van de acht gezelschappen zijn er zes die met de naam van een buurt of parochie worden aangeduid. Verder doen de Gentse rederijkerskamer De Fonteine en het gezelschap van Jan de Cuelenare mee. Buurtgezelschappen hebben vaak een aandeel in processies en intochten en zijn dus in elk geval ingesteld op het verzorgen van togen en stomme vertoningen. Van daaruit lijkt het een kleine stap naar het opvoeren van een spel. Toch zien we in Brugge daarvan geen voorbeelden, zoals ook het aandeel van buurtgezelschappen er gering lijkt. Hun plaats lijkt daar te worden ingenomen door gilden, ambachten en koopliedennaties. Misschien is in Brugge het economische verband waarbinnen iemand functioneerde, van groter belang dan in Gent. Dat de rederijkers in dit rijtje voorkomen is niet vreemd. Het toneel was een van hun hoofdactiviteiten. De Fonteinisten namen vermoedelijk vaak deel aan interstedelijke wedstrijden en moeten binnen de stad vaak belast zijn met het verzorgen van spelen. Deze wedstrijd was een gelegenheid zich te meten met andere gezelschappen in de stad. Het winnen van de prijs van esbatementen moet voor hun een triomf zijn geweest. In Brugge zal het niet anders zijn | |
[pagina 172]
| |
geweest. Ook daar hebben de rederijkers een vooraanstaande rol gespeeld in het stedelijk toneel, en ook zij moeten wel hebben meegedaan aan wedstrijden in de stad. Het laatstgenoemde gezelschap is dat van Jan de Cuelenare, die zich waarschijnlijk beroepshalve met het toneel bezighield. Het gaat hier, zoveel is wel duidelijk, niet om een rondtrekkende troep, maar om een Gentenaar. Het aandeel van dergelijke lieden in het stedelijk toneel is moeilijk vast te stellen. Hier en daar duiken ze op in de bronnen, ook in Brugge.Ga naar eindnoot50. Het is verleidelijk Jan de Cuelenare te vergelijken met de Bruggelingen Aliamus de Groote en Anthonis de Roovere. Ook over hen wordt tenslotte gemeld dat ze met een gezelschap toneel opvoerden of vertoningen verzorgden. Maar de genoemde Bruggelingen waren lid van een rederijkerskamer terwijl Jan de Cuelenare dat niet geweest zal zijn. En dat maakt zijn status anders. Het Gentse voorbeeld laat zien dat het aandeel van amateurgezelschappen groot is wanneer de stad een competitie uitschrijft. In dat opzicht is er waarschijnlijk geen verschil met Brugge geweest. De grote participatie aan intochten - er hebben, gelet op de genoemde aantallen deelnemers, duizenden aan meegedaan - maakt duidelijk dat velen betrokken waren en wilden zijn bij het theater in de stad. | |
RederijkersEr was volop toneel in Brugge gedurende het leven van De Roovere en de rederijkers moeten daarin een belangrijk aandeel hebben gehad. Maar harde bewijzen daarvoor zijn nagenoeg afwezig. Doordat het archief van de Heilige Geestkamer in de achttiende eeuw in vlammen is opgegaan, ontbreken de annalen en rekeningen van het gezelschap die ons in dat opzicht hadden kunnen informeren. Dat rederijkers, zeker tegen het einde van de vijftiende eeuw, zeer actief waren op het gebied van toneel, en verantwoordelijk moeten zijn geweest voor de esbattementen tijdens de bijeenkomsten van het stadsbestuur, voor de spelen die tijdens allerlei feestelijkheden werden opgevoerd en ook voor het toneel dat ‘zomaar’ werd gespeeld ergens in de stad, blijkt uit een document uit 1494.Ga naar eindnoot51. In 1494 was er een meningsverschil gerezen tussen de twee Brugse kamers, de Heilige Geest uit 1428 en de Drie Santinnen, opgericht omstreeks 1474. De kamers betwistten elkaars positie en in een scheidrechterlijke uitspraak wordt de verhouding tussen de twee kamers beregeld. De bepalingen over refreinwedstrijden zijn uitvoerig, maar haast nog uitvoeriger zijn ze ten aanzien van het toneel, zowel voor het optreden in Brugge als voor de deelname aan wedstrijden elders. Duidelijk is in elk geval dat het primaat toekomt aan de Heilige Geestkamer als oudste van | |
[pagina 173]
| |
Brugge. Als de Drie Santinnen ergens in de stad een wagenspel willen opvoeren, moeten ze dit de dag daarvoor laten weten aan de deken van de Heilige Geestkamer. Ze dienen het spel eerst te vertonen voor de Heilige Geesters, die in dank de Drie Santinnen wijn moeten aanbieden. Omgekeerd moeten de leden van die kamer wijn presenteren als de leden van de Heilige Geestkamer een wagenspel spelen. Uit alle bepalingen blijkt dat er sterk wordt aangedrongen op samenwerking. De ene kamer mag spelers van de andere uitnodigen mee te spelen en nooit komt aan een van de kamers het exclusieve recht toe ergens op te treden. Als beide kamers aan een wedstrijd elders willen deelnemen, gaan ze samen, waarbij de oudste kamer als eerste optreedt. Bij wedstrijden binnen Brugge geldt diezelfde voorrang; als beide kamers meer dan een spel opvoeren, treden ze om beurten op. De gedetailleerde voorschriften verraden een intensieve betrokkenheid van de rederijkers bij het toneelleven omstreeks 1494. Op zichzelf zegt dit nog niet zoveel over het toneel in de decennia daarvoor. Toch zijn er in elk geval twee gelegenheden in het midden van de eeuw waarbij betrokkenheid van Brugse rederijkers vaststaat. In beide gevallen hebben ze te maken met interstedelijke wedstrijden, en juist dat heeft er voor gezorgd dat de betreffende gebeurtenis sporen heeft nagelaten in de archieven. De vroegste vermeldingen - en meteen de allereerste waarin we de Heilige Geestkamer tegenkomen - dateren uit 1442 toen in Brugge een wedstrijd werd georganiseerd. Er is een korte vermelding in de Brugse stadsrekeningen waaruit blijkt dat het stadbestuur de wedstrijd bijwoonde. Maar er zijn ook vermeldingen uit andere steden. De organisatoren stuurden boden naar steden als Damme, Mechelen, Oudenaarde en Rijsel en werden daar onthaald op een drinkgeld.Ga naar eindnoot52. Over de wedstrijd zelf is verder niets bekend, maar alleen al de wetenschap dat ze gehouden werd, is van belang. Het gaat hier om een van de vroegste interstedelijke wedstrijden die niet gerelateerd waren aan een gelijktijdige schutterswedstrijd of processie. In feite was er in de zomer van 1440 in Brugge sprake van een van de eerste ‘landjuwelen’. Ook het volgende optreden van de Heilige Geesters heeft te maken met een interstedelijke toneelwedstrijd al is ze hier verbonden aan de jaarlijks ommegang van de Zuidwest-Vlaamse stad Veurne. De kerkelijke autoriteiten schreven in dat jaar prijzen uit voor de mooiste spelen en de beste refreinen tot lof van het Heilig Kruis. Het bijzondere is dat in dit geval ook bekend is aan welke eisen de bijdragen moesten voldoen. Het onderwerp en de lengte (en voor het refrein ook nog vorm en stokregel) waren gegeven in de kaart - de uitnodiging voor een wedstrijd waarin de eisen en de te winnen prijzen bekend werden gemaakt - en een uittreksel daaruit is opgenomen in de kroniek die over dit feest bericht. De Brugse rederijkers trokken naar Veurne om een gooi naar de | |
[pagina 174]
| |
prijzen te doen en ze ontvingen daarvoor een toelage van het stadsbestuur. Of ze gelauwerd terugkeerden, is niet bekend. Interessant is dat er in dit geval goede redenen zijn om aan te nemen dat Anthonis de Roovere bij het gezelschap was dat naar Veurne trok.Ga naar eindnoot53. In 1442 zal hij hooguit als jeugdige toeschouwer aanwezig zijn geweest. | |
BesluitHet voorbeeld van de wedstrijd in Veurne demonstreert nog maar eens hoever we kunnen geraken als we iets te weten willen komen over het toneel in Brugge tijdens het leven van De Roovere: bijna niets is helemaal zeker en het werk dat werd opgevoerd is niet bewaard. Dat Brugge niet onderdeed voor andere steden in Vlaanderen en Brabant lijkt niettemin zeker, al moeten er van stad tot stad accentverschillen zijn geweest. Brugge kende vermoedelijk niet dezelfde veelheid aan vertoningen tijdens de jaarlijks ommegang als Oudenaarde of Gent. De intochten waren er echter schitterender dan elders. En terwijl in Gent buurtverenigingen een groot aandeel hadden in de intocht van 1458, lijkt het erop dat in Brugge juist economische organisaties als ambachten, gilden en koopliedennaties een prominente rol speelden. Opvallend tenslotte is het nagenoeg ontbreken van vijftiende-eeuwse spelteksten, zeker als dit vergeleken wordt met de situatie in Brussel. Die stad is voor het vroege toneel de absolute koploper, gelet op de overlevering. Brugge speelt in dat opzicht pas mee in de zestiende eeuw, op het moment dat Cornelis Everaert zijn werk boekstaaft. Het is aan hem te danken dat er in ieder geval nog één spel uit de vijftiende eeuw bewaard is. Gelukkig is dat een spel van de belangrijkste auteur die Brugge kende in die eeuw. | |
[pagina 175]
| |
Bijlage 1: Dialoog tussen de levende en de dodeHandschrift Douai, BM, 1110, f.254r
¶ De leuende tot de doode Willen wij iaghen? en willen wij niet:
Ja wij. den tijt es cort, diet wel besiet.
Jc bem wat, en bem ic niet?
Jaghij: eerde daer ghij of commen zijt.
Jc woorde ooc wat, en worde ic niet?
Jaghij: spise de woormen maer anders niet.
Jc ga, waer ga ic? ende ga ic dan niet?
Ja ghi: maer waer ghi gaet ghi en blijfter niet.
Jc zal langhe leuen en zal ic niet?
Ja ghi: waerdi daer dat god ghebiet.
Als ic daer bem zal ic dan zijn yet?
Ja ghi: in vruechden of in verdriet.
Mijn goet mijn scat zal mi dat volghen niet?
Jaet: ghelijct den andren dooden pliet.
Ende wat zal mi dan volghen? Niet?
Jaet: alle uwe ghebreken ende anders niet.
Mijn vrienden zullen zij mi dan helpen niet?
Ja zij: ghelijc ghi den uwen pliet.
Daer vooren willic dan zoorghen: willic niet?
Ja ghi: al zoorchder ghi meer den scade v niet.
A dieu wij sceden. doen wij niet?
Ja wij hier: maer elders niet.
¶ Merct dit wel de doot es snel | |
[pagina 176]
| |
Bijlage 2: Mirakelspel voor Onze Lieve Vrouwe van de Sneeuw2.1Brugge, RA, Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouwe te Brugge, Oud Archief, nr. 1501: Cartularium OLV van der Snee
Item de maeltijt ghehent de gracie gheseit. es gheordineirt datmen van nv voord an naer de maeltijt spelen zal inde zale of eetcamere daer tvoirseide gheselscip vergadert zijn zal. Een scoon miracle of exemple vander glorieuser moeder ende maghet maria van welken spele de deken hem in tijts voirzien zal. ende den speelders in tijts daer toe bidden omme dat zijts te vaster wesen moghen ten voirseiden daghe. (f. 2v) | |
2.2Brugge, RA, Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouwe te Brugge, Oud Archief, nr. 1531: Rekeningen 1468-1499
f.35v (augustus 1470) Item betaelt den speilders die tspil speilden in houesschede ij sc. Item betaelt van tspil te rollenne xj [d.]
f.58v (augustus 1471) Item betaelt den ghesellen die tspil speilden van miracle [...] maeltijd ij s. gr. Item betaelt van tspil te rollene ende te scriuen in een bouc ij s. gr Item betaelt Aleamus van tspil te maeckenne in ouesschede ij sc. g.
[In 1472 geen grote gildemaaltijd en dus ook geen spel]
f.68r (augustus 1473) Item heere aleamus van tspel te makene ij sc. g. Item van tselue te rollene ende te boukene ij s.g. Item van tselue te spelene ij s.g. [...] Item van tvoirseide spel iiij. waerf te prouuene. verdronken telker reyse iij. g. comt xij g.
f.117r (augustus 1474) Item betaelt heere aleamus van tspel te makene ij sc. g. Item van tselue te bouckene ende te rollene ij sc. g. | |
[pagina 177]
| |
Item van tselue te spelene ij sc. g. Item voer huerlieder spijse ij sc. g. Item noch betaelt heere aleamus van tvoorseide spel iiij of .v. waeruen te prueuene xvj g.
f.135r (augustus 1475) Item betaelt Anthonis de Rouere van tspil te maeckenne dat int sceppen huus ghespeilt was / voor al vij sc. vj d.g.
f.156v (augustus 1476) Item betaelt heere Aleamus de Groote om tspil van miracle te maeckenne ende te rollenne ende een bouc te stellenne / ooc mede voor de ghesellen diet speilden ende voor haerlieder schuetel spise ende al x sc. g.
f.175v (augustus 1477) Item betaelt heer aleamus omme tspil van miracle te maeckenne ende te doen spelen ende al x sc. g.
f.191v (augustus 1478) Item betaelt voor de costen vanden maeltijt ghedaen vp den dach dat de feest hilt int sceppers huus ao lxxviij metsgaders den spele aldaer ghespeilt zome in al ij lb. vij sc. ij d. |
|