‘Vond je het niet zo gezellig? ’ vroeg zijn moeder toen zij thuis waren.
‘Niet echt,’ antwoordde David.
‘Er is iets met je. Ik merk het aan alles.’
David haalde zijn schouders op.
‘Het zit je nog steeds dwars, of niet?’
‘Iemand heeft hem aangereden,’ zei David. ‘Daar maakt niemand zich druk om.’
‘Het was gewoon een ongeluk.’
‘Het was oom Hendrik,’ zei David. ‘Ik weet het zeker.’
‘Hoe kom je daar nu weer bij?’
‘In zijn schuur staat de sportwagen. Ik heb hem gezien, verborgen onder een hooiberg.’
‘Wat ga je me nu vertellen. Ben jij aan het spioneren?’
‘Ik fietste toevallig langs zijn huis.’
‘David, David toch. Wat ben je toch allemaal aan het doen? Dit slaat nergens op. Die wagen heeft oom Hendrik alleen voor de onderdelen. Twintig jaar geleden heeft hij er voor het laatst mee gereden. Die auto doet het helemaal niet meer.’
‘Ik heb het ongeluk gezien,’ zei David. ‘Ik heb de sportwagen herkend.’
‘Dus je hebt het ongeluk wel gezien! En jij beweert dat oom Hendrik een moordenaar is.’
David knikte. De moddersporen op de wielen waren niet van twintig jaar geleden.
‘Als jij het wil, gaan we dat uitzoeken. Alles. Maar voordat we naar Koen van der Wiel stappen, wil ik je iets laten zien.’
Ze liepen naar de studeerkamer van Marijke. Uit de onderste lade van haar bureau pakte ze een stapel brieven.
‘Je mag ze allemaal lezen.’
Uit een envelop pakte ze een vel tekenpapier.
‘Dit is de fraaiste.’
David zag een slecht getekend doodshoofd.
‘Wil je de brief lezen die erbij hoort? Daarin vertelt die mooie Hans van Lelyveld dat hij me komt vermoorden als ik jou niet afsta.’
Marijke legde de brieven naast elkaar.