‘Ik ken mijnheer Van Lelyveld wel. Hij bestookt me met brieven.’
Hij sloeg een ordner open en haalde ze er een voor een uit. ‘Al ongeveer een jaar lang lijkt het op een briefwisseling. Maar op mijn brieven krijg ik de vreemdste antwoorden. Ik schijn zijn roman prachtig te vinden.’
‘Dat vindt u niet?’ vroeg Van der Wiel.
‘Volgens mij is deze mijnheer compleet gaga.’
‘Gek?’ vroeg David. ‘Maar waarom dan?’
‘Ik heb nooit een roman gekregen. Geen script, geen roman. Dit is de laatste brief.’ Bergwerf bladerde door het stapeltje enveloppen en haalde er een blaadje uit.
‘Aan het einde van ons plezierige onderhoud...,’ las Bergwerf voor. ‘Ik heb hem nooit aan de telefoon gehad. Hij moet de inhoud aanpassen, schrijft hij. Ik weet van niets. “Niettemin ben ik zeer verheugd dat u belangstelling heeft voor mijn roman.” Dat heb ik hem niet gezegd. Daarom was ik zo blij met uw telefoontje, mijnheer Van der Wiel. Ik hoopte dat u de zaak zou kunnen verklaren.’
‘Heeft u nooit geprobeerd hem te bereiken?’ vroeg de rechercheur.
‘Dat is me nooit gelukt. Overigens beantwoord ik zijn brieven al sinds maanden niet meer. Ik ga er maar van uit dat deze Hans van Lelyveld paranoia is. Zo gek als een kerkuil, zeggen ze bij mij thuis.’
‘Zou hij alles fantaseren?’ vroeg Van der Wiel zich hardop af.
‘Hij beeldt zich in dat hij een roman heeft geschreven,’ zei Bergwerf. ‘Ik heb vaker te maken met rare mensen, maar dit is het vreemdste geval in mijn carrière. Aan jullie gezichten zie ik dat jullie ook geen verklaring hebben. Jammer.’ Bergwerf stopte de brieven in de ordner en stond op.
‘Dossier gesloten. Er zullen geen brieven meer komen nu hij is overleden.’
‘Waarschijnlijk vermoord, zoals ik u al vertelde,’ zei Van der Wiel. ‘Daarom zijn we hier.’
‘Een vergeefse reis, het spijt me. Maar mocht het script toevallig gevonden worden, ik hou me wel aanbevolen. Het thema klonk interessant. Een oplichtingszaak, een wraakactie van vroegere medestudenten, het leek me wel wat. Hier is een synopsis.’