die Van Lelyveld aan de heer Bergwerf had geschreven. Hij vertelde er niet bij dat hij deze in de computer had gevonden toen hij met Saskia die eerste keer in de boswachterswoning was geweest.
‘Uitgeverij De Wereld in Rotterdam.’
‘Zou die uitgeverij dat boek afstaan?’ vroeg Saskia.
‘In het belang van het onderzoek krijgen we alles voor elkaar.’ Van der Wiel glimlachte zelfverzekerd.
‘Kun u het graf laten openen?’ vroeg David.
‘Wat vraag je me nou?’
‘Het kan toch zijn dat Hans van Lelyveld...’
‘David, luister. Wie deze brief heeft gestuurd, weet ik niet. Maar één iemand niet. Zet dat uit je hoofd. Hij is dood en begraven. Laten we de foto's bekijken.’
Saskia had de foto's in een bepaalde volgorde op het bureau gelegd.
‘Hier heeft u niets aan,’ zei David. ‘Saskia wilde naar Kralingen, maar wat schieten we daar mee op?’
‘Geen gek idee,’ zei Van der Wiel. ‘Ik wil Hans van Lelyveld beter leren kennen. Het liefst ging ik naar zijn kantoor. Als je praat met zijn collega's leer je veel over het slachtoffer. Dat kan helpen.’
‘We zouden naar de plekken kunnen gaan die op de foto's staan,’ stelde Saskia voor.
David haalde zijn schouders op.
‘Wie zijn “we”?’ vroeg Van der Wiel.
‘David en ik.’
‘Nee, nee, vanaf nu doen jullie zulke dingen niet meer zonder mij,’ zei Van der Wiel. ‘Het idee trekt me wel. Misschien lopen er mensen rond die zich die geschiedenis herinneren.’
‘Onzin,’ zei David. ‘Zelfs zijn zus wist van niets.’
‘Dat zegt veel over de man. Hij was een eenling. Met zijn familie heeft hij niet eens het geheim gedeeld dat hij de vader van jou dacht te zijn. Dat is inderdaad merkwaardig.’
‘Dus u gelooft Hans van Lelyveld?’ vroeg Saskia.
‘Het is niet aan mij om daarover te oordelen, dat heeft de rechter al gedaan. Maar één ding is zeker: Hans van Lelyveld zelf geloofde erin. Anders was hij nooit hier gekomen. Dat is belangrijk voor het onderzoek.’