10.
Het was tegen de wet wat Koen van der Wiel wilde doen. Maar als hij aan de officier van justitie toestemming moest vragen, kon hij het wel vergeten. Koen had geen bewijzen, alleen vage vermoedens. Bovendien wist hij dat de leden van het openbaar ministerie en een aantal strafpleiters één avond per maand samen borrelden. Dat was ooit bedacht om de samenwerking tussen de twee partijen goed te laten verlopen. Het betekende ook dat officier van justitie Pinxteren en Paul de Zeeuw elkaar goed kenden. Het zou Koen van der Wiel niet verwonderen als ze inmiddels vrienden waren geworden.
Daarom had hij Maurits Verkerk gepolst.
‘Stel nu eens,’ zei Koen van der Wiel, ‘dat er geen sprake is van toeval. Dat Paul de Zeeuw en misschien ook wel Hendrik Ouwerling iets met dat ongeluk te maken hebben. Hoe krijg ik mijn bewijzen?’
‘Volgens de normale opsporingsmethoden. Dat ligt voor de hand.’
‘Maar als dat niet lukt?’
‘Wat jij wil doen, is helemaal dom,’ antwoordde Maurits Verkerk. ‘Onrechtmatig verkregen bewijs zal iedere rechter naar de prullenmand verwijzen. Dan ben je nog verder van huis.’
‘Wie zegt dat ik die gegevens officieel ga gebruiken? Ik wil alleen weten of er reden is om dat kantoor te wantrouwen. Het zijn gehaaide jongens daar, ik krijg er geen hoogte van. Het is een ongebruikelijke manier, maar het kan me veel tijd besparen.’
Uiteindelijk had Koen van der Wiel de technisch rechercheur overgehaald om mee te doen. Maurits Verkerk kon over alle apparatuur beschikken.