waarop de familie stond afgebeeld. Davids vader en moeder, oom Hendrik en de vader van Saskia. Twee keer zelfs. ‘Dit is het advocatenkantoor, en dit hier ook, maar dan vanaf een andere plek. Dit is jullie huis van de voorkant en dit van veraf en dat ben jij.’
‘Zo kan ik het ook,’ zei David kribbig. ‘Maar de rest?’
‘Een voor een. We komen er wel uit.’
Saskia bestudeerde een foto van een groot gebouw met een ontelbaar aantal kleine ramen.
‘Het belastingkantoor?’ vroeg David.
‘Dat ziet er anders uit. Je kunt zien dat er op verschillende ruiten iets geplakt is.’
‘Zullen we de foto's scannen op de computer en dan vergroten?’ vroeg David.
‘Dat is niet nodig. Het lijken wel verkiezingsbiljetten. Kijk maar.’
‘En dat betekent?’
‘Een studentenflat,’ zei Saskia. ‘Dat moet het zijn.’
‘Wat moeten we daarmee?’
‘Dit is een foto van een groot gebouw,’ vervolgde Saskia onverstoorbaar. ‘Het Blauwe Huis. Als je goed kijkt, kun je dat lezen. En hier zie je een gerechtsgebouw. Dat blijkt uit het opschrift in dit driehoekje.’
‘Wat doet dit naambordje van Kralingen ertussen?’ vroeg David.
‘Geen idee. Het hoort bij Rotterdam. Daar heeft mijn vader gewoond. Vroeger. Daar was hij op kamers. Dat heeft hij me ooit verteld.’
‘Mijn moeder toch ook,’ zei David. ‘Of vergis ik me?’
‘Ik begin het te begrijpen. De flat, het naambordje van de plaats: het heeft natuurlijk te maken met vroeger, met de studententijd van onze ouders.’
‘Zou kunnen.’ David hield een andere foto dicht bij zijn ogen en dan weer veraf.
‘Onleesbaar,’ concludeerde hij.
‘Maar wie fotografeert er nou een krantenartikel op deze manier?’ ‘Gewoon vergroten,’ stelde Saskia voor. ‘Doe je het zelf, ofbreng je deze naar de fotoshop?’
‘Ik krijg hem wel tien keer zo groot, dat is geen probleem.’