Paul de Zeeuw, de vader van Saskia, liep op Marijke af.
‘Ik kom net van het ziekenhuis. Hans van Lelyveld is overleden aan inwendige bloedingen.’
‘Is hij nog bij kennis geweest?’ vroeg Marijke.
‘Nee, hij is bewusteloos geraakt na het ongeval, naar de intensive care vervoerd en gestorven. Ik ben natuurlijk geen familie, maar de chirurg heeft mij toch te woord gestaan. Er was geen familie bij. Alleen een rechercheur. In alle eenzaamheid is hij overleden.’
‘Ongeval?’ vroeg Saskia.
‘Daar wil ik het met jullie over hebben. David, ga zitten jongen. Ik wil nu precies, maar dan ook héél precies weten wat jullie hebben gezien.’
‘Niks,’ zei David. ‘Helemaal niks.’ Waarom was dit zo belangrijk voor Paul? David had het gevoel dat er iets vreemds aan de hand was.
‘Vanaf het begin,’ commandeerde Paul de Zeeuw. ‘Jullie zagen hem naast het huis zitten. En toen.’
Saskia aarzelde.
‘Van Lelyveld heeft een belachelijk briefje in de zak van David gestopt, tijdens de begrafenis,’ zei Marijke. Zij keek naar de open haard. ‘Hij wilde David spreken. Saskia heeft toen David overgehaald om hem achterna te gaan. Het is ongelooflijk, maar waar.’
‘Wij reden langs de Slingerland,’ zei David snel. ‘In de verte zagen we hem. Hij wilde de weg oversteken en werd aangereden. Toen we bij hem kwamen was hij bewusteloos.’
‘Dus hij heeft niets meer kunnen zeggen?’
David deed net of de vraag hem verbaasde. ‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Wat hebben jullie gezien van het ongeluk?’
‘Niets,’ zei David. ‘Ik stond bij de brug en Saskia kwam aanfietsen. We konden ook niets zien. Of jij wel?’
Saskia schudde haar hoofd.
‘Het was heel ver weg.’
‘Het is daar toch een open vlakte?’ zei Paul de Zeeuw. ‘Jullie moeten de auto hebben gezien.’
‘Er staan veel bomen en struiken,’ zei David.
‘Dus jullie hebben werkelijk niets gemerkt?’