Verkerk schudde zijn hoofd.
‘Een jongen en een meisje, onze getuigen, hebben de auto niet gezien. Hij was al verdwenen voordat zij op de plek van het ongeluk waren.’
Koen van der Wiel wist wat dat betekende. Het was haast ondenkbaar dat hij op die plek toevallige passanten zou vinden. Automobilist weg, geen beschrijving van het voertuig. Hij kende de omgeving. Het was een ideale plaats voor een aanslag. Als het dat inderdaad was.
‘Uit de sporen blijkt dat de auto een plotselinge zwenking heeft gemaakt.’
‘Uitgeweken voor een overstekend dier?’
‘Niet aannemelijk. Het slachtoffer stond op precies een meter van de rijweg. Hij moet opzettelijk aangereden zijn.’
‘Verdere aanwijzingen?’
‘Dat is het vreemde. Het profiel van de banden kennen we nog niet. Het komt in onze bestanden niet voor. Waarschijnlijk was het een heel oud type sportwagen.’
‘Informatie over het slachtoffer?’
‘Hier kom jij in beeld,’ zei Maurits Verkerk. ‘Daarom ben ik hier.’
Koen van der Wiel begreep de hint.
Als de technisch rechercheur gelijk had, moest hij snel handelen.
‘Is er al een oproep uitgegaan naar de surveillanceauto's?’
‘Zo vrij ben ik al geweest. Iedere oldtimer wordt gemeld aan de centrale.’
De getuigen konden wachten, bedacht Koen van der Wiel, eerst die auto. En snel. Hij moest de lijsten achterhalen van alle eigenaren van geregistreerde oldtimers. De garages in de omgeving moesten gebeld worden. Hij keek op zijn horloge. Een onderzoek naar de identiteit van het slachtoffer. Het opsporen van al zijn familieleden.
Koen van der Wiel maakte zich op voor een lange avond.