Plots schrok de joffer op.
Zag ze goed?
Staarde de Cathe-vrouw haar niet aan, bijna rustig.... met groote oogen, glinsterende oogen,.... recht op haar gericht?.... Zou dat van den kruidendrank komen?
De joffer greep 't naast-bijzijnde lampje, om beter te kunnen zien.
Ja, waarlijk, 't arme mensch keek haar aan. 't Onwezenlijke, dat altijd-maar-weg-zijn, scheen van haar geweken.... Zie, daar roerde ze 'r lippen.... fluisterde iets. Was dat 'n kortstondige opleving voor de dood haar wegnam?
Snel boog de joffer 'r hoofd, het oor dicht bij den mond der kranke.
Ach, ze dacht het wel, de arme ziel verlangde naar 'r dochter, naar Gertrude.
‘Gertrude? neen, Gertrude is hier niet,’ antwoordde de joffer met 'n trilling van wee in 'r stem. ‘Gertrude is veilig op 't Slot bij Vrouwe Clautier. Hier is 't te gevaarlijk voor haar!’
Toen verdofte die wonderlijke glinstering in de oogen van de teleurgestelde zieke en 'n zware zucht ontsnapte aan 'r bloedlooze lippen.
‘Nu sterft ze!’ kreet het in 't binnenste van de predikanstvrouw.
Maar de kille dood had zijn werk nog niet voltooid.
Weer opende de Cathe-vrouw de oogen, wijd en glinsterend als zoo even en 'n droeve lach speelde om 'r mond.
‘Zal 'k dominee roepen?’ vroeg joffer Heilersig gehaast. ‘Zal dominee met je bidden?’
‘Neen, nu niet,’ luidde 't fluisterzachte antwoord, nu niet!’
‘Wat kan ik dan voor je doen? Zeg 't maar,’ drong de joffer,
Toen keek de kranke haar lang en weemoedig aan en die groote, holle oogen vulden zich met dikke tranen.
‘Zeg 't me maar,’ hield de domineesche aan, ‘zeg me maar: wat wil je? Wat kan ik voor je doen? Is er iemand, dien 'k voor je zal roepen?’
‘Ja,’ schudde 't moede hoofd en als 'n bange smartkreet kwam 't over haar lippen: ‘Mijn zuster.... laat m'n zuster hier komen.’
'n Oogenblik dacht joffer Heilersig, dat de kranke ijlde, niet wist wat ze zei, 't verstand had verloren.