Een liedje voor een cent(1969)–Miep Diekmann– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Kletskoek De bakker in de Langestraat gaat haast nooit meer naar bed. Daar heeft hij echt de tijd niet voor. Hij bakt en bakt aan één stuk door. En schuift zijn muts soms op één oor - nog voor hij die heeft recht gezet - hoor je zijn vrouw: ‘Vooruit, bak door!’ De mensen van de Langestraat staan in een lange rij. Ze willen kletskoek op hun brood, een ons, een pond, een meter groot. En ieder duwt en dringt en stoot, ze willen kletskoek bij hun brij en bij de aardappels met kroot. De bakker in de Langestraat die al die kletskoek bakt en door zijn vrouw verkopen laat - die breeduit in de winkel staat en heel de dag maar praat en praat - is bijna in elkaar gezakt, hij valt straks van de graat. Maar ieder in de Langestraat roept: ‘Dat gaat maar niet zo! Wij willen kletskoek. Zonder dat zijn wij jouw zaak en alles zat.’ De laatste koeken die ze had, die gaf zijn vrouw toen maar kadoo. Nu heeft ze enkel nog de kat. [pagina 23] [p. 23] De bakker in de Langestraat valt bots-hots-knik in slaap. Hij droomt. Droomt veertien dagen lang van kletskoek in de kast, de gang... totdat een pets - páts - op zijn wang hem wakker maakt. Daar, bij zijn bed daar staan ze uit de Langestraat, de mensen, in een rij en trekken hem de kamer uit, en roepen: ‘Bakken, hup, vooruit!’ Zijn vrouw schrijft op de winkelruit met stroop: Er komt weer kletskoek bij! De beste kletskoek die bakt piet! Zonder kletskoek gaat het niet! Vorige Volgende