Over Dagmar Hilarová
In 1966, tijdens mijn eerste bezoek aan Praag, ontmoette ik bij toeval Dagmar Hilarová. Zij schreef, net als ik, maar dan gedichten. Iemand vertelde mij dat Dagmar tot de kinderdichters van het concentratiekamp Terezín behoord had. Omdat die gedichten in veel landen vertaald waren, kon ik ze lezen. Maar met Dagmar praten over die zwarte jaren in haar leven bleek onmogelijk. Vooral zo rond de jaarlijkse bevrijdings- en dodenherdenkingen. Alles wat zij er over te zeggen had, stond in haar gedichten, waarvan er sommige op muziek zijn gezet. Pas toen ik vier jaar geleden een verhaal van haar in handen kreeg, dat in de ddr gepubliceerd was, zei ze aarzelend: ‘Als ik mijn gedichten niet had gehad, en de liefde, was ik er nooit doorgekomen.’
En door dat verhaal - een van de mooiste die ik ooit gelezen heb over een jeugdliefde - kwamen na al die jaren haar belevenissen los, in brokstukken, flarden. Veel van die gebeurtenissen overlapten de verhalen die ik gehoord had van Nederlandse kennissen, die ook in Terezín geweest waren.
Toen ik Dagmar voorstelde om uitgaande van haar kindergedichten samen een boek te maken, weigerde ze eerst. Voorbij was voorbij... er waren al genoeg boeken over concentratiekampen... en zij kon geen proza schrijven.
Rond Dagmars gedichten en dat ene beginverhaal over haar jeugdliefde, wilde ik een boek opzetten, waarvan Dagmar alleen nog maar het laatste hoofdstuk (over de bevrijding en haar thuiskomst) zou schrijven. In de stijl van dat eerste en laatste hoofdstuk zou ik het tussengedeelte samenstellen. En die tussenstukken zouden de sleutel op haar gedichten moeten vormen.