Een doekje voor het bloeden (koninkrijksverband)
(1970)–Miep Diekmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
8
| |
[pagina 91]
| |
soort nooit-falende naaimachines?’ ‘Och, als je eenmaal de naam hebt van fokstieren! Een historische erfenis uit de slaventijd.’ Het woord ‘historie’ was gevallen, daarmee zaten we midden in de schuldvraag. ‘Voel jij je schuldig aan wat er in de koloniale tijd is gebeurd?’ ‘Nee,’ viel ik uit, ‘om de donder niet. Nee, laat me uitspreken dan weet je tenminste hoe ík er tegenover sta. Op het ogenblik is het mode om je als blanke op de borst te kloppen en met tranen in je ogen te bekennen dat je je o zo schuldig voelt. Daar blijft het dan bij. Maar wat koop je ervoor? Het is volgens mij de goedkoopste manier om je ervan af te maken. Een soort historische biecht, en als je weer zondigt dan biecht je maar weer. Ik weiger er aan mee te doen. Verantwoordelijk voel ik me wel: wat maak ik van de erfenis waar onze voorouders ons mee opgescheept hebben? Vanaf de tijd dat ik op Curaçao ben opgegroeid tot vandaag ben ik bezig geweest te onderzoeken, hoe het zo gegroeid is, wat er gebeurd is. Bijna iedereen is te beroerd, vindt het zonde van zijn tijd, om zelf op onderzoek uit te gaan. Met die feitenkennis had ik tenminste iets om naar een praktische oplossing toe te werken. Dat was dan het enige wat binnen mijn beperkte vermogen ligt. Wat schiet je op met jammeren? Met dat haast masochistisch schuldbekennen?’ And so on and so on. Maar Fox schoot pas goed overeind toen ik de term ‘colored people’ hanteerde, mijn letterlijke vertaling van uit het Nederlands van ‘gekleurde bevolking’. ‘Doe me één lol en heb het niet over colored people. Zeg gewoon “black people” - dat zijn we.’ ‘Dat zal me wat worden als ik onze gesprekken straks op papier ga zetten,’ overwoog ik. Dan maar de bandrecorder inschakelen om bij de begripsverwarring ook nog geen taalverwarring te krijgen. Op Curaçao brak de ene staking na de andere uit, Fox had het er druk mee, we spraken en zagen elkaar altijd maar kort. Soms in een bar. ‘Verbeeld ik het me,’ vroeg ik, ‘misschien ga ik ook overgevoelig worden op dit punt: maar de lui bekijken me anders sinds ze ons samen zien optrekken.’ | |
[pagina 92]
| |
‘Je verbeeldt het je niet!’ We grinnikten want op dat ogenblik verliet een tweede stel mannen, binnen een kwartier, de bar met een goed-duidelijke opmerking: ‘Hier moeten we niet zijn.’ Mijn vertrek van het eiland kwam zo onverwacht dat de bandopname erbij inschoot. En die zou er moeten komen, realiseerde ik me - terug in Nederland. Want terwijl de onlusten rond de benoeming van dr. Jonckheer tot gouverneur zich toespitsten, en Benjamin Fox in de Nederlandse pers genoemd ging worden als de grootste onruststokende Black Panther, ontdekte ik dat men bij ons amper weet dat er verschil is tussen Black Power Movement en de Black Panthers. Uit Amerika was een van de voormannen van de Panthers naar Nederland overgekomen: men had belangstelling bij ons. Ja, voor Amerika, dat is voorlopig ver van je bed. Maar van de Black Power binnen het koninkrijk vermoedde niemand het bestaan. Het is mét zijn leider Benjamin Fox jaren systematisch doodgezwegen, en wordt nu na het intrekken van de benoeming van Jonckheer tot gouverneur, voorgesteld als een handjevol kwalijke opruiers. | |
Wie is Fox? Wat wil Fox?Vragen zonder tegenvragen - voor hem alleen een kans om te zeggen wat hij wil, zoals hij het wil, over een eiland waar ‘vrije meningsuiting’ met een korreltje zout genomen moet worden, waar men de tactiek van doodzwijgen van hem, die zwarte leider is of kan worden, tot nu toe even effectief heeft gevolgd als in overwegend ‘blanke’ landen. Een nooit falend machtsmiddel! Met het gevolg, dat iedereen in Nederland zich in zijn paal gezaagd voelt, wanneer je het woord ‘Black Power’ met betrekking tot Curaçao laat vallen.
‘Ik ga deze opname niet terugdraaien, Miep, want het wordt toch nooit helemaal zoals je zou willen. En ik haat het om mezelf flauwekul te horen verkopen. Daar gaan we dan. Ik ben geboren op 3 april 1941 in Valentijn, op Curaçao. Over de achtergrond van mijn familie - laat ik met mijn vader beginnen, die in ons gezin een grote invloed op me heeft gehad, ook al scheidde hij van mijn moeder in 1949 en ging hij naar Ame- | |
[pagina 93]
| |
rika. Hij was afkomstig van Trinidad - een man, die hard werkte. Hij was buschauffeur, had een paar kleine bezittingen in Valentijn, later een zaak in Mundo Nobo. Hij was een man die zich kapot werkte, ik heb een geweldig respect voor hem. Mijn grootvader was een methodisten-dominee. Deze man - een paar jaar geleden is hij gestorven - was een ongeletterd man, ik bedoel dat hij amper lezen en schrijven kon. Toch, als hij de bijbel opnam, kón hij die lezen. Hij wist precies wat er in welk hoofdstuk stond. Hij was een groot man uit voorbije tijden. Toen hij naar Curaçao kwam werd hij waterverkoper, je weet wel, met een ezeltje. Hij werkte zich op tot kleine zakenman met een zaak op Valentijn. Van die grootvader hield ik enorm veel. Ik hoop dat hij rust in vrede. Van mijn moeders kant - mijn moeder was altijd een dominerende figuur: dat was een van de redenen dat het misging tussen haar en mijn vader. Die kon geen dominerend karakter in huis verdragen. Mijn moeder wilde altijd degene zijn die de lakens uitdeelde. Nu is ze hertrouwd. Uit dat eerste huwelijk van mijn ouders zijn er twee jongens en twee meisjes. De oudste is mijn zusje, ik ben de tweede. Toen mijn moeder hertrouwd was kreeg ze er nog een stel kinderen bij, vier, twee jongens, twee meisjes. Ze is nog steeds getrouwd, ze deelt nog steeds de lakens uit, en hoe! Mijn grootmoeder van vaders zijde stierf in - wacht eens - ja 1948 en mijn grootvader hertrouwde nooit. Mijn vader komt dus feitelijk uit een hecht gezin. Maar van moederszijde was mijn grootmoeder nooit getrouwd, en ze had acht kinderen, geloof ik, van zo'n vier verschillende mannen. Ze is een dynamische vrouw, leeft nog altijd. Ze speelde een belangrijke rol in mijn leven, ik was vaak bij haar, ook de laatste jaren telkens als ik uit de States kwam. Ze is een ‘doll’!
De scholen die ik gehad heb? Het Thomascollege op Curaçao tot de achtste klas. Het was een geweldig vooruitzicht om naar Europa gestuurd te worden voor een betere opleiding - want daar golden andere maatstaven, social life was er anders. Iedere moeder, elke ouder wil zijn kind wel uit deze rotsituatie hier wegsturen overzee voor een betere opvoeding. Maar ook - en dat is een enorm be- | |
[pagina 94]
| |
langrijke reden - werd ik naar Holland gestuurd om ‘lichter’ te worden. Ik weet niet goed hoe ik het moet uitdrukken: ik werd naar Holland gestuurd in het vooruitzicht dat ik een blank meisje zou trouwen. Ik geloof wel dat je weet wat ik bedoel. Als je met een blanke vrouw getrouwd bent, heb je later meer kans op een goede baan. In Holland, in Huis ter Heide, zat ik op de hbs. Ik had nogal wat moeilijkheden om me aan te passen aan de denkwijze, aan het Nederlands cultuurpatroon. De school haatte ik, want er ging niets van uit, er ging niets om. Geen uitjes, geen bioscoop... de atmosfeer was er ijskoud, bevroren. Een paar keer liep ik weg. In mijn schooljaren was ik al een jong dat precies wist wat hij wilde, en het deed. Ik herinner me dat ik de aanvoerder van een gang was. De directeur, die we Pappie noemden, gaf me eens als straf dat ik twee weken lang moest spitten. Dat deed ik. Na twee, drie dagen kwam Pappie naar me toe en vroeg: ‘Benjamin, heb je spijt van wat je gedaan hebt?’ ‘Nee, Pappie, dat heb ik niet!’ ‘Benjamin, heb je spijt van wat je gedaan hebt? Ik zou je liever met dit werk laten ophouden, zodat je naar huis kunt.’ Ik wou van dat werk af, logisch. Maar ik antwoordde: ‘Oké, Pappie, het spijt me, maar alleen omdat u wilt dat het me spijt.’ Dat accepteerde Pappie, en hij liet me naar huis gaan. Op school een rebel, en ik had die gang. Wanneer de leraar aan de klas vroeg of ze wilden gaan zwemmen of liever wandelen en waar naartoe, dan lieten ze de beslissing toch aan mij over. Maar als er iets mis zat op school, als er problemen waren, dan kwamen ze naar Benjamin. Meestal wist ik ook wel hoe de vork in de steel zat.
In 1959 maakte ik mijn hbs af en werd ik naar Amerika gestuurd. Nee, gestuurd werd ik feitelijk niet. De directeur stond in verbinding met mijn vader, die toen in Amerika woonde, en de directeur had hem ervan overtuigd dat het beter was als ik naar de States ging, waar ze me onder controle konden houden. Ik had er in die tijd heel wat vechtpartijen opzitten. Mijn vader besloot me over te laten komen. Ik wou niet. Er volgde een brief op commando-toon: als ik er binnen een maand niet zou zijn, zou hij me komen halen! Zover wilde ik het niet | |
[pagina 95]
| |
laten komen, dat zou me geweldig gehinderd hebben. Dus vertrok ik. Ik wou niet weg en alles achterlaten om me in een nieuw land weer opnieuw te moeten leren aanpassen. In Holland voelde ik me op een bepaalde manier thuis; ik kende de omgeving; ik had vrienden, plannen; ik woonde in een dorpje, de mensen kenden er me. Die veiligheid wilde ik onder geen voorwaarde opgeven. Als ik dan al weg moest, dan terug naar Curaçao. Maar mijn vader bleef aanhouden en in Holland zaten we met het geldprobleem. De rekeningen van school stapelden zich op, mijn moeder kon ze niet meer betalen. Mijn vader wilde niet bijspringen en zo ook nog een steentje bijdragen aan mijn rondlummelen.
Als jongen van vijftien wist ik al dat ik iets voor mijn land wilde doen; toen ik op die leeftijd van Curaçao wegging, wist ik dat ik eens terug zou komen, en ook dat ik daar offers voor zou moeten brengen, dat ik dat ook wilde - voor mijn land. Ik wist dat ik lange tijd verweg zou zitten van veel dingen. Mijn moeder... ik had vroeger zo vaak naar haar zitten kijken: waar was ze eigenlijk mee bezig? Mijn zusjes... als ik hen aankeek: Waar dachten ze aan op dit moment? Mijn vader... waarom nam hij verdomd een andere vrouw? Over al die dingen tobde ik. Ik wilde iets voor hen doen. Ik trok me het lot aan van de mensen op straat, zag hen lopen: levenddood. Als jongen werd ik me die dingen met een schok bewust. Ik voelde me een soort god. Ik voelde dat ik de macht had, de gedrevenheid, de mogelijkheden om iets van mezelf te geven. Daarom zou ik willen zeggen dat ik gewoon doorgegaan ben later in die richting. Op school had ik niet bij de beste leerlingen behoord, ook niet bij de slechtsten. Maar ik had er ontdekt dat iets niet klopte in wat er daar onderwezen werd; dat er iets niet klopte in het onderwijs op Curaçao, dat van blanken afkomstig was. In Holland raakte ik overtuigd dat de blanke geen god was en is. Een god, voor wie ik moest knielen, en die ik tot de dood moest gelijkgeven. Daar was ik altijd al fel tegen geweest. In Holland realiseerde ik me pas dat ik gelijk had. ‘Hij is gewoon een mens, net als ik, en ik kan meer gevoel opbrengen, een beter begrip dan hij.’ Ik zal je een voorbeeld geven. Toen ik in 1956 naar Holland ging met mijn jongere broertje, die toen 12 was, konden wij samen praten - in het Nederlands - | |
[pagina 96]
| |
op een goed niveau en zo dat we verdomd goed wisten wat de ander bedoelde. De blanken in onze kring hadden er geen benul van waar we het over hadden. Dan ga je een spelletje met hen spelen.
Ik naar de States, naar de New York University, specialiseerde me in computers, slaagde met diverse diploma's op zak. Ik hou van computers, ik hou ervan dingen uit te denken, ik hou ervan dingen te ontwerpen, iets te scheppen. En dat indrukwekkende, mysterieuze apparaat heeft me mogelijk gemaakt dat alles te realiseren. Het was van zo'n verstrekkende betekenis dat ik nu systeem-engineer ben, computersystem-designer. Ik apprecieer het heel erg dat Amerika me deze kans gegeven heeft mijn capaciteiten te ontwikkelen en zo mee te werken aan de ontwikkeling van de automatisatie. Naast die computerstudie, studeerde ik ook nog muziek, speelde trompet. Ik zat in een band. Het was een frustrerend leven, je was erg eenzaam, een hele tijd erg eenzaam. Ik vergat bij je vraag in het begin nog te zeggen, dat ik getrouwd was, of nog ben, ben nog niet officieel gescheiden. In 1964 trouwde ik een Amerikaans meisje, blank. Mijn vrouw zit nog in Amerika, weet niet eens waar ik uithang. Mij een zorg. We hebben een zoon, die nu vijf jaar is. Voor ik op de 30ste mei naar Curaçao kwam, heb ik hem een maand daarvoor het land uitgesmokkeld, ik heb hem ergens verborgen - hij hangt erg aan mij. En ik wilde niet dat hij het slachtoffer zou worden van mijn plannen om terug te gaan naar Curaçao, tegen het systeem daar te vechten of tegen de regering met de kans in de gevangenis gegooid te worden, of wat dan ook. Ik ben nu eenmaal geboren om tegen hen te vechten. Mijn vrouw is ontwerpster van kinderkleding. Ik leerde haar op een party bij mij kennen. Iedereen had ik al weggestuurd. Het was half drie 's nachts, toen zij binnenkwam. ‘Eruit!’ riep ik. Nooit zal ik die uitdrukking op haar gezicht vergeten, zoiets als: ‘Waarom moet je mij hebben? Ik heb je verdomme toch niks gedaan?’ Op de een of andere manier wist ik haar op dat ogenblik juist te plaatsen en ik probeerde mijn rothouding goed te maken. Ik belde haar op en haalde haar over met me uit te gaan. Ze deed het, ik nam haar mee naar een party. We dansten een paar keer met elkaar, | |
[pagina *13]
| |
13. Boeli van Leeuwen - auteur
| |
[pagina *14]
| |
[pagina 97]
| |
maar in een impuls liep ik ineens weg, liet haar staan. Met m'n auto joeg ik New York door, waarom wist ik niet. Nu weet ik, waarom ik het deed. Ik weet dat ik toen gelijk had. In haar ogen was ik een soort allesbesturend opperwezen, en niet alleen in haar ogen. Well, dat is de reden dat dat huwelijk scheef ging. Ik was iets aan het opbouwen, zonder dat zij er iets van wist. Ik bouwde een kasteel, dat ze niet wilde hebben. Alleen nam ík aan van wel! Nou vroeg ze me er ook nooit naar. Toen ik haar leerde kennen, verdiende ze veel meer dan ik. Dat moest ik niet. Dus gooide ik me op mijn studie, koos de richting van de computers, omdat in deze tijd daar het meeste geld in te verdienen valt. Toen we trouwden had ik het zover geschopt dat ik tweemaal zoveel verdiende als zij. Mijn vrouw ging drie maanden na de geboorte van het kind weer werken, zij wilde het, ik vond het goed. Maar voor het kind, voor mij ook was het een frustrerend leven. Ik wilde een beter nest, dichter bij elkaar betrokken zijn. Alles in me schreeuwde erom, want ik kwam zelf uit een kapot huwelijk. Ik had me voorgenomen - wat er ook gebeuren zou - nooit te gaan scheiden. Zo'n breuk in mijn leven wilde ik niet. Ik deed wat ik kon, alles wilde ik doen om die gezinseenheid te herstellen, alles bij elkaar te houden. Het haalde niets uit. Tot vandaag de dag kan ik mezelf niet vergeven dat ik zo'n blunder gemaakt heb.
De belangrijkste man, die definitieve bestemming aan mijn plannen gaf in Amerika, was mijn vader. Eindelijk ontmoette ik hem dan weer, leerde ik hem kennen. Toen pas begreep ik wat het betekent om zwart te zijn. Van hem kreeg ik een machtige, morele prikkel om me te verdiepen in de negercultuur. Op het moment ben ik hem voorbijgestreefd. Want voor mij is hij een neger gebleven, en ik ben een zwarte geworden. Dat is een groot verschil. Weet je, ik weet wat het betekent om zwart te zijn, hoe dat voelt. Ik accepteer het feit dat ik zwart ben. Ik voel dat het groots is, werkelijk groots om zwart te zijn. Maar mijn vader is nog altijd een neger. Op zíjn manier denkt hij dat hij oké is, maar hij heeft opgehouden te rebelleren, terwijl ik ben doorgegaan. Ik ben zover doorgegaan dat ik míjn dingen doordruk op de manier, die mijn manier is. | |
[pagina 98]
| |
Behalve mijn vader leerde ik nog een man van groot belang kennen: P.G. Sidney, P.G. of beter gezegd ‘God’ zoals we hem in de States noemen. Ik ontmoette P.G. op een dag op 5th Avenue. In z'n dooie eentje stond hij te demonstreren tegen een grote onderneming, een enorm reclamebureau, dat van Lever Brothers is. P.G. had die lui betrapt op een heel sophisticated manier van discrimineren. P.G. is toneelspeler, een goed auteur, hij is autodidact. Zijn vrouw heeft een graad van een filosofische faculteit. Zelfs zij met haar achtergrond moet toegeven dat P.G. beter ontwikkeld is dan zijzelf. Ik schoot P.G. aan en zei: ‘Wat doet u hier? Wat denkt u er bij te winnen?’ ‘Ik doe wat ik denk dat ik doen moet. Deze lui hebben misbruik van me gemaakt. Ik maakte een commercial voor hen. Ik dacht dat ik die opdracht kreeg als kunstenaar, voor het hele publiek. Maar ik kreeg die opdracht als een zwarte kunstenaar en het werk was bestemd voor het zwarte publiek. In een bepaald opzicht zeggen ze daarmee dat ik niet goed genoeg ben om tot een blank publiek toegelaten te worden.’ Hij verloor veel geld met zijn protest, met zijn actie om zich te willen laten accepteren op hun ‘hoogte’. Hij wandelde heen en weer voor dat Lever Brothers-gebouw, met een bord waarop stond wat ze gedaan hadden, hoe hatelijk dat was ten opzichte van hem als vertegenwoordiger van de zwarte gemeenschap. ‘Van Lever Brothers krijg ik nooit meer een baantje. Dat is allright! Ik blijf hier mijn show weggeven, zodat zij geld zullen verliezen,’ zei hij. En ze verloren veel geld door die actie. Ik stond er wel achter, maar helemaal kon ik het niet vatten. We begonnen samen te werken en hebben een zwart forum gevormd, dat zich hoofdzakelijk concentreerde op de boycott van iedere zakelijke onderneming, die discriminatie van het zwarte volksdeel vertoonde. We gingen naar de zwarte stadswijken, provoceerden er in die zin dat we met de mensen praatten, hen wegwijsmaakten, hun aandacht erop vestigden dat de blanken discrimineerden en op welke punten. Door de acties van P.G. begonnen veel zwarte acteurs rollen te krijgen bij de televisie; door P.G. hebben we vandaag de dag heel wat zwarte mannequins en fotomodellen; door P.G.'s toedoen be- | |
[pagina 99]
| |
gon de eerste zwarte man in New York City met een busonderneming, uitgerekend in New York. P.G. heeft me geleerd op mijn eigen, twee benen te staan, te lopen, recht vooruit. Hij heeft me geleerd op te houden met uithuilen op de schouders van andere lui, hun te vertellen: ‘Zwarte broeder, so sorry, ik ben zwart, mijn hart bloedt, help me, alsjeblieft!’ We hadden een grote binding, zoals twee goede vrienden, maar ook als vader en zoon, al behandelde hij me nooit als een onmondig kind. P.G. is zo'n man, die je aan het huilen kon maken om de dingen, die hij tegen je zei: ‘Benjamin, stop! Hou op met achter je schaduw aan te jagen.’ Ik begreep wat hij bedoelde - later!
Waarom ik bij de Black Power ging, waarom niet bij andere bewegingen? Ik gíng niet bij de Black Power, ik heb er altijd in gezeten. Waarom niet in bijvoorbeeld de Civil Rights Movement? Omdat - ik kan het niet helemaal onder woorden brengen - ik voelde dat er iets scheef aan zat. Je gaat niet vrágen om je recht. Als je wanhopig bent en jong, dan vecht je voor je rechten. Neem dit: als ik een auto bezit, hoef ik niemand te vragen of ik erin mag rijden. Ik loop er naartoe, en ik gá erin zitten. Het is míjn auto, mijn recht. Waarom moet ik om mijn recht vragen? Bovendien wist ik verdomd goed dat de United States een grondwet heeft voor Amerikanen. Waarom zouden ze dan speciale wetten voor de zwarte bevolking moeten maken? De wet zit vervat in de Constitutie. Ik zie niet in hoe speciale wetten dan discriminatie kunnen oplossen. Discriminatie zit in de mensen. Je kunt mensen niet dwingen je te accepteren. Mij zou het geweldig hinderen als een wet me zou dwingen mr. John te accepteren. Nee, ik, ikzelf moet beslissen of ik hem accepteer. Als mr. John blijft doordouwen dat ik hem moet accepteren, kan hij naar de bliksem lopen. Iets anders! In de States zijn er wetten gemaakt die bepalen dat op de openbare scholen zwarte kinderen moeten worden toegelaten, waar eerst hoofdzakelijk blanke kinderen toegang hadden. In 1956, geloof ik, werden er drie kinderen op een van die scholen toegelaten. Een of andere blanke hufter gooide stenen naar die kinderen, raakte er één tegen zijn hoofd. Het bloed stroomde dat | |
[pagina 100]
| |
kind over zijn gezicht. De agenten van de Federale Troepen stonden daar maar, keken, maar staken geen poot uit. Begrijp je, dan zie ík het nut van Civil Rights niet in. Ik zou er tegenaan gaan. Ik kan me niet door een vent op mijn ene wang laten slaan, en hem dan ook nog mijn andere toekeren. Want tegen die tijd heeft hij me doodgeslagen. Dan ben ik er geweest. Ik ben daar gek! Maar wanneer hij me een mep geeft, en ik sla terug, goed hard, dan bedenkt hij zich wel voor hij me een tweede keer slaat. Daar gaat het in feite om. Hij laat mij met rust, ik laat hem met rust. En dan hoef ik niet te bedelen. Ik neem wat mij rechtens toekomt.
Black Power is een ideologie, een geestesgesteldheid: accepteren wat je bent, niet proberen iets anders te zijn. Black Power heeft niet alleen betrekking op de huidskleur. Jezelf accepteren, doet er niet toe wat je bent, wie je bent; je eigen zaakjes opknappen; je naaste respecteren, je zwarte naaste vooral - omdat hij door dezelfde moeilijkheden heen moet als jij. Er is zoveel verdeeldheid. De blanken hebben ons verdeeld gehouden. Dat is het geniale werk van de blanken geweest. Wat ze altijd preekten, was: Verdeel en heers! Daar hebben ze een machtig mooi stuk werk mee verricht - verdomd goed ook! Op het ogenblik vinden zwarte mensen elkaar, we vinden eindelijk een vorm van eenheid, niet alleen in de States, maar over de hele wereld, tot in Vietnam.
Vooral de strijd in Vietnam heeft de zwarte man bewust gemaakt van zijn situatie: 16% van de Amerikaanse troepen in Vietnam is zwart. Met deze 16% is Amerika bezig haatgevoelens op te roepen in Azië tegen de zwarte Amerikaan, die er voor die tijd niet waren. In de ogen van de Aziaat is de Amerikaanse zwarte soldaat de grootste stommeling, die er op twee benen rondloopt, omdat hij overzee knokt voor democratische rechten, welke hij in zijn eigen land zelf niet eens heeft! Maar die 16%, rond 23 miljoen, vormde geen eenheid. In die dagen zag Malcolm X in dat het gevecht om burgerrechten verlegd moest worden van het nationale naar het internationale vlak. Alleen als deelnemer aan de strijd voor de rechten van de mens, de nakoming van die rechten over de hele wereld, zou de zwarte man zijn zaak voor de UN kunnen brengen. | |
[pagina 101]
| |
Hiermee liet Malcolm X het racisme varen, hierdoor scheidde hij zich bewust af van de Black Moslim-organisatie. De bijeenkomst van zwarte Amerikaanse leiders met ambassadeurs uit zwart Afrika op het hoofdkwartier van de UN n.a.v. Julian Bond's (uit Georgia) verwerping van de Amerikaanse interventie in Vietnam, was het eerste teken naar buiten-uit, dat de zwarte mens voor grotere en meer gemeenschappelijke belangen vocht. Daarom doet het momenteel zo ireëel - om niet te zeggen stompzinnig - aan het streven van de zwarte man op de Antillen naar eenheid en onderlinge organisatie af te doen met ‘opruiing van een handjevol oproerige elementen’ - zoals we in de Nederlandse pers uit de monden van D.P.-vertegenwoordigers kunnen en mógen vernemen! Het gaat niet om het aantal aanhangers, het gaat om de gedachte welke er achter zit. Zelfs de kleinste groep is belangrijk want zij maakt deel uit van een niet meer nationaal gebonden streven. (m.d.)
Ik respecteer de beweging van dr. Martin Luther King; ik had altijd groot respect voor onze grote oom, dr. King. Maar ik kon mezelf niet zien bedelen, zoals hij, bij mensen of ze me alsjeblieft wilden accepteren. Ik ben nooit bij welke Civil Rights Organization ook gegaan, ik ben er niet op gebouwd daar maar te zitten, te bidden, te vragen, vragen, vragen - o, verrek met je vragen! Ik val dr. King niet af. Toen hij stierf - ik wist dat hij zou sterven toen. Ik bedoel - sommigen waren overtuigd dat hij het zelf zou doen. Hij liet het alleen iemand anders doen. Hij wist het! Vertel me niets! Een man, die zo briljant is, die zoveel kwaliteiten heeft, op wie zoveel aanslagen gepleegd werden, op wie er geschoten was, die ze met een mes te lijf waren gegaan - zo'n man gaat naar een van razernij kokende stad als Memphis, Tennessee, stapt doodkalm een balcon op, blijft daar zonder enige dekking staan... nee, die knaap wilde er tussenuit. Want het spel was voorbij. Hij begon aanhangers te verliezen, er was een nieuwe ideologie opgedoken: dat we ons zouden verenigen, dat we hen niet nodig hadden, dat we onze eigen zaken zouden aanpakken, voor ónze mensen, niet alleen nationaal maar vooral internationaal. Dat woord ‘Black Power’, dat Stokeley Carmichael tijdens die beroemd geworden mars, riep, bestond al heel lang. Stokeley blies het alleen maar nieuw leven in. Hij waarschuwde daarmee de | |
[pagina 102]
| |
blanken en verdomd als het niet waar is, ik vind het stom dát hij het deed. We wilden een eenheid gevormd hebben voor Stokeley zijn beroemde of beruchte Black Power-kreet - of hoe je het noemen wilt - van zich af gaf. Black Power is al ‘in’ sinds de dagen van Marcus Garvey, de man die de Back-to-Africa beweging probeerde op te zetten. Stokeley heeft een hele boel zwarte mensen gewaarschuwd voor die groepsvorming waar we mee bezig waren, maar tegelijkertijd heeft hij daarmee de blanken gewaarschuwd, zodat die op hun hoede waren. En al die tijd hebben die zich kunnen voorbereiden op deze zwarte beweging, op de zwarte gevoelens, die loskwamen. Ze wisten niet wat ze er mee aanmoesten. ‘De nikkers waren wakker geworden’ - en hun reactie? ‘Of de zwarten laten ons wat we hebben, wat van ons is, óf, we zullen het ze duidelijk maken dat ze niks, maar dan ook niks meer krijgen, dan ze nu hebben.’
Dat was Amerika. In 1964 ging ik voor het eerst terug naar Curaçao, voor mijn huwelijk. In 1967 kwam ik weer op Curaçao, omdat ik inmiddels iets aan te bieden had. Ik had het aardig ver geschopt in die computers, en een idee ontwikkeld waar de regering op Curaçao over hoorde. Iemand, die de economische belangen van de Nederlandse Antillen in de United Nations behartigde, had tegen me gezegd: ‘Hoe zit dat, Benjamin? Je bent overzee gaan studeren, maar je gaat niet terug, je doet niets voor je land. Waarom ben je niet teruggegaan?’ Ik bekende hem dat ik geen zin had in een politiek systeem opgeborgen te worden terwille van een baan. ‘Neem deze introductiebrief mee, en stap naar dr. Zus, naar dr. Zo, naar dr. Ga-zo-maar-door op Curaçao.’ En ik ging naar dr. Zus, naar dr. Zo, naar dr. Ga-zo-maar-door en naar de ex-premier Ciro Kroon. Ik wilde hier een service-bureau voor computers beginnen.Ga naar voetnoot* Ik had een steengoed idee. Ik wilde o.a. een totaal anders automation type movement in de Antillen invoeren, voor míjn volk. De Beurs en Nieuwsberichten schreef er een prachtig verhaal over, maar in die dagen wist ik niet dat de Beurs hoofdzakelijk voor de blanken hier werd volgeschre- | |
[pagina 103]
| |
ven. Toen ik daar achter kwam, was ik goed van de kook. Want ik wilde niet dat die alleen hoorden wat ik van plan was, wat ik gezegd had. Ik wilde dat mijn eigen mensen het te weten zouden komen, het zouden begrijpen. Ze moesten weten: die jongens, die we overzee sturen, willen verrekt graag terugkomen, willen helpen, economisch, nou ja, helpen over de hele linie, het land, het volk. Maar al die lui, die geacht werden me te helpen, hebben me goed te kakken gezet. Ik ging met m'n rode tape deur in, deur uit. O ja, hun deuren stónden open, maar ik was altijd degene die hen bezig hield. Achter mijn rug zeiden ze: ‘Zo'n stuk opschepper! Alleen maar op een baantje uit!’ Ik vertelde Ciro Kroon uitvoerig van mijn plannen, ook van mijn ideologie. Hij vond het allemaal een goeie mop. Rot voor hem, want ik maakte geen geintjes! In 1968 ging ik uit de States naar Ciro Kroon terug en beklaagde me dat wat ik wilde opzetten niet van de grond kwam, dat hij helemaal geen poot ervoor uitstak. Ik was nijdig. Hij zei: ‘Ik begrijp niet waar je je zo druk over maakt. Je zit toch lekker in de States?’ Toen antwoordde ik hem: ‘Excellentie, wat ik wil, is: een dubbel zo hoog inkomen voor de mensen op dit eiland. Gas, watervoorzieningen, elektriciteit voor de gemeenschap. Dat hebben ze nog niet allemaal.’ Ik zei dat ik deze baan wilde hebben, en dat ik die op een dag ook hebben zou!
Je volgende vraag: Hoe kwamen je ideeën op dat moment over bij de bevolking? Hoe stond je familie er tegenover? Mijn ideeën waren nogal ver vooruit. Eigenlijk ben ik er niet zo zeker van of de Antillianen hier wel ideeën hadden. Ze klaagden alleen maar, waren gefrustreerd. Ik wachtte op hun doorbraak uit die frustratie, op die drastische omwenteling, die later de 30ste mei zou worden. Jammer, die is te laat gekomen. Het had twee, drie jaar eerder moeten gebeuren. Maar toen waren ze er nog niet aan toe. Mijn familie vond het allemaal geweldig zolang als ik in bespreking was met de minister-president, als er over me geschreven werd in de krant, zolang ik een beste, brave jongen was. Maar toen ik begon over machtsovername, over de belangen van de zwarte | |
[pagina 104]
| |
man verdedigen, over die geraffineerde manier van discrimineren, hadden ze er niet van terug. Nu, in 1970, beginnen ze het te aanvaarden. Mijn moeder heeft me indertijd naar Holland laten gaan van het geld, dat ze verdiende met het haar ontkrullen van de mensen hier. Vandaag de dag strijkt ze het haar van de mensen niet meer, ze strijkt haar eigen haar ook niet meer. Mijn zusjes strijken hun haar niet meer. Dat betekent, geloof ik, dat ze me geaccepteerd hebben: in deze zwarte opvatting staan ze achter me. Allemaal zoeken we naar een eigen identiteit. We kennen onze identiteit, maar we zijn bezig die nog meer te benadrukken.
Wanneer begon je de ideeën van de Black Power op Curaçao uit te dragen en hoe? Waren er mensen, die je hielpen? - wil je weten. In 1967 kwam ik in contact met Stanley Brown, een jonge revolutionair op Curaçao. We maakten plannen, die bleven liggen tot het moment waarop de mensen tot een uitbarsting zouden komen. Dat was de 30ste mei. Op Aruba heb ik ook over mijn Black Power-ideeën gesproken met minister Petronia. Petronia kende mijn moeder, mijn familie. Veel zei hij niet op mijn Black-Power ideeën. Hij zei er ook niets tegen. Ik had zo het gevoel dat hij er niet helemaal afwijzend tegenover stond, hij was alleen niet in een positie om er zich over uit te kunnen laten. De mensen, die me steunden, waren hoofdzakelijk jongeren, een ondergrondse beweging, met naast mij Stanley Brown aan de top.
In het openbaar kreeg ik voor het eerst voet aan de grond toen ik uit de gevangenis kwam eind september 1969. Eerste week van november sprak ik op het Gomezplein en begon mijn denkbeelden te verkondigen. Er was veel aandacht van de mensen, ze wilden weten waar het nu allemaal om ging. Ik zorgde dat hun belangstelling tenminste gewekt was. Maar het draaide erop uit dat het showbusiness voor hen werd, gewoon een verzetje. Ik begin er nu spijt van te krijgen. Ik vind het te ernstig om er een show van te maken. Er zijn op het moment vier verschillende groepen met mijn op- | |
[pagina 105]
| |
vattingen, die ieder bepaalde kanten van het systeem aanvallen. Het is niet míjn idee de mensen uit elkaar te drijven, maar om een systeem onklaar te maken, om mensen buiten spel te zetten die mij onderdrukken. Wanneer er mensen zijn, die dat systeem steunen - dat mij op mijn kont probeert te krijgen - dan probeer ik die buiten werking te stellen. Of ze blank zijn of zwart! Ik ben nu druk bezig de rest van mijn programma af te werken. We maken vorderingen, ik heb al aardig wat aanhangers. De regering ziet het in ieder geval niet langer meer als een grapje en mij als een nar.
In welke groep ik de meeste aanhangers heb? Zelf ben ik in alle groepen geïnteresseerd. Maar ik heb me hoofdzakelijk geconcentreerd op de intellectuelen tussen 16 en 30, 40 jaar. Mensen boven de 45 vertrouw ik niet. Ze zijn al zo geïndoctrineerd, dat er van contact geen sprake is. Meestal heb ik me in het centrum van de stad bewogen. Nu treffen we voorbereidingen om ook de mensen in de kunuku te bereiken. Een comité heeft het geld bij elkaar gebracht voor een geluidswagen, zodat we op die manier onze ideeën ook naar buiten kunnen brengen. De reacties van veel mensen hier zijn bedroevend. Het kan me niet zoveel schelen. Mij gaat het er niet om of ze voor of tegen Benjamin Fox zijn. Feitelijk zijn ze tegen mij want ze denken dat ik een hate-mother ben. Des te erger voor hen! Ik zie niet in waarom ik over het hele eiland moet trekken om hen aan hun verstand te brengen of ik wel of niet een hate-mother ben. Ik heb geen tijd om hen op te voeden; ik heb alleen maar tijd om mijn eigen mensen op te voeden en om hen uit dat afgrijselijke minderwaardigheidscomplex te praten, waar ik vroeger ook het slachtoffer van ben geweest.
Waarom Black Power? (Benjamin Fox in Vitó, 24-1-1970) Verschillende malen ben ik, terwijl ik op het Gomezplein sprak, aangesproken: waarom ik blijf spreken over de zwarte mens terwijl er toch zoveel mensen met een bruine huid zijn. Om deze vraag moet ik lachen, want misschien hebben degenen, die de verschillende rassen gekwalificeerd hebben, het bruine ras overgeslagen. Maar hij - de bruine - is niet blank, hij is niet geel. Wie bruin is, is een niet-blanke en staat van alle rassen het dichtst bij het zwarte. Dat wil hij | |
[pagina 106]
| |
echter nooit accepteren. Degenen, die het meest discrimineren, zijn zij, die zichzelf bruin noemen, en vooral diegenen onder hen, die niet het specifieke kroeshaar hebben van het zwarte ras. Ik begrijp dat er blank bloed door hun aderen vloeit, en omdat dat zo ‘licht’ doorschijnt geven de Sjons (vertegenwoordigers van oud Antilliaanse, vooraanstaande families) hun betere baantjes dan anderen uit diezelfde familie - maar die donkerder van kleur zijn. Wanneer wij het over de zwarte mens hebben, hebben we het niet over bruin, lichtbruin of donkerbruin. We hebben het over de groep van Afro-Antillianen. Een groep, die in haar totaal geïdentificeerd kan worden met het zwarte ras. We weten heel goed dat er hier op de Antillen geen zuiver-zwart bestaat. Het merendeel van de zwarte bevolking heeft ook blank bloed. Zoals het merendeel van de blanke Sjons zwart bloed heeft. In de tweede wereldoorlog wilde Hitler al diegenen die niet van het zuiver Germaanse ras waren - dat is: met blauwe ogen, blond haar en voor 100% blank - uitroeien. Niet alleen de Joden maar ook vele Europeanen had hij in dat geval moeten uitroeien - gesteld dat hij daar kans toe gezien had. De geschiedenis leert ons dat de zwarte mensen, de Moren, Europa 700 jaar lang hebben beheerst. Vandaar dat Europa zichzelf nooit tot 100% blank kan verklaren. Nu er vandaag de dag zoveel verwarring heerst over wie-is-wie, laat me dan nog eens uitleggen wat de ideologie van Black Power inhoudt: Black Power is een oproep aan de mensen. Zwarte mensen van Curaçao sluit je bij elkaar aan, en erken je erfenis. Het is een oproep om tot een broedergemeenschap te komen. Het is een oproep om af te rekenen met de racistische instelling welke hier op Curaçao bestaat. Het grondontwerp van Black Power is: voordat een groep in een gemeenschap opgenomen wordt, moet men het eerst in de groep onderling eens zijn. Wat wij hiermee willen zeggen? Om een groep te laten functioneren is het noodzakelijk haar eerst solidair te maken. D.w.z. er moet eerst een bepaalde klasse mensen zijn voor deze groep met effect kan optreden in een gemeenschap, samengesteld uit alle klassen van de bevolking. | |
[pagina 107]
| |
Dat is een grove leugen. De mensen moeten hun eigen leven kunnen inrichten, zonder dit ‘kunnen’ zullen ze in de defensieve hoek blijven zitten en gedwongen zijn te vrágen. Ben je ooit in moeilijkheden geraakt? Well, in 1968 kwam ik weer eens naar Curaçao, probeerde een kamer te krijgen in Flamboyant Beach Hotel. Dat zat vol, ik had geen reservering, en werd overgeheveld naar Avilla Beach Hotel. Daar werd ik geconfronteerd met een rothouding van de eigenares. Ze provoceerde op een manier... zo, of ik blij moest zijn dat ze me toegelaten hadden. Op een dag zat ik daar aan het strand en een jongen was aan het zwemmen. De eigenares kwam op het kind afgestormd en riep: ‘Kaffer, eruit. Ik wil je hier niet zien.’ Ik vroeg haar: ‘Waarom noemt u hem een kaffer?’ Ze zei: ‘Ik zie dat soort hier liever niet. Dat maakt alleen maar lawaai en herrie en bezorgt ons moeilijkheden.’ En dat was niet waar! Ik zat er al een tijdje, dat kind deed niets. Er komen genoeg kinderen uit de buurt om bij Avilla te zwemmen, nooit moeilijkheden - maar de meesten van die kinderen zijn blank. Die mogen alles, alles wordt van hen goedgevonden. De zwarte kinderen, die hier zelden komen, worden niet geaccepteerd. Ik kende dat uit de tijd dat ik een jongetje was. Toen ik zag hoe die blanke vrouw dat jong wegjoeg, dat alleen maar een beetje plezier maakte in de zee van zíjn land, werd ik razend, ontzettend razend. Ik besloot die jongen te roepen, te zeggen dat hij mijn gast was, dat hij alles kon doen, bestellen, op mijn rekening. Dat was de eerste botsing tussen mij en die vrouw van het hotel. Daarna volgde er een opvallend slechte bediening, met daar overheen een gluiperig-discriminerende houding. Dat verdomde ik te nemen. Ik verliet het hotel, en gaf een cheque af. Toen ik in New York aankwam, gaf ik mijn bank opdracht die cheque niet te verzilveren. Dat was in 1968. Ze liet me weten dat ze het geld nog niet gekregen had. Maar ik antwoordde niet. Bijna iedere maand kwam | |
[pagina 108]
| |
ik terug naar Curaçao. De laatste keer voor de 30ste mei zag ik die vrouw, maar ze zei niets over die cheque. Ik besloot naar Curaçao terug te gaan toen ik hoorde wat er op de 30ste mei gebeurde. Ik telegrafeerde Ciro Kroon, dat ik kwam. Want Ciro had me verteld dat hij me vandaag of morgen in de gevangenis zou laten gooien. Ik vroeg bij die gelegenheid waarom, want waar ik in werkelijkheid op uit was, was een baan. Hij maakte me kwaad, ik zei wat ik te zeggen had, en ik meende het. Daarom stuurde ik voor alle zekerheid een telegram, zodat hij weten zou dat ik in het land was en hij me niet te pakken hoefde te nemen wanneer ik er niet op verdacht zou zijn. Voor we in Curaçao landden - nee, we konden niet eens in Curaçao landen - we gingen naar Aruba. Daar verhoorde de politie me vijf uur lang. Ze vroegen waarom ik naar Curaçao wilde. Mijn antwoord luidde: ‘Naar huis, kijken of alles met mijn familie in orde is.’ Na de landing op Curaçao, met het eerste vliegtuig dat hier landen mocht, werd het toestel midden op de baan opgehouden. De vreemdelingenpolitie zou paspoortcontrole houden. Toen ze aan boord waren, kwamen ze naar mij toe en zeiden: ‘Jou moeten we hebben.’ Ze namen me mee, het vliegtuig uit, en laten ze nu een geweldig comité van ontvangst voor me hebben: twintig politieagenten! Om mij uit dat vliegtuig te krijgen! De vreemdelingenpolitie begon me te ondervragen waarom ik naar Curaçao gekomen was. Ik bleef bij mijn antwoord, dat ik thuiskwam. Dít is mijn tehuis. Ik zei dat ik niet begreep waarom ze zoveel tijd vergooiden met doorhameren op die ene vraag. Natuurlijk wist ik wel dat ze bang waren dat ik de opstand hier zou aanwakkeren. En één van de beschuldigingen die later tegen me ingebracht zijn, was, dat ik het meesterbrein achter de brand in Willemstad zou zijn! Maar dat konden ze niet waar maken, dus beschuldigden ze me van opruiing. Dat konden ze tenslotte ook niet volhouden. En toen ik een paar maanden in voorarrest had gezeten, hadden ze het eindelijk gevonden, hoor! Ze beschuldigden me van oplichting: ik had een hotelrekening niet betaald! Hoe dan ook ik draaide er vier maanden voor de bak in. De dag van mijn vrijlating, 30 september 1969, was ook de dag waarop mijn hoger beroep speelde, tegen het advies van mr. Nahr, de officier van justitie in. Hij was speciaal naar me toe gekomen in | |
[pagina 109]
| |
de gevangenis om me van dat hoger beroep af te houden: ik zou er nog wel eens vier maanden bij kunnen krijgen! Die vier maanden heb ik gekregen wegens een rekening van $187. Bijna iedere dag gaan er hier toeristen van het eiland weg, die onbetaalde rekeningen hebben van $500.- of $600.- Die worden zelden of nooit in de gevangenis gestopt. Ik weet ook wel dat ik echt niet gezeten heb wegens oplichting, ik heb gezeten voor mijn ideeën, mijn standpunt. Tijdens dat hoger beroep kreeg ik eindelijk de kans te bewijzen dat ik opdracht gaf die bewuste cheque niet te verzilveren, want toen pas kon ik aantonen dat ik op dat moment in 1968 $2000.- op mijn bankrekening had staan. Dat van die oplichting was niet meer vol te houden. Maar die vier maanden zitten had ik al te pakken. Mijn verdediger in eerste aanleg was zwart, daar had ik op gestaan. Hij had niet het succes, dat we verwachtten. Daarop besloot ik van hem af te zien en in hoger beroep mezelf te verdedigen. Wanneer ik afga op wat de kranten schreven - ze noemden me een sluwe vos, geestig... nou, ik heb er van gemaakt wat er van te maken was. Ze hadden de zaak al te lang gerekt, ze konden maar niet tot een uitspraak komen! Ik forceerde een beslissing. Daar ging het mij om. Nog even over die verdediger. Als ik een ander genomen zou hebben, zou dat een blanke hebben moeten zijn. Niet dat ik tegen een blanke verdediger ben. Maar de meeste advocaten hier - de blanken dan - steunen het systeem hier, hetzelfde systeem waar ik tegen vecht. Waarom zou ik dus iemand mijn geld geven om hem tegen iets te laten vechten dat hij en zijn systeem mij aanrekenen? Zoiets noem ik dubbel en dwars genaaid worden. Daar trap ik niet in.
Wat de gevolgen voor mij waren? Niet misselijk, maar ik was er min of min op voorbereid geweest. Toen ik die 30ste mei naar Curaçao kwam, was mijn plan om een paar dagen te blijven. Daarom had ik ook niets geregeld in Amerika, alleen tevoren mijn zoon laten verdwijnen. Mijn kamer in Amerika ben ik kwijt, al mijn spullen. Want ik kon niemand bereiken, mijn moeder niet, mijn vader ook niet. Die hoorde het pas na twee maanden. | |
[pagina 110]
| |
Waar leef je op het ogenblik van? Op het moment heb ik geen cent inkomen. Ik leef bij mijn moeder thuis. Ik ben blij dat ze me opgenomen heeft, te eten heeft gegeven. Ik heb grote financiële problemen op het ogenblik. Wat er van komen moet, weet ik niet, alleen dat ik hoe langer hoe razender word, vechtlustiger, want ik begin mijn honger te voelen. Al brengt me dat wel in de juiste stemming om nog dichter bij de mensen te staan - ook in de kunuku - die ook honger hebben. We zitten nu in hetzelfde schuitje. Eigenlijk ben ik blij dat de ellende doorgaat, nu moet ik wel. Wanneer ik hier en daar om werk ga vragen, komt het steeds hier op neer: de zakelijke ondernemingen zijn bang voor problemen, wanneer ik bij hen zou werken. Bang, dat ik de werknemers zal organiseren en opzetten tegen diezelfde onderneming waar zij en ik voor werken. Een belangrijke zakenman hier heeft me benaderd voor een goede baan; hij stond erop dat ik op zou houden de Black Power-ideologie te propageren. Dat heb ik afgeslagen.
Wat zijn je plannen voor de toekomst? Blijf je op Curaçao, ga je terug naar Amerika? Ik heb besloten op Curaçao te blijven, door te gaan met het propageren van de Black Power ideologie. Ik ben bezig een stichting in het leven te roepen van een stel geweldige kerels om het geld bij elkaar te brengen dat we voor onze plannen zo hard nodig hebben. Hoe, weet ik niet, maar ik ben zeker dat het lukken zal. Ik heb besloten om kost wat het kost door te gaan met mijn strijd, niet op te geven. Teruggaan naar Amerika? Misschien om de rest van mijn spullen op te halen, die mijn vader er nog weg heeft kunnen halen. Maar Amerika heeft me verder weinig te bieden. Dít is mijn land, hier ligt mijn toekomst.
Ben je vrij om te gaan en te staan waar je wilt? Ik heb geen problemen wanneer ik van Curaçao weg wil, ik heb mijn paspoort nog. Natuurlijk zouden ze hier een gat in de lucht springen wanneer ik zou opdonderen. Ze hebben me zo'n paar hints gegeven om van Curaçao weg te gaan. Langs een omweg hebben ze me een beurs aangeboden. Telkens als ik iets aangebo- | |
[pagina 111]
| |
den krijg, overzee of op Aruba, weet ik dat ik dan van weinig nut zal zijn. Ik zal steeds sterker komen te staan wanneer ik híer doorga. Ik wil hier blijven, in het schuitje waar we allemaal inzitten. Natuurlijk verwacht ik wel, dat ze zullen terugslaan. Het was me de laatste week het weekje wel. (Fox doelt hier op de roerige dagen rond de benoeming van Jonckheer, toen minister Bakker Curaçao bezocht). Ik organiseerde twee demonstraties. Eén van de gevolgen was dat de hoofdcommissaris van politie Sprockel me opbelde (die zelf in januari enkele dagen geschorst werd nadat hij premier Petronia had laten weten dat die niet op hulp van de politie hoefde te rekenen wanneer de relletjes bij de komst van dr. Jonckheer als gouverneur zouden losbarsten). Sprockel adviseerde me een vergunning aan te vragen voor mijn demonstratie. Hij wilde weten waar, hoe lang, hoe groot de stoet zou zijn, welke leuzen we zouden meedragen, zodat hij zich ermee accoord zou kunnen verklaren. Op mijn beurt gaf ik hem vriendelijk de raad dan zelf maar te gaan demonstreren: waarom zou ik zijn zaakjes opknappen? Ik heb Ciro Kroon een telegram gestuurd, hier heb je de tekst: ‘Aan de barrio (wijk)-leiders en zwarte leden van de D.P. Voordat jullie blanken als Jonckheer, Haseth, Beaujon, Statius Muller e.a. jullie laat dwingen om te demonstreren om Fein Jonckheer gouverneur te maken, moeten jullie vragen of hun moeders, zusters en andere familieleden ook zullen meelopen in de demonstratie.’ w.g. Black Power Dit was het antwoord dat de Democratische Partij terugstuurde: ‘Black Power Stanley Fox (een toespeling op Stanley Brown en Benjamin Fox) en zijn handlangers, p/a red. Vitó, alhier. In antwoord op jouw onbeschoft telegram willen barrioleiders en leden van de grootste partij van Curaçao jou laten weten dat de D.P. altijd in de bres is gesprongen om de belangen van het volk in het algemeen en onze autonomie in het bijzonder te verdedigen zonder onderscheid van ras of geloof. Het volk heeft al genoeg van jouw racistische agitatie. Als de D.P. besluit om te demonstreren zal het volk van Curaçao in meerderheid zwart, blank, geel, rood, rood-bruin en bruin de | |
[pagina 112]
| |
straat opgaan, achter de vlag van de D.P. om de smoel te snoeren van alle desgraciado (ellendige) agitators, die ons volk willen ruïneren zoals jij en jouw groepje. W.g. Ciro Kroon. Ik weet dat ze me op een zwarte lijst hebben staan, maar in feite heb ik niets meer te verliezen, alleen te winnen. Ik wil me langzaam maar zeker van de meetings op het Gomezplein gaan terugtrekken en o.a. de tambú-groepen nieuw leven inblazen, om de weinige zaken, die de Afro-Antillianen aan die prachtige, oude cultuur binden, te behouden. Ik weet dat men dat in het begin niet zal nemen, maar mijn vader zei altijd, dat als het je de eerste keer niet lukt, je moet blijven proberen.
Wat is jouw opvatting van samenwerking met de blanken? Ik vind dit een hinderlijke vraag - want nu ga je me nog eens vertellen dat ik met de blanken moet samenwerken. De tijden zijn veranderd. Ik vind dat de blanken met mij moeten samenwerken. Verder: ik heb ze niet nodig, ze laten me koud. Ik weet dat ze me 300 jaar lang belazerd hebben, waarom zou ik dan nu - op hun erewoord - hun goede bedoelingen wel vertrouwen? Ik hoef ze niet naar mijn kant over te halen. Ik knap mijn zaakjes zonder hun hulp op.
Hoe sta je tegenover geweld, geweld in welke vorm? Well, dat is een rotvraag. Ik begrijp niet waarom je me met dít soort glibberige vragen op mijn lijf valt! Vooruit dan maar - geweld herken je. Ik denk dat er geen revolutie bestaat zonder geweld, zonder dat er bloed vloeit. Ik hoop dat met behulp van de blanken onze revolutie een niet gewelddadige zal zijn. Ik betwijfel het wel. Hoop alleen dat het zover niet komen zal. Miep, weet je, zoals ik me nu voel - als je honger hebt, en het duurt allemaal te lang, dan komt er een dag dat het je niks meer kan verrotten. Ik weet dat ik in een toestand raak van levend-doodzijn. Ik ben bang dat ik niet meer voorspellen kan welke richting ik uit zal gaan. Ieder opzettelijk geweld probeer ik te voorkomen, maar ik ben om de verdommenis niet van plan geweld uit de weg te gaan. Het ergste geweld, wat ik hier genoteerd heb, is dat het systeem tot nu toe heeft tegengehouden dat een gezin voldoende verdient; | |
[pagina *15]
| |
15. Dezelfde Nita van de romantische bestseller ‘Marianita’
| |
[pagina *16]
| |
16. Alleen op de plaat lijkt een Papiamentstalige schrijver het rond te kunnen krijgen
| |
[pagina 113]
| |
dat de kinderen krijgen wat hun toekomt. Het ergste geweld is dat de kinderen onderwijs wordt ontstolen, omdat ze een lege maag hebben. Hoe kan men in jezusnaam verwachten dat een kind met een lege maag die enorme opgaven, die het onderwijssysteem hem stelt, die uitdaging, aankan? Op die manier wordt hij teruggestoten in hetzelfde minderwaardigheidscomplex van de ongeletterden, waar ook zijn vader, zijn grootvader mee te kampen hadden. Op die manier doet hij een stap terug, treedt terug in de voetstappen van zijn vader, zijn grootvader, vervalt weer in een houding waaruit alleen met geweld is los te breken. Op die manier komt hij nooit uit de vicieuze cirkel. Dit is de ergste vorm van geweld, die ze je kunnen aandoen, want je voelt je er mentaal door genaaid, je voelt hoe je leven naar de kloten gaat. Je zou liever dood zijn dan daar nog langer in mee te draaien.’
Met opzet heb ik in de vraag niet gesteld: Hoe sta je tegen het gebruik van geweld? Want in vroegere gesprekken was dit ook weer zo'n kortsluitingswoord gebleken. Wanneer een blanke geweld ter sprake brengt, gaat hij vrijwel steeds uit van: ‘Wat staat ons te wachten als het zwarte geweld losbreekt?’ Wanneer de zwarte mens ‘geweld’ zegt, gaat hij vrijwel steeds uit van het geweld dat hem sinds eeuwen is aangedaan. In ‘Write me in’ geeft Dick Gregory een nuancering van geweld, die voor veel blanken - behalve waarschijnlijk de rebellerende jeugd - nieuw zal zijn. Veel mensen blijven de onlusten in onze steden ‘rassenrellen’ noemen. Maar dat klopt niet. Het zijn opstanden. Er bestaat verschil tussen ongeregeldheden en een opstand, tussen een rel ontketenen en revolutie. En wanneer je eenmaal het patroon van elk van beide doorhebt, kan je ook begrijpen wat er in feite in onze steden gebeurt. Rassenrellen resulteren in het verlies van mensenlevens. Revoluties resulteren in vernietiging van bezit. Een jaar of twintig geleden woedde er een vlaag van rassenrellen door het land, waarin veel mensen het leven lieten, terwijl de vernietiging van eigendommen tot een miniem beperkt bleef. In de ghetto-opstanden, die sinds 1964 meer en meer deel van het dagelijks beeld in Amerika zijn gaan uitmaken, zijn de verliezen aan mensen- | |
[pagina 114]
| |
levens gering te noemen in vergelijking met de enorme schade welke aan eigendommen is toegebracht. Wanneer de ene mens de andere mens haat, loopt dat uit op een rel, waarin zwarten en blanken elkaar om zeep brengen. Wanneer men een systeem haat, loopt dat op een revolutie uit en de vernietiging van eigendom, dat het systeem bezit, of dat dat systeem vertegenwoordigt. Wie steeds betrokken is bij de ghetto-opstanden, heeft maar één doel: terug te slaan tegen een systeem en dat te vernietigen, niet het omzeep brengen van blanken. Als een van onze broeders in het ghetto een steen door een winkelruit gooit, 's avonds om acht uur, dan is hij er duidelijk niet op uit de blanke winkeleigenaar om te leggen. Hij weet dat de zaak gesloten is, dat de blanke eigenaar tien mijl verder in een voorstad woont. Maar de étalage is verlicht en daar staat dat televisietoestel, dat hem laat zien wat het systeem voortbrengt zonder hem er deel aan te laten hebben; wat dat systeem aan bezitsdromen in een mens aanwakkert, terwijl het tegelijkertijd weigert hem de baan of voldoende inkomen te geven om dat toestel te kopen. Dat systeem haat hij, dat systeem wil hij vernietigen.
Op 3 maart 1970 distancieerde Benjamin Fox zich van Stanley Brown. ‘Voortaan zal ik geen artikelen onder de kop “Black Power” meer voor Vitó schrijven. Stanley denkt dat ik een racist ben, Stanley denkt dat Black Power racisme is. Hij wil dat ik in het straatje van Black Panther zal publiceren, omdat - zijn eigen woorden - “Black Panther in is”. Ik voel er niets voor om iets te doen alleen omdat het in is. Dus heb ik met hem gebroken.’ Drie dagen na deze breuk maakte Fox deel uit van een panel in het programma Confrontacion van TeleCuraçao, dat Black Power aan de orde stelde. ‘Ik wens alleen te discussiëren over Black Power, ik weiger het te verdedigen. Er valt niets te verdedigen. Het is jammer dat ik vanavond voor het scherm ben geroepen om Black Power uit te komen leggen, terwijl er een Power is - waar we allemaal het bestaan van kennen - een White Power Structure - in onze gemeenschap, in ons systeem, waarover nog nooit interpellaties zijn gekomen.’ |
|