| |
| |
| |
6
‘Alleen een dochter brengt schande op Curaçao, een zoon hoogstens ongemak.’
(Uit: De eerste Adam - door Boeli van Leeuwen, uitgeverij van Kampen)
Wat me twaalf jaar geleden op Curaçao niet overkomen was, gebeurde nu: jonge meisjes en vrouwen zeiden: ‘Je moet over ons schrijven. Hoe we hier leven als meisjes.’ Alleen als er een man in de buurt kwam, klapten er velen dicht. Wie toch doorpraatte en tegen de man, die er zich tegenaan bemoeide, uitviel met: ‘Konjo bo mama’, werd met veel mannelijk overwicht gevloerd: ‘Al zeg je tien keer “konjo” in een kwartier, dan ben je nog niet geëmancipeerd!’
Het woord ‘emancipatie’ is niet van de lucht. Ik hield me wijselijk op de vlakte: het westerse begrip ‘emancipatie’ is niet over te planten op de Antillen. Het heeft in Europa al een respectabele geschiedenis, en de Dolle Mina's hebben zelfs het woord als verouderd van de baan geveegd.
Emancipatie op de Antillen - twaalf jaar geleden was ik daar bijna ingetrapt toen me vanuit een zaal vol mannen gevraagd werd wat de geachte spreekster van de emancipatie vond.
‘Ik heb het nooit nodig gehad,’ was mijn bliksemsnelle reactie. De zaal haalde opgelucht adem. Ik trouwens ook. (Het zal wel aan mijn emancipatie te danken zijn geweest dat ik het enige juiste antwoord op dat moment gevonden had.)
Want als er een emancipatie doorzet, hangt het grotendeels af van de bereidheid van de mannen om die te accepteren. Zoals David Frost het in ‘The English’ zo fijntjes opmerkt over zijn sexegenoten: ‘De Engelsen kunnen trots zijn op deze opmerkelijke prestatie: mannen zowel als vrouwen. Want de mannen deden met een inschikkelijkheid, die van gezond verstand getuigt, afstand van veel wat belangrijk voor hen was om het hun vrouwen mogelijk te maken haar eigenlijke plaats in de maatschappij in te nemen. Dat is: aan het aanrecht!’
Dit met bittere humor vastgestelde feit is voor veel Europese vrouwen geen geheim.
| |
| |
Hoe kan je dus vandaag de dag met Antilliaanse mannen over de emancipatie spreken, wanneer de vrouwen nog tegen hen zwijgen, of alleen met grieven komen over hoe-het-niet-moet zonder duidelijk te weten hoe-dan-wel?
En hoe kan je met de vrouwen over het hoe-dan-wel praten, wanneer je zelf, zoals ik, behoort tot een zo heel andere mannenmaatschappij dan de hunne?
De emancipatie, waar zoveel jonge meisjes en vrouwen op de Antillen naar haken, loopt synchroon met het koortsachtig zoeken van mannen én vrouwen naar een eigen identiteit, met het uitbouwen, van wat men reeds gevonden heeft.
Daar hebben de mannen hun handen al vol aan. Het is een proces dat tijd vraagt, dat ook van de vrouw vraagt dat ze er in meedenkt. Maar nu willen die vrouwen het ineens op hun eigen toer klaren zonder rustig af te wachten welke rol de man hen heeft toebedeeld in dat zoeken en benadrukken van die eigen identiteit - zo redeneren veel mannen.
‘Nu of nooit’ - redeneren de vrouwen, ‘als dan ineens alles in beweging komt, is dít onze kans!’ Hun gesprekken richtten zich erop de man te overtuigen van hún gelijk als vrouw - maar het blijven gesprekken in de vragende wijs. Zo blijft de man toch, bij al hun streven naar emancipatie, in het middelpunt staan van hun vrouwelijke interesse. Wat vindt hij ervan? Is hij voor? Is hij tegen? Naarmate ze de man aardig of minder aardig vinden gaan sommigen wel of niet door de knieën. Dat betekent: nooit felle acties waarbij de man in zijn man-zijn gekwetst wordt.
Een vrouw, is een vrouw, is een vrouw... zeker op de Antillen. Daarom heeft ze altijd weinig aandacht besteed aan haar sexegenoten. Want van de wieg tot het graf is er in haar leven één overheersende figuur: de moeder, de vrouw van wie ze nooit los zal komen. Er is maar één manier om die allesoverheersende moedermacht niet zo te voelen - er aan ontkomen is niet mogelijk - zelf moeder te worden. Zelf later eenzelfde macht uitoefenen - en daarvoor is een man nodig.
In grote lijnen kwamen daar de gesprekken op neer, die mannen en vrouwen, jongens en meisjes er met me over hadden.
‘Je weet toch wel hoe het is...’ zeiden ze. Ja, ik wist er iets van,
| |
| |
ook van vroeger, van wat ze nu aan me kwijt wilden. ‘Maar praat er niet tegen anderen over!’ Alleen, wat schoten ze er mee op met het míj te vertellen? Ja, toch, ze praatten er tenminste over. Twaalf jaar geleden had iedereen zijn kiezen op elkaar gehouden. Vaak helpt het al wanneer je je eigen stem de dingen kunt horen zeggen, die eindeloos door je hoofd malen. Zo neem je afstand.
Er zijn op de Antillen geen eigen films, geen eigen boeken, geen eigen televisieprogramma's, geen eigen tijdschriften die de vrouw helpen gezonde afstand te nemen. De enige afstand, die ze nemen kan wanneer ze nog jong is, is: eruit. Weg, studeren... of je nu zin in een studie hebt of niet. Daarna zien we wel weer verder! Weg van het huis dat ze in feite niet missen kunnen. Want met al zijn knellende banden betekent het: veiligheid - of je er nu wel iedere dag te eten kreeg, of maar een paar keer per week een schaarse warme maaltijd.
Je moeder, je vader - als hij bij jullie woont - ze laten je van minuut tot minuut merken dat je hun meest behoede bezit bent. Het maakt geen verschil of ze bijna kreperen in een krot, of geld hebben. Jij bent van hen, daarom zullen ze - kost wat het kost - zorgen dat je veilig landt in de maatschappij. Daarvoor word je van de straat gehouden, daarvoor word je gestraft, daarvoor word je soms geslagen met een riem, daarvoor word je bewaakt.
Alle meisjes vergaat het ongeveer zo. De jongens weten dat. Daarom kan je als meisjes veel gemakkelijker ‘nee’ verkopen aan de jongens. Daarom ook zullen alle jongens alles op alles zetten om een ‘ja’ uit je te wringen, vaak met het argument: ‘Hollandse meisjes zijn veel vlotter.’ Maar Hollandse meisjes worden niet meteen voor hoer uitgemaakt als ze een of meer vriendjes hebben, wanneer ze alleen met een jongen uitgaan, wanneer ze 's avonds laat thuis komen. En wanneer iemand er toch iets van te zeggen heeft, lachen ze erom.
Je hebt als Antilliaans meisje dat argument al zovaak gehoord. Je hebt meisjesboeken gelezen over dat ‘vlotte’ leven. Holland betekent: vrijheid.
Je wordt op een verschrikkelijke manier heen en weer geslingerd. Je verwacht veel van Holland, niet omdat het Holland is, maar een belofte van vrijheid. En tegelijkertijd hoor je op het
| |
| |
Gomezplein, lees je in Vitó dat je de vrijheid niet ergens anders moet zoeken, maar allereerst in je zelf.
Je slentert over het Gomezplein, niet te dicht in de buurt van jongens komen, je broer staat bij hen. Je mocht alleen weg, omdat hij ook ging. Straks zegt hij: ‘Je moet naar huis!’ Hij gaat verder met zijn vrienden. Als je dan niet gaat, moet hij je eerst thuis brengen. Zo is het nu eenmaal. Hij zal de pest inhebben. Volgende keer, wanneer je weer weg wilt, zal hij een smoes verzinnen dat hij niet met je meekan. Dan moet hij ineens zo hoognodig iets anders doen. Dat betekent voor jou: thuis blijven.
Een paar vriendinnetjes, ja, die mogen al wel alleen eropuit. Maar hun oudere zusjes, al ver in de twintig, mogen niets. Ze mogen zelfs niet studeren.
Jíj hebt nog een kans, want de tijden veranderen. Er zijn de laatste tien jaar zovelen voor studie naar Nederland vertrokken. De ouders op het eiland zijn er een beetje aan gewend geraakt. Waar ze alleen niet aan willen wennen, is, dat je niet meer dezelfde bent wanneer je terugkomt. En dát geeft moeilijkheden. Je hoeft maar om je heen te kijken...
Neem de jongens. Wannéér ze al terugkomen, na vijf, zes jaar, zijn ze vreemden voor thuis geworden, voor hun oude vrienden. Ze spreken een makamba-Papiaments en een makamba-Nederlands. Gek eigenlijk, want je hebt ze bij die demonstratieoptocht in juni 1969 naar het Antillenhuis in Den Haag voorop zien lopen. Je vader was naar het televisietoestel gestapt om nog eens goed te kijken en had woedend gezegd: ‘Daar krijgen ze hun studiegeld niet voor!’ Je moeder had gehuild omdat er ook meisjes meeliepen, de politie ineens in actie kwam. Ze had je tegen zich aangetrokken toen er op het scherm met stenen werd gegooid.
‘Daar gaat mijn studie, waarom doen ze ook zoiets?’ had je in jezelf gefoeterd. Natuurlijk, je mag niet alleen aan jezelf denken, maar toch!
Bijna alle mensen in de buurt zeiden: ‘Waar bemoeien die apen van ons in Holland zich mee? Ze zijn te lang weg, ze weten niet hoe het hier is. Ze laten zich maar meeslepen door al die opstandige jongeren in Holland. Maar als de mariniers niet gekomen waren, was de halve stad eraan gegaan. Dát hadden ze maar eens moeten meemaken!’
| |
| |
5. Nog wat rillerig van de koud afgestelde airconditioning in zijn cel: Stanley Brown voor overleg bij gouverneur Mr. N. Debrot
| |
| |
6. Ik realiseerde me, dat deze jongen, ook als hij goed zou kunnen rekenen, de rest
| |
| |
van zijn leven in een krot zou wonen, geen baantje zou kunnen krijgen (Stanley Brown)
| |
| |
8. Hier is een man God, of hij nu honger heeft of niet
| |
| |
Zo spraken ze in de buurt. Je weet niet meer wie je geloven moet, wie gelijk heeft.
Die jongens, die terugkomen na hun studie, kan je het zo moeilijk vragen. Veel van hen hebben een meisje uit Holland getrouwd. Laatst hoorde je een paar Nederlanders, die ook bij Lido zaten, zeggen: ‘Het kan die jongens niet schelen, waar ze mee thuis komen, al is het de stomste griet uit een achterbuurt, als ze maar wit is en met d'r haar in de waterstofperoxyde gevallen is.’
Nou, daar was thuis ook al het nodige over te doen geweest, toen ze een vakantiefoto kregen van Elvin - met een Hollands meisje naast hem.
‘Hij moet niet denken dat hij daar mee aan kan komen,’ had pai gezegd.
‘Als hij maar terugkomt,’ had mai gezucht. Mai was als alle moeders: die hoopte op lichte kleinkinderen. En mai had Elvin liever hier dan dat hij in Holland bleef. Mai wist ook wel dat er op het eiland weinig kans op werk voor Elvin is. Te weinig plaatsen. En de plaatsen die er zijn gaan naar de goede vrienden van de regering. Je doet een vriend nu eenmaal liever een plezier dan iemand die tegen je is. Pai is geen vriendjes met de regering al houdt-ie er wel z'n mond over. Maar iedereen weet zoiets toch. Ze hadden al geluk gehad met die studiebeurs voor Elvin, want de gedeputeerde, die het voor het zeggen had, was vroeger pai's buurjongen geweest.
‘Als Elvin maar terugkomt,’ had mai gezucht.
‘Met zoiets!’ Pai had kwaad tegen de foto getikt en zijn hoofd geschud. ‘Je weet hoe dat gaat! Het is al zovaak gebeurd. Maak jezelf niets wijs. Al zeg je honderd keer dat we ‘sanger latino’ hebben, Elvin is zwart mai, zoals jij en ik en allemaal.
Blanke meisjes zijn nieuwsgierig, ze hebben zoveel verhalen over zwarte jongens gehoord. Ze willen ook laten zien dat ze durven, dat er voor hen geen discriminatie bestaat. Mooi, allemaal mooi in Nederland. Maar nu brengt Elvin zoíets ‘- weer een nijdige tik tegen de foto - ‘mee hier naartoe. Maak jezelf niets wijs, mai. Hoeveel zwarten heeft dat meisje in haar hele leven gezien?
Ze komt hier en ze denkt hetzelfde wat zoveel meisjes uit Holland hebben gedacht: dat ons eiland een negereiland is. Een Antilliaan is een zwarte, no. Wat ziet ze? Dat er een massa jonge en
| |
| |
oudere mannen zijn, die lichter zijn dan Elvin. Die in een mooier huis wonen, die een betere baan hebben, die wél overal worden uitgenodigd waar er feesten met blanken zijn.
O nee, ze zal het niet zeggen, maar ze denkt het wel: dat Elvin haar belazerd heeft. Vandaag of morgen krijgt ze een uitnodiging voor een feestje, maar onze Elvin hebben ze er liever niet bij. Dat meisje zegt een paar maal “nee”, en de derde keer gáát ze. Elvin zal het haar niet verbieden. Die heeft gestudeerd, die is modern geworden. Die vindt dat een vrouw ook haar rechten heeft. Maar al die tijd weet hij dat zijn vrouw nu met een ander danst. Dat Hollandse of blanke Curaçaose vrouwen tegen haar zullen zeggen: “Dat jij met een donkere man getrouwd bent! Jíj kon toch zeker iets beters krijgen!” Zo druppelen ze het gif in haar. En dat “beters” dat zijn de sjons, die zo'n meisje wel weten te vinden, die haar op straat gewoon aanspreken. De mensen gaan erover praten.’
‘Maar niet alle vrouwen zijn zo, pai! Sommige donkere jongens hebben juist een betere baan gekregen omdat ze met een meisje uit Holland getrouwd waren.’
‘Kan zijn. Wat is beter: een goed baantje of een goed huwelijk?’
Mai had met haar handen in haar schoot gezeten, niets gezegd. Als Elvin maar terug was - mai was alleen maar mai met alle kinderen in haar buurt - en daarvoor wilde ze elk risico lopen.
Waarom, waarom had Elvin geen foto gestuurd waar een meisje van Curaçao, Aruba of Bonaire opstond? Die studeerden toch ook in Holland? Ze hadden daar clubs, kenden elkaar.
Je nichtje Uti, die had ook in Holland gestudeerd. Dat was een trieste zaak geworden. Zoals zij waren er zoveel.
Uti was natuurlijk stom geweest. Ze had een studie gekozen, die veel te lang duurde. Ja, Uti had gedacht wat ze allemaal dachten: ‘In Holland kan ik op kamers wonen, daar heb je gewoon vrienden en je kunt naar een feest zonder dat iemand achter je aanrijdt met ‘dat mag wel’ en ‘dat mag niet’. Uti vond dat je daar maar zolang mogelijk van moest profiteren. Onder de Antilliaanse jongens in Holland zou ze beslist wel een vriend vinden. Maar het was een beetje anders gelopen dan Uti gehoopt had. O, ze hád wel een jongen van Curaçao ontmoet, op een dansavond. Ze waren een paar keer uit geweest. Een paar weken daarna zag ze hem met een
| |
| |
Hollands meisje lopen, niet één keer, maar steeds weer. Uti deed of het haar niets schelen kon. Maar leuk was het niet... in een vreemd land... zo gemakkelijk maakte je geen vrienden. Een half jaar later ontmoette ze weer een jongen van het eiland, ze gingen uit, een paar keer en onverwacht op een avond stond vriendje-nummer-een voor hen. Voor vriendje nummer-twee het in de gaten had, had hij een pak slaag te pakken.
‘Wat doe jij met m'n meisje?’ Nummer-een.
‘Ik ben je meisje niet.’ Uti.
‘Je ging éérst met mij uit!’ Nummer-een.
Uti was weggelopen. Ze had ze alle twee niet meer gezien. Want dat verhaal zou als een lopend vuurtje door de kring gaan. Andere jongens zouden wel uitkijken haar mee uit te vragen.
Maar nummer-een had z'n verdiende loon gekregen. Toen hij een keer ergens zat met z'n Hollandse meisje waren nummer-twee en een paar vrienden bij hem gaan zitten. Ze hadden het meisje verteld van de vechtpartij; ze hadden het nog een beetje erger gemaakt om nummer-een zijn meisje af te pikken.
Alleen was Uti er niet veel mee opgeschoten. Toen ze terugkwam op Curaçao was ze 24 jaar. Ze wilde op kamers wonen. Haar moeder huilen van: ‘De mensen zullen denken dat je het bij ons niet goed hebt. Dat je buitenshuis slechte dingen wilt doen.’
Uti moest thuis wonen. Iedere dag zanikte haar moeder dat ze zich mooi moest aankleden, dat ze in haar vrije tijd niet in de boeken moest zitten, maar moest uitgaan. Ze was nog steeds niet getrouwd, daarom.
Arme Uti! Ze vond niks aan de jongens, die ze kende. Ze kon niet met hen praten over de dingen waar zij belangstelling voor had. Die jongens hadden niet gestudeerd, ze wilden niet dat hún meisje liet merken dat ze meer wist. ‘Als ik later met een jongen van het eiland trouw waar moeten we dan over praten? Ik kan hem nooit iets over mijn werk vertellen. Als ik naar een lezing wil, gaat hij niet mee. Met wie moet ik er dan later over praten? Laatst was er een man, die had niet gestudeerd, en hij verbrandde alle boeken, die zijn vrouw te leen had gekregen. Want kopen mocht ze ze niet van hem. Dacht je dat ik zoiets wil? Eén keer ben ik hier met een Hollandse jongen uit geweest, die komt vaak bij ons op de zaak. Had je de anderen moeten horen. Wat zag ik in die ma- | |
| |
kamba? Ik wist toch wel dat een makamba er “niks van kan”? Goed, als ik dan liever met een makamba uitging, zouden zij zich niet aan me opdringen.’
Uti was nooit met die Hollander uitgeweest. Ze wist niet of hij het meende - misschien ging hij met haar uit omdat hij geen Hollands meisje krijgen kon. Je wist dat nooit. Ze had hem moeilijk kunnen uitleggen: ‘Als de mannen van hier me niet meer aankijken, wat moet ik dan? Ken je mijn moeder? Weet je hoe ze aan mijn hoofd zanikt dat ik al 24 ben en nog niet getrouwd, nog niet eens een vaste vriend heb?’
Tegen háár had Uti gezegd: ‘Als je naar Holland mag, kies dan een korte studie, ook als je die niet leuk vind. Denk aan mijn ervaring!’
Daarom kozen zeker zo weinig meisjes een studie aan een universiteit, al waren ze er knap genoeg voor en hadden hun vaders het geld. Het duurde te lang. Trouwen daarna met een man in Holland? Nooit meer terug naar huis? Nee, dat kon je je niet voorstellen.
Een korte studie - je kon secretaresse-receptioniste kiezen, zeker als je mms had. Dat duurde maar een jaar, je hoefde niet vroeg te beginnen, lekker uitslapen! Alleen, de meisjes die het haalden, hadden nooit in Nederland in een hotel gewerkt... een donker meisje wilden ze daar niet in de receptie. Op Curaçao kozen ze toch ook altijd de knapste en de lichtste... dan kon je net zo goed geen diploma halen.
Sociaal werkster? Als het dan maar niet ging zoals met Yvette uit hun straat, die dat ook wilde worden, echt niet uit verwaandheid, zoals een heleboel van de Mulo, die denken dat je met een Mulo alles kunt gaan studeren. Yvette werd getest. Op een dag liep Yvettes vader in de Breedestraat de psycholoog tegen het lijf.
‘Wat heb ik gehoord, heb jij mijn dochter afgewezen?’
‘Nee, nee, man, ze mag het een jaar proberen,’ zei de psycholoog. Weg was hij. Hij werd gek van al die vaders, die hem kwaad aanschoten als een van hun kinderen afgewezen was. Alsof híj er iets aan kon doen.
Yvette was naar Holland gegaan, ze hád het geprobeerd. Het was niks geworden. Ze was omgezwaaid, en nog een keer. Dat deden er zoveel. Eigenlijk zou die pyscholoog niet zo bang moeten
| |
| |
zijn. Eigenlijk zouden vaders zich niet zo moeten opwinden - niet iedereen kon evenveel hersens hebben.
En toen was Linda aan de beurt, het zusje van Yvette. Linda wilde nxx doen - kinderverzorging. Daar had je later altijd iets aan. Maar het ging niet door, omdat er al teveel voor nxx weggegaan waren.
Dan maar nxii - koken en klerenmaken.
Met haar vader was ze naar de gedeputeerde gegaan om inlichtingen en een aanvrage. Toen had ze er mooi tussen gezeten.
‘Zo, wil jij nxii doen? Jammer, daar hebben we al teveel meisjes voor. Die moeten al allemaal later hier een baan hebben. Ja, als je met alle geweld naar Nederland wilt, kies dan acte Na.’
‘Na - naaldvakken, later als handwerkjuffrouw voor de klas? Ik niet!’
‘Als je wilt gaan studeren, in Nederland...’ Die gedeputeerde weer. Linda was in paniek geraakt. Als ze nu niet ‘ja’ zei, kregen ze thuis hun zin en zouden ze haar hier houden.
‘Ja, Na dan maar!’ Ze had haar vader niet aangekeken en die gedeputeerde ook niet. Wanneer ze eenmaal in Nederland was, zou ze gewoon zeggen: ‘Deze beurs is me opgedrongen!’ en dan kijken wat ze ging doen.
Ja, als het zo moest gaan als met Uti, Yvette en Linda... maar je wilde weg.
Zo komt dat meisje straks in Nederland, met de stille hoop dat ze zich uit het oude patroon zal losmaken, een nieuw zal vinden dat haar meer en gelijke rechten geeft. Maar altijd is de eerste vraag aan de mentor: ‘Zijn er Antillianen daar waar ik ga studeren?’
‘Dan had je op Curaçao moeten blijven!’ Dat is de eerste harde noot. Ze weet niet wat haar mentor weet: dat alle Antilliaanse meisjes en jongens (uitzonderingen zijn er altijd) in Nederland in de watten worden gelegd. Zelf kunnen ze dat niet opmerken, omdat het Nederlandse leefpatroon hun vreemd is.
Veel, vooral donkere meisjes, hadden op Curaçao al moeite met het vinden van de eigen identiteit, omdat ze in de ogen van de blanke Curaçaoënaars niets waren, niets zijn, niet meetellen. Was
| |
| |
het op school al niet zo dat het stomste kind voorgetrokken werd, alleen omdat ze een kleindochter was van Sjon die-en-die?
Als je moeder niet getrouwd was, en jij en je broertjes en zusje hadden als achternaam de voornaam van je moeder, dan lieten ze je dat op school ook goed merken.
Wanneer je dat achter de rug hebt, hoe durf je dan in een vreemd land je mond open te doen, gewoon te zeggen wat je denkt?
Omdat het jaren kost eer ze durven praten, duurt het ook jaren eer er sprake is van een meer wezenlijk contact met de Nederlandse omgeving, waar ze in opgroeien.
Als ze loskomen... want ze maken hier voor het eerst kennis met de maatschappij. Op hun eiland zijn ze door ‘slurven’ geleid: het gezin, de diverse scholen - ze zagen er geen maatschappij. Om niet door al die nieuwe begrippen en situaties, die opdoemen, overweldigd te worden en onzeker, kiezen ze de veiligheid van het idealiseren. Hun eiland wordt mooier dan het was toen ze er vandaan wilden. Ze houden zich groot, doen of alles in Nederland vanzelfsprekend voor hen is - maar in hun gedachten blijven al die verwarrende ontdekkingen doormalen.
Waarom is een Nederlandse vader vrijwel altijd aan tafel met zijn kinderen, eten ze samen? Waarom is de vader op Curaçao in veel gevallen een passagier, zie je hem weinig aan tafel?
En die vader in Holland, die ze op Curaçao altijd smalend voor een ‘makamba cheap’ uitmaken, omdat hij het bij een goedkoop kopje koffie houdt, terwijl een Antilliaan aan iedereen moet laten horen dat hij twintig biertjes opheeft - diezelfde makamba cheap neemt dan toch maar zijn vrouw mee op vakantie naar een ander land. Daarom drinkt hij koffie, en geen twintig bier. Is dat nu cheap of niet? Mag je de vrijheid nemen om je geld te besteden aan wat jíj het liefst wilt? Of moet je doen wat alle mensen doen uit angst dat ze je anders uitlachen?
Daar praten ze natuurlijk nooit over tegen Nederlanders.
Ze bijten ook liever de punt van hun tong af dan zakelijk rechttoe-rechtaan een antwoord te geven dat onbeleefd lijkt in hun oren.
| |
| |
Een Antilliaanse studente in Nederland was jarig. Haar hospita probeerde er alles aan te doen om het haar gezellig te maken. Ze zou extra lekker koken. Het meisje moest maar zeggen wat. ‘Alles is goed,’ zei ze gewillig. De hospita aarzelde, hakte de knoop door. Het werd kip, compôte en frites. Het meisje knikte opgetogen. Later bij haar mentor klaagde ze: ‘Ik kan geen kip zien en nu moet ik het nog lekker vinden ook.’ Bij de raad van de mentor, dat ze dat gewoon had moeten zeggen, keek ze verschrikt. Wat je gewoon noemt! Zoiets dóe je niet!
Zoals je zoveel niet doet, al zal geen Nederlander er gek van opkijken als je het wel doet. In Nederland ligt alles zoveel eenvoudiger, omdat emotie en zakelijkheid er streng gescheiden blijven. De tol, die de Nederlander daarvoor betaalt is dat hij geen romantiek en fantasie kent, zoals de Antilliaan.
Wanneer in Nederland een moeder boodschappen doet voor haar dochter, rekenen ze naderhand met elkaar af. Van zoveel zakelijkheid, van zo'n gebrek aan fantasie zullen ze op Curaçao ondersteboven zijn.
De Nederlander mag dan vinden dat de Antilliaan niet efficient leeft, het is zíjn manier van leven. Wanneer hij gewend is gewoon bij zijn mentor binnen te vallen, zoals hij al acht keer gedaan heeft, en de negende keer is die mentor dringend bezet, nou dan ziet hij zijn bursaal niet meer terug. Oké, in Holland kan je ongelegen bij de mensen komen, ze zeggen je dat zelfs midden in je gezicht. Maar op Curaçao kom je nooit ongelegen, dus ook niet bij je Antilliaanse mentor in Nederland!
Omdat je bij een Antilliaan nooit ongelegen komt, vindt hij het voorbespreken voor een toneelvoorstelling in Nederland ook totaal ongerijmd. Stel je voor: op maandag moet je al weten of je vrijdags, of een week daarna naar die voorstelling gaat. Zal je net aangekleed klaarstaan, daar belt een vriend, een vriendin, een kennis. Dan gá je niet uit! Nederlanders zullen zoiets nooit begrijpen. Ze verklaren je eerder voor gek dat je in het barre weer vijftien keer naar de schouwburg trekt, vlak voor de voorstelling, telkens ‘uitverkocht’ krijgt, toch blijft gaan vragen. Er zijn immers bespreekbureaus? Ja, er is ook nog zoiets als vriendschap.
| |
| |
Studeren in Nederland - je blijft je ‘anders’ voelen. Voor de een kan dat winst betekenen; de ander maakt het nog onzekerder.
Terug naar je eiland - daar blijk je ook al ‘anders’ te zijn. Opstandig, ontevreden, zeggen ze thuis, waar ze geen benul hebben van je studie, van wat je allemaal hebt moeten verwerken.
Maar je zult een baan krijgen, dan zal je eens laten zien wat je kunt.
Je wordt hoofd van een dienst, of je bent over een aantal mensen geplaatst, die hun werk in de praktijk hebben geleerd. Op een dag stel je voor: ‘Als we dat-of-dat nu eens zo opzetten?’
Ze kijken je allemaal aan van: Wat verbeeld je je wel? Zeker omdat je gestudeerd hebt? Maar wij zijn niet vergeten waar je vandaan komt. Jullie woonden toch in de kunuku? Ta makaku - verwaande aap!
Jouw aangeleerde zakelijkheid, die zij niet nemen, tegenover hun emotie, die je wat ontgroeid bent.
Hoe kan je het hun uitleggen? Ze geloven het gewoonweg niet omdat ze altijd op het eiland zaten.
Zoals ze niet geloven dat er blanke taxichauffeurs zijn. Ben je gek, een taxichauffeur of een buschauffeur is altijd zwart. Zie je op de eilanden blanke taxichauffeurs? Nou dan!
Ze geloven niet dat er blanke dienstmeisjes zijn, werksters, straatvegers. Hun werk is minderwaardig werk. Op het eiland is het immers het enige wat je overblijft wanneer je zwart bent en niet aan de slag kunt komen? Daarom halen ze er nu hun neus voor op, en het helpt niet wanneer je hun vertelt dat geen blanke werkster, ijsverkoper of straatveger in Nederland zich ‘minderwaardig’ voelt vanwege zijn job. Wanneer je als tandartsassistente bent aangenomen, dan góói je de afvalemmer niet leeg. Dat is minderwaardig werk!
Vitó trekt niet alleen van leer tegen de big shots die de bevolking baantjes-met-een-boord voorspiegelden (waar iedereen dus hoopvol op blééf wachten!), maar ook tegen de negatieve instelling van de bevolking t.o.v. ander werk, die hier het gevolg van is geweest. ‘Wanneer je als ijsverkoper na fl 50, - per week kunt verdienen, plus een commissie, die rond f 100. per maand ligt, blijf dan niet zitten, terwijl thuis je kinderen verrekken van de honger. We hebben hier nu eenmaal die beroerde arbeidsproblemen en met die
| |
| |
na fl 300.- per maand help je de situatie te verbeteren.’
Zal deze oproep aanslaan?
Wie zich verongelijkt voelt heeft direct een groot gehoor.
En het best weet daar de moeder op te spelen. Er helpt geen studie, geen doctoraal, geen doctorsgraad tegen, of je wordt weer in dat patroon ingekapseld, en voelt je er weerloos in worden.
Zoals die jongen - wat: mán - die vanuit Nederland na zijn studie thuis bij zijn moeder kwam. Toen die zijn schoenen wilde poetsen, zoals ze vroeger gewend was te doen, zei hij: ‘Dat doe ik zelf!’ In Nederland had hij het ook zelf moeten doen.
Dramatisch ging de moeder voor het open raam staan en zuchtte: ‘Ik mag zijn schoenen niet eens meer poetsen. Wat heb ik het slecht getroffen. Ik mag niet eens...’ Meteen had ze een gehoor van buurvrouwen. ‘Ik mag zijn schoenen niet eens meer poetsen.’
De zoon kreeg er genoeg van, liep er uit.
‘Waar ga je naar toe?’
‘Naar een vriend!’
‘Horen jullie dat? Naar een vriend. Hij geeft niets meer om me. Vroeger zou hij me verteld hebben naar welke vriend. Wat heb ik het slecht getroffen.’
Alle buurvrouwen hoofden bij elkaar: ‘Hoor je dat? Hij zegt... zij zegt...’
Tegen het eind van de dag wist het halve eiland: ‘Die jongen had beter weg kunnen blijven! Hij heeft zijn moeder geslagen.’
En wat die zoon ook gedaan zou hebben, hij zou niemand duidelijk hebben kunnen maken dat het met zoiets onnozels als het poetsen van zijn schoenen begonnen was!
Wie van nabij deze voorvallen heeft meegemaakt, of gehoord van de betrokkenen, kan als West-Europese moeilijk met de vrouwen en meisjes praten over ‘emancipatie’.
Er is zoveel wat zij anders willen. Wat raakt wel, wat niet aan hún emancipatie?
In ieder geval zal hun emancipatie veel meer synchroom lopen met het benadrukken van de eigen identiteit, waar ook de mannen bij betrokken zijn.
En dat kan - niet nu, maar veel later - wel eens een groot winstpunt betekenen.
|
|