| |
| |
| |
1
Nederlanders ‘kijken’ - in hun eigen land
Een Antilliaans gezin met verlof in Nederland
Goed drie weken zaten ze in het huis in de bossen bij Vught, dat ze als vakantieonderkomen vanuit Curaçao hadden gehuurd, toen ze op het Nederlandse televisiescherm de binnenstad van Willemstad zagen branden: het Brionplein, waar hun huis vlak achter ligt. Het huis van de reclasseringsambtenaar Salomon Curiel, zijn vrouw, zijn vijf kinderen.
In dat huis hadden ze met z'n zevenen toegeleefd naar het eerste, grote Europese verlof. Voor de kinderen was er plaats gezocht op scholen in Vught. Met meer dan de gewone vakantiespanning hadden ze de confrontatie tegemoet gezien met mensen van het land Nederland, waarover zij, hun ouders, hun voorouders, al generaties lang waren volgestampt met kennis, die zelden inhoud had.
Hoeveel Antillianen op de totale bevolking van Curaçao komen ooit naar Nederland?
En de Nederlanders die vroeger op de Antillen werkten, o.a. bij de Shell, het handjevol dat er momenteel verblijft, is nu niet direct de bron waaraan de wezenlijk in Nederland geïnteresseerde Antilliaan zijn kennis laven kan. Als hij om welke reden dan ook die moed op dit moment kan opbrengen. Want in het maandblad ruku is Frank Martinus fel van leer getrokken tegen het Hollandse barbarisme.
Om als Curaçaoënaar de dramatische ontwikkeling van een stuk Antilliaanse geschiedenis voorgeschoteld te krijgen via de Nederlandse televisie heeft de Curiels naast andere ervaringen in ons land meer geleerd over de Nederlander dan alle voorlichting en schoolprogramma's van de laatste decennia bij elkaar.
Hun vraag: ‘Blijft ons huis staan in de brand?’ zagen ze - maar dan tegen een politieke achtergrond - op de beeldbuis uitgevochten door politici en politieke commentatoren, die voor de 30ste mei bij de naam ‘Curaçao’ toch altijd eerst aan de zoete likeur dachten en niet aan die andere, hartige brok onverteerbaar.
| |
| |
Omdat de feiten zolang doodgezwegen waren op de Antillen en in Nederland, en degenen, die hun mond open durfden doen op slag voor Castroïsten of communisten werden uitgekreten (Stanley Brown en diens medewerkers in het Curaçaose blad Vitó; de Antilliaanse studenten in Nederland in hun blad Kambio) - was het voor Salomon Curiel een openbaring dat men bij ons toch nog ongestraft zijn mond open kon trekken.
‘Een zo openhartige voorlichting als in Nederland op de televisie kennen wij in de Antillen niet. Het valt op dat wanneer er in een bedrijf in Nederland iets misgaat, meteen de arbeiders, de directeur en ook de minister daar openlijk op de televisie over spreken. Hetzelfde met een strafzaak, zoals die over pornografie. De boekhandelaren, maar ook de officier van justitie geven hun mening. In Nederland geeft iedereen zijn mening, kán hij zijn mening geven.
Bij ons is dat dood. Misschien omdat we op een eiland wonen, waar we elkaar allemaal kennen.
Voor de uitzendingen van “Achter het nieuws”, speciaal over de gebeurtenissen rond de 30ste mei, hadden we grote bewondering. Het team zocht alles tot in de kleine dingen uit. Soms kan dat wel eens te ver gezocht zijn, maar het maakt iets los.
En omdát iedereen in Nederland zijn mening kan geven, voelden we ons zo teleurgesteld als Antillianen dat de gevolmachtigd minister in Den Haag de uitnodiging van de televisie niet heeft aangenomen. In deze crisis hadden we hem op het scherm willen zien.’
Denkt u dat de mensen, die op Curaçao geïnterviewd werden door de Nederlandse televisie-ploegen vrijuit gesproken hebben?
‘Er waren twee vragen: Wat is de reden van die uitbarsting? Waar moet je de schuld zoeken? Bij de regering, bij Nederland, bij de sociale toestanden, bij de rassendiscriminatie? Er werd van alles bijgehaald. Het was een opeenpropping van problemen, die ineens uitbarstten, en nu wil men dat allemaal tezamen onder één noemer brengen. Ja, als je daar je mening over moet geven... zelfs tegenover mensen, die alles eerlijk willen onderzoeken maar nooit iets van onze toestand afwisten! Dat is misschien ons grootste verwijt aan Nederland: dat ze de laatste jaren zoveel mensen naar ons
| |
| |
toegestuurd hebben, die teruggingen zonder iets wijzer geworden te zijn.
Hoe moet je als Antilliaan je mening tegenover een Nederlander zeggen? Tegenover de Nederlandse televisie? Tegenover een televisiepubliek, dat niet eens weet waar Curaçao ligt, nooit belangstelling voor ons heeft gehad? Waar moet je mee beginnen als je je dit realiseert?
Daar komt iets anders bij: ikzelf ben gewend in het Nederlands lang te spreken door mijn werk. Maar veel Antillianen zwijgen tegenover Nederlanders omdat ze zich in het Nederlands niet zo vrij kunnen uitdrukken als in het Papiaments. Wij zijn een emotioneel volk, in het Nederlands zijn we onszelf niet. Ze hadden met de televisie-uitzendingen rondom de 30ste mei net moeten doen als met die uitzendingen over het Nederlandse leger in Indonesië: met meer tolken werken.’
Waarom met vakantie naar Nederland?
Naast de voor de hand liggende redenen: we kennen de taal; we doen daar meer met onze Antilliaanse gulden dan in Amerika; de kinderen kunnen doorgaan met hun school; we hebben zoveel over het land geleerd - speelde er voor Salomon Curiel en zijn vrouw een veel wezenlijker oorzaak mee, die getuigt van een ingrijpende doorbraak in het Antilliaanse leefpatroon.
‘We kenden de verhalen van en over Antilliaanse jongeren, die in Nederland gaan studeren. Als ze na hun studie terugkomen, hebben ze zich aan de moderne Europese mentaliteit aangepast. Ze hebben bijvoorbeeld zelfstandig op kamers gewoond, de meisjes ook. Jongens en meisjes gaan in Europa veel vrijer met elkaar om. Zover zijn we in de Antillen nog niet.
De ouders gaan hun kind, als het terug is, opstandig en hovaardig vinden, want ze kennen de achtergronden niet van zijn leven in Nederland. Daarom vertrekken veel afgestudeerden weer teleurgesteld van hier. Sommige ouders proberen bijvoorbeeld voor hun afgestudeerde dochter of zoon een apart verblijf in te richten in het eigen huis, zodat het net is alsof ze op kamers wonen, zoals ze in Nederland gewend waren. Maar die ouders ondervinden veel kritiek bij andere ouders hier.
De grootste moeite om dat alles te begrijpen heeft de moeder.
| |
| |
Wij hebben vijf kinderen en een paar zullen zeker in Nederland gaan studeren. Wanneer mijn vrouw en ik nú al dit land leren kennen, zullen we straks onze kinderen beter kunnen begrijpen en hen opvangen. En zelfs áls het mis gaat met hen in Nederland, is het minder erg, omdat we in onze opvattingen toch dichter naar elkaar toegegroeid zijn.
De meeste ouders denken niet zo. Die verbieden het nog steeds dat hun kind een betere opleiding in Nederland gaat volgen, ook al weten ze dat hij daarmee betere toekomstmogelijkheden krijgt. Er zijn moeders die er wel begrip voor hebben, die zeggen: ‘Het is deze tijd, die dit van ons vraagt.’
Zouden de jongeren na de recente gebeurtenissen op Curaçao nog wel in Nederland willen studeren?
‘Het is niet waar wat ze zeggen dat we een hekel aan Nederlanders hebben. Maar velen van de Nederlanders, die we op het eiland kennen, hebben het land een verkeerde naam bezorgd.
Daarom is het goed dat we hier met vakantie kwamen. We hebben de Nederlanders in hun eigen omgeving leren kennen. Vooral voor de kinderen is dat van belang. Als volwassene kan je je verstand gebruiken en zien hoe Nederlanders en Antillianen uit elkaar gegroeid zijn. Dan zie je ook dat er dingen veranderen. Nu kunnen er bijvoorbeeld bij de Shell ook Antillianen in hogere functies aangesteld worden, en ze komen op de ‘olieclubs’. Maar daarmee zijn alle verschillen niet opgeheven!
Wat wij typisch vinden van Nederland en de Nederlanders?
Voor de kinderen was dat onder andere, dat ze op weg van de boot naar Vught in het restaurant onderweg een dubbeltje moesten betalen voor het toilet.
Voor mij? Dat onze huisbaas in Vught mij een heel nauwkeurige wegroute had gestuurd. Een onbekende, die je zo tegemoetkomt... Maar diezelfde huisbaas biechtte ons bij het afscheid spontaan op, wat hij bij onze aankomst - toen hij ons voor het eerst in levende lijve zag! - gedacht had: ‘Wat krijg ik nou op m'n dak, zo'n stel negertjes! Hoe zal dat met m'n huis gaan!’ Toch ben ik blij dat hij het zei. Het betekent dat hij tenslotte van ons ook een ander beeld gekregen heeft. Hij had nooit gehoord dat Antillianen graag en
| |
| |
veel baden. Dat de vrouwen niet opzien tegen een enorme was iedere dag, zelfs in de vakantie.
Dat is nog maar de buitenkant. We weten zo weinig van elkaar. Uit alles wat we verder over Nederland hoorden bij ons, had ik de indruk gekregen dat de Nederlander na de oorlog hard en egoïstisch was geworden. Maar er is hier in de winkels een gemoedelijkheid en een dienstverlening, die wij niet kennen. Ze halen desnoods een halve etalage voor je leeg en dan hindert het niet als je niets koopt. Staat er in een winkel een vrouw met een kindje, dan nemen ze de tijd om iets aardigs tegen het kind te zeggen, het een snoepje te geven, en alle klanten blijven rustig wachten. De klanten zeggen zelf: ‘Nee, ik ben nog niet aan de beurt.’
De Nederlandse slogan: De klant is koning! - is waar.
En dan natuurlijk de sociale voorzieningen! Dat er in Nederland een minimumloon is vastgesteld en ook wordt betaald, is al zo'n grote zekerheid, zelfs al moet je meer belasting betalen. Dat kennen wij op de Antillen maar in enkele sectoren. Er zijn genoeg huisvaders die met 40 tot 70 gulden Antilliaans naar huis komen per week.
Dat is een verschil wat je opvalt. Discriminatie? We hebben er niets van gemerkt. Natuurlijk zijn er wel merkwaardige voorvallen geweest. Op een boerderij, waar ze ons alles lieten zien tot de boeken met de planning van het bedrijf toe. Maar de boerin kon er niet over uit dat we allemaal van een andere tint bruin zijn. Ze was breeduit voor ons gaan zitten en staarde ons onafgebroken één voor één aan. Waarom waren de haren van de een gladder dan van de ander, hoe kan dat bij broertjes en zusjes van dezelfde ouders?
Zo'n houding zou je iemand kwalijk kunnen nemen. Maar het was echt een ontdekking voor haar. En ik heb gedaan, wat ik tijdens m'n verlof zoveel gedaan heb: ik heb haar uitgelegd hoe de bevolking van Curaçao ontstaan is, dat in één gezin het ene kind bijna blank kan zijn en het andere heel bruin.
Dit was het enige geval dat er direct gevraagd werd. Misschien weten Nederlanders ook niet óf ze erover kunnen beginnen.
Wat krijgen ze feitelijk over ons te horen, wat krijgen ze van ons te zien? Ik was op een Antilliaanse tentoonstelling in het zuiden.
| |
| |
Daar lagen een paar armoedige plaatjes, een paar maiskolven en een strohoed op een tafeltje. Ik scháámde me.
| |
Nederlandse jeugd
De kinderen in Nederland hebben een merkwaardige vrijheid. We zagen het aan de vriendjes en vriendinnetjes van onze kinderen. Ze gaan zo maar uit school ergens naar toe, niet eerst naar huis. Ze zwerven zo maar op straat, de meisjes ook. Maar ze bellen wel altijd op naar hun ouders als ze later denken thuis te komen.
Een kind van zeven gaat al op de fiets, over onbewaakte overwegen. Meisjes van een jaar of elf, die 's avonds in een zangkoor moesten zingen, gingen pas na half tien op weg naar huis en fietsten dan nog een eindje om ook. En dat terwijl je bijna dagelijks in de kranten leest over aanrandingen. Ik heb wel eens gedacht: ‘Veel ouders in Nederland geven hun kinderen een soort vrijheid om zelf ook de handen vrij te hebben.’ Je vraagt je af: Wat zal hier het resultaat van zijn?
Toch heb ik mijn kinderen steeds over deze verschillen gesproken: dat ze de vrijheid moeten leren hanteren. Want vrijheid voor kinderen is van groot belang.
Wat de Nederlandse jeugd momenteel doet, dat in opstand zijn, is het afdwingen geweest van de aandacht van de ouderen. Nu hébben ze die aandacht, want waar je komt in Nederland, altijd gaan de gesprekken over de jeugd. Dat kennen we bij ons niet.’
| |
Met eigen ogen zien
Wat het als kind voor je betekent om in een ander leefklimaat te worden overgepoot, vergeet je je leven niet. Het kan van doorslaggevende betekenis in je leven zijn, zoals het voor mij was toen ik als negenjarige in 1934 op Curaçao aankwam. Was het een voordeel dat ik ‘van niks wist’, dat ik in mijn klas niet meer dan twee Nederlandse meisjes aantrof? Dat ik er geen benul van had wat het woord ‘kolonie’ inhield en er volgens de harde wetten uit de kinderwereld vanuit ging dat de meerderheid het altijd voor het zeggen heeft? Nou, ik hoorde met m'n ‘wowo pushi’ (katteogen, blauwe ogen) en m'n ‘kabei manteka’ (boterhaar, blond haar) niet tot de meerderheid. Het was dus aan mij om de wereld van de anderen te ontdekken en te accepteren.
| |
| |
Maar staat het Antilliaanse kind, dat op een Nederlandse school wordt overgeplaatst, ook zo vrij? Als kind heeft hij zijn verwachtingen van ‘fijn een avontuur, een vakantie ver weg’.
Ja, verweg van een eiland waar zich voor kinderen een soort griezelgeschiedenis moet afspelen. In hun klassen zitten, vooral de laatste jaren, weinig Nederlandse kinderen; omgang hebben ze amper of niet met hen. Toch worden ze op school gedwongen alle vakken te leren in de taal van dat handjevol Hollandse kinderen; toch gaan de verhalen, die ze lezen, de taallesjes, hoofdzakelijk over toestanden in het land van datzelfde handjevol kinderen.
Komt het Antilliaanse kind thuis dan kan hij de gemoederen hoog horen oplaaien over ‘koloniale politiek’. Koloniaal, dat is identiek met ‘Nederlands’.
Dat beetje Nederlanders, wat nu nog op het eiland zit, heeft dat zoveel macht, dat dit allemaal mogelijk is?
Waarom zijn er zoveel ouders en grootouders, die hun kind, hun kleinkind voorhouden: ‘Vertrouw nooit een makamba al is hij je beste vriend. Er komt een dag, dat hij je bedriegt.’
Dat alles neemt het Antilliaanse kind mee naar Nederland, met bovendien de onzekerheid: ze zullen me uitlachen om m'n Nederlands. Op je eigen school doet het er niet toe - je maakt allemaal dezelfde fouten, je zit met z'n allen voor hetzelfde blok. Wanneer je elkaar echt iets te zeggen hebt, spreek je immers toch je eigen taal?
Maar die kinderen in Nederland en de onderwijzers wéten dat we van een ‘Nederlandse’ school komen!
De vier oudste kinderen Curiel speelden het klaar om in Nederland over te gaan, Loetje van acht zelfs naar de vierde klas! En dat was het eerste wat ze aan me kwijt moesten, met stralende ogen - en wat ik daar wel van vond.
En verdomd, op dat moment kon ik niet uit m'n woorden komen om hun duidelijk te maken, hoe groots ze waren. Ze hadden met hun eígen doorzettingsvermogen, hun eígen intelligentie de lamgeslagenheid van zoveel Antilliaanse schoolkinderen - het ‘Ik kan het toch niet, hoe ik m'n best ook doe’ - overwonnen.
Natuurlijk, gemakkelijk was het niet altijd. Als je met rekenen een som niet snapte, werd hij niet even vlug in het Papiaments uit- | |
| |
gelegd, zoals op Curaçao. (Wanneer op de Antillen in de lagere klassen de kinderen voor zichzelf mogen werken, kiezen ze meestal cijferen, omdat daar geen taal bij te pas komt!)
Maar schoolreisjes waren geweldig: want daarop zag je wat je op school geleerd had; je kon het je nu voorstellen. Wat in de boeken stond, bestond ook écht. Zoals de weilanden met koeien (alleen op de Antillen bekend uit de boekjes) ook echt bleken te bestaan. Zoals het ook waar was dat alle jongens én meisjes hier fietsten. Ja, dat hadden zij ook gedaan.
Antje: ‘Dat was de enige keer dat ik terug wou naar Curaçao toen ik viel met de fiets. Dat zou op Curaçao niet kunnen, daar fiets ik niet!’
Zij en Loetje hadden ook niet het gevoel van ‘wegwezen’ toen in een Nederlands hotel een meisje naar hen wees en riep: ‘Kijk, kinderen!’ en een ander meisje uitschoot: ‘Nee, dat zijn geen kinderen, dat zijn Zwarte Pieten.’
‘Daar kan je alleen om lachen,’ legde Antje me uit. ‘Wij hebben op Curaçao ook een naam voor Hollandse kinderen, en zij hebben er een voor ons. Dat is gewoon plagen.’
Dat jennen-met-een-ondertoontje, waar de Nederlander zo sterk in is, had de expressieve Loetje op een pracht manier geïntegreerd. Ze gaf een perfecte imitatie van alle dieren uit de Fabeltjeskrant, en Dorus als toegift.
Voor de rest? Vaders zullen overal op de wereld wel even streng zijn. Alleen bij de moeders in Nederland heb je meer succes als je blijft doorzeuren. En op school hoefde ze gelukkig geen uniform te dragen. ‘Ik hou er niet van om eruit te zien zoals iedereen.’
Toch kon ze net als haar broer en zusjes niet uit over het lange haar van veel Nederlandse jongens. ‘Je ziet vaak echt niet of het een jongen of een meisje is.’ Dat onderscheid telt op de Antillen, waar de opvoeding van jongens en meisjes zo verschillend is, zwaar.
Het grootste, het allergrootste verschil, tussen Curaçao en Nederland vonden ze: dat jongens en meisjes hier bij ons zo maar in het openbaar, gewoon op straat, lopen te vrijen, armen om elkaar heen, kussen. En niemand, die er om lacht, niemand, die er iets van zegt!
| |
| |
‘De meisjes in Nederland zijn vrijer, sportiever,’ zei Reinald, de oudste. ‘Dan ben je zelf ook niet zo verlegen. Bij ons op school in Curaçao, waar nu ook een paar meisjes zijn, daar sta je op de speelplaats toch altijd apart. Op straat spelen doe je bij ons ook niet, in Nederland wel. Je ontmoet elkaar vanzelf. Eén grote vriend had hij hier gemaakt. Die was al twee jaar zijn penfriend. Ze hadden elkaar leren kennen door de correspondentiefolder van de Kinderboekenweek 1967.
‘Ik weet niet wat hij verwachtte toen we met z'n allen bij hem thuis kwamen. Op die folder stond zo'n oud hutje en een jongen met een half-blote buik ervoor. Misschien dacht hij dat ik zo was. Of we op Curaçao niets anders hebben! En toen ik naar Holland kwam was ik toch al zo bang dat ze me plagen zouden. Ik wil hier later studeren, ik wil arts worden.’
‘Waarom wil je bijvoorbeeld niet naar Amerika?’
‘Op de televisie heb ik zoveel van die rassenrelletjes gezien. Die zie je niet van Nederland.’
‘Wat vind jij van de politie?’
‘Op Curaçao wacht je nooit tot een politie naar je toe komt. Dan ga je weg. In Nederland blijven de jongens en de meisjes staan. Als die agent dan voorbij is, gaan ze hem naschelden. Wij schelden niet. We hebben wel namen voor hen, ja een bijnaam. Maar dat komt omdat er zo weinig politie bij ons is.’
Het is niet verwonderlijk dat een Antilliaanse jongen van dertien een zoveel volwassener indruk maakt dan een Nederlandse. Zijn hele opvoeding - zeker als oudste - is er traditioneel op gericht dat hij de verantwoording krijgt opgedragen van zijn ouders over de andere kinderen, zelfs over oudere zusjes. Hij moet met hen naar de bioscoop. Hij is verplicht zelfs zijn ongetrouwde tantes naar huis of naar de bus te begeleiden. Hij is verplicht de kinderen op tijd thuis te brengen, wanneer ze ergens op bezoek zijn. Hij is verplicht te zorgen dat de kinderen niet de straat op gaan, wanneer de moeder werkt.
‘Je voelt je een groot mens, ook al kost het moeite. Maar je ouders rekenen op je. En je weet wat er te koop is. Als ik 's ochtends vroeg op straat loop - dan moet ik de mis gaan dienen - zie je dronken kerels buiten liggen. Dan zie je dat je taak niet voor niets is.’
| |
| |
Hij heeft zoals zijn ouders, broertje, zusjes er alles aan gedaan om dwars tegen onwetendheid, rancune en vooroordelen in de Nederlander te ontdekken. Ook de Nederlander die nu nog zo fijntjes superieur kan laten merken dat wat er op de Antillen tot stand is gebracht ‘toch immers alleen maar aan ónze belastingcenten te danken is’!
|
|