Na-wee
Dit boek zou waarschijnlijk nooit geschreven zijn als de reacties, welke ik in Nederland kreeg op een zestal artikelen over Curaçao in de Haagsche Courant, niet in veel gevallen van een onthutsend onbegrip en stupiditeit waren geweest.
Nederlanders, die liberaal en vrijblijvend altijd van de daken hadden geschreeuwd dat zij geen discriminatie kenden, dat ze begrip hadden voor de situatie, vielen venijnig tegen me uit ‘dat ik het opnam voor een stelletje zwarte communisten. Nou ja, die Stanley Brown was dan een blanke, maar dat was in feite nog erger dat soort jongens. Wat ik erin zag, begrepen ze niet. O ging het niet om wat ík er in zag, maar om wat de Antillianen er zelf in zien? Die konden toch immers amper op eigen handen en voeten staan? En dat wilde nu “ineens” aan de macht!’
In dat ‘ineens’ zit de vuiligheid.
Jarenlang is er vrijwel geen voorlichting over de Antillen in Nederland geweest, of een te eenzijdige en te geflatteerde voorlichting, gedirigeerd vanuit het Antillenhuis, en gedecreteerd door de regering te Willemstad. Onze eigen regering, onze politieke partijen hebben het als zoete koek gevreten. De eenling, die met negatieve berichten naar Nederland terugkwam, werd onder tafel gewerkt.
Wie in Den Haag bij de rvd om foto's vroeg van actuele gebeurtenissen, foto's die noodsituaties moesten toelichten, kreeg iets lieflijk-pittoresks in zijn handen gedrukt. Zelfs in januari 1970 toen ik de rvd belde om een foto van Stanley Brown, foto's van bekende Antilliaanse schrijvers, een foto van happenings op het Gomezplein, zei een opgewekte stem ironisch: ‘O ja, ik herinner me u. U bent hier tien jaar geleden al eens geweest en toen hebt u al gekankerd dat we zoveel verouderd materiaal hebben. Nu, spaart u de moeite van een tramrit. Sinds die tijd hebben we er maar een paar nieuwe foto's bijgekregen. Nee, geen Brown, geen auteurs, niks van dat soort dingen.’
30 mei 1969. Nederland schrok. ‘Hé, relletjes in Willemstad! Had jij dat ooit gedacht?’