| |
| |
| |
[10]
Anders probeerde ze zich altijd te drukken, maar die middag was Josje blij met de stomme karweitjes, die ze in huis op moest knappen. Knopen aan een paar jurken zetten, nieuw elastiek in broekjes rijgen. Zwemmen was er niet bij, vanavond zou er thuis bespreking zijn, moeder had geen tijd hen naar Piscadera te brengen.
Zat ze hier nu feitelijk voor straf? Omdat moeder haar niet uit het oog wilde verliezen? Telkens als moeder langs kwam, boog ze haar hoofd diep over haar werk, en floot. Het hing als een dreiging in huis: moeder zou haar vragen stellen. Ja zeker, dat had ze gedacht! Als zij en vader haar niet wilden geloven, zei ze ook geen woord meer. Ze zou zelf wel zien!
Maar wat? Wat?
's Avonds toen ze Olfy gebaad had, in bed gestopt, en in het donkere Fort een paar brieven naar het postkantoor bij de achterpoort bracht, voelde haar hoofd nog als één grote barst van het denken en piekeren.
Slenterend liep ze terug langs de gebouwen, met haar ene hand langs de muren, deuren, zuilen, muren, deuren, zuilen. Vroeger, toen ze nog heel klein was, in Holland, als ze met opaatje wandelde, deed ze het ook. ‘Denk om je schone handschoentjes, schatje!’ Hij was met haar alle hoge stoepen voor de huizen opgeklommen, en weer af. Hij had ook altijd centen in het bos gestrooid wanneer ze niet keek. In het bos groeiden centjes. Wat had ze dat lang geloofd! Al weer iets wat niet waar was. Maar opaatje had het verzonnen om haar een plezier te doen.
| |
| |
Bij de hoofdpoort ontstond ineens tumult. Iemand rammelde aan de deuren.
Josje schoot er op af, achter het kanon naast de poort verborg ze zich. ‘De broer van Paulina?’ vroeg ze zich af.
‘Man, sinds wanneer mag ik mijn beminde niet meer zien? Papieren tonen? Het enige nuttige papier is pleepapier!’
Toen wist ze dat het Bubi was. Bubi was terug van Bonaire. Hij was toch naar haar toe gekomen!
Ze holde naar de poortdeur, stak haar handen uit. Bubi greep ze door de tralies. Hij kneep ze bijna fijn, omdat hij wiebelend op zijn fiets zat te balanceren, maar het voelde heerlijk aan.
‘Geliefde!’ riep hij pathetisch en in één adem: ‘Die klootzak wil me er niet inlaten. Hoe denkt die ouwe van jou dat hij jullie kwijtraakt, als-ie je zo opgesloten houdt?’
Josje wriemelde haar handen los. Wie weet wat hij verder nog ging zeggen. En de meeste mariniers waren ouwe wijven.
‘Mag ik er even uit?’ vroeg ze. Ze hoorde zelf niet hoe bevelend haar vraag klonk.
Tergend langzaam deed de wachtpost de ene deur open, duwde Bubi opzij. Josje keek naar de bukkende nek, boven de uniformkraag zat een verband. Steenpuisten. Nogal lekker op die plek! Ze kon geen medelijden voelen, zoals anders. Steenpuisten was geen lolletje. Maar Bubi had gelijk: hij en de andere mariniers hielden haar hier opgesloten.
Samen liepen ze naar de havenkant. Josje ging op de bagagedrager zitten, terwijl Bubi de fiets tegenhield.
‘Hoe heb jij het gehad?’ vroeg hij.
‘Gewoon!’ Gek, ze had bijna geen stem. Al die dagen had ze alleen maar tegen zichzelf gesproken. Ze schraapte haar keel.
‘Heb je me niet gemist?’
‘O, maar het was een veilig gevoel!’ Nee, dat had ze nu net niet willen zeggen. Stommerd.
| |
| |
Maar Bubi lachte. Met één hand pakte hij een pakje sigaretten, liet een sigaret in zijn mond glijden en wees op het borstzakje in zijn shirt. Josje dook er met aarzelende vingers in, viste er een pakje lucifers uit op en gaf hem vuur. Hij deed een diepe trek, en stak de sigaret toen in haar mond.
Een kleinigheid, in het zwembad deden ze het allemaal. Maar haar gebeurde het voor de eerste keer. Ze deed nog een trek, stak de sigaret weer tussen Bubi's lippen.
Samen rookten ze de sigaret op.
‘Bonaire was machtig. Je hebt wat gemist. Maar ja!’ Eén hoofdknik van hem in de richting van het afgesloten fort was voldoende. Ze begreep het. Bubi kon meisjes genoeg krijgen. Waarom zou hij extra moeite doen, en dat voor háár?
‘Je bent zo stil. Is er wat?’
Ze schudde haar hoofd. Haar stem moest nog steeds wennen.
‘Denk je dat je mee mag naar de film?’
Gelaten haalde ze haar schouders op. ‘Er is een bespreking thuis, ik kan het nu niet vragen. Als je opgebeld had, vanmiddag...’
‘Ik doe altijd zoals het in mijn hoofd opkomt. Vaste afspraken, het stomste wat je doen kunt. Vooruit, ga gewoon mee. Over een paar uur ben je weer thuis.’ Hij wipte de peuk op zijn duim in het water. ‘Ze missen je niet eens.’
‘Gelijk heb je. Je mag nooit meer raden!’ Het klonk wrang.
Met een ruk keerde hij zijn gezicht naar haar toe, bleef haar onderzoekend aankijken. Wat zag hij? Ze liet haar ogen langs hem wegglijden.
‘Ga mee. We gaan het vragen!’
Het had geen zin tegen te sputteren, merkte ze. Hij moest het dan zelf maar weten. Als hij per se in zijn hemd gezet wilde worden. Maar morgen zou het hele eiland het weten. Uit wraak zou Bubi het natuurlijk aan de anderen vertellen.
| |
| |
‘Die ouwe van Jos, een eerste klas secreet. Knoop het in je oren, boys, Jos is te goed voor onze lage lusten!’ Ook zo'n uitdrukking van hem.
Ze pakte hem ineens met beide handen bij zijn arm, om hem tegen te houden, maar hij zeulde haar zonder pardon mee tot aan de poort. De marinier bleef strak voor zich uit staan staren of ze lucht waren. Toen merkte Josje dat die hele grote mond van Bubi ook maar vertoning was, want hij zei niet: ‘We willen er in. Doe de poort eens open.’
Bliksemsnel ging ze de mogelijkheden na: als Bubi de poort niet in kwam, zouden de andere jongens nooit horen dat zij niet mee gemogen had naar de film.
Als Bubi wel meeging naar huis - en Bubi kon gek genoeg doen! Als het moest zou ze er hem om smeken, en het later wel uitleggen - als hij mee naar binnen ging, dan zou vader denken dat er iets tussen Bubi en haar was. Dat het dus gelogen was van moeder over Frank Lang en haar.
Mocht ze dat doen tegenover Bubi? Nou ja, die kon wel tegen een stootje. Die deed ook niet zo teerhartig tegenover zijn vriendinnetjes!
‘Mogen we erin?’ vroeg Josje poeslief aan de wacht.
Toen de deur van de poort achter hen dichtviel, haalde ze diep adem. Helemaal op haar gemak voelde ze zich niet. Bubi legde zijn hand over de hare, die op het fietszadel rustte. ‘Knijp je 'm zo voor die ouwe van je? Ben je gek? Je moet de dingen gewoon doen! Moet je eens zien!’
Hij gooide zijn fiets tegen een pilaar onder de galerij. Zachtjes had Josje de deur opengedaan. Ze stond al op de derde tree in het donker toen Bubi achter haar opdook. Vlak boven hun hoofden klonken zware stemmen in de zaal. Josje draaide zich om. Bubi stond in een gespannen luisterhouding, trok langzaam de deur achter zich dicht om het geluid van de brugsirene buiten te sluiten.
| |
| |
Josje zette haar oren ook op luisteren, maar haar ogen bleven bij Bubi. Hij was haar helemaal vergeten. Nee, toch niet. Hij trok haar naar omlaag op een tree, kwam naast haar zitten. Maar zijn arm om haar middel was een verstrooide arm.
‘Deze zaken moeten voorlopig uit de pers blijven.’ Haar vaders stem. Gemompel van de anderen. ‘Een kerel die zichzelf verbrandt; een vent die eerst zijn vriendin met vitriool gooit en dan zichzelf zo aan zijn eindje helpt. Het werkt aanstekelijk als het bekend wordt...’ Zijn stem loste op in voetstappen op de houten vloer. Zeker iemand die vuur gaf.
‘Ja, en dan die kwestie van Aruba.’
Bubi trok haar met zijn ene hand om haar middel dichter naar zich toe en wreef genieterig met zijn hoofd tegen haar arm. ‘Dienstgeheimen,’ fluisterde hij samenzweerderig.
‘Jóngetje!’ dacht Josje. Bubi, de geweldenaar, de schrik van alle moeders, de hartverlamming voor alle vaders, het onuitputtelijke onderwerp van meisjesgesprekken, Bubi zat te genieten als een kleine jongen omdat hij stiekem naar die dulle dienstverhalen kon luisteren. Wat was daar voor spannends aan? Als je toch in het geheim naar een tambú durfde gaan?
Hij was zover weg met zijn gedachten dat ze iets dichter tegen hem aan durfde te leunen, met haar ogen dicht. Voor haar mocht dat stomme dienstverhaal de hele nacht duren, als ze maar zo zou kunnen blijven zitten. Zo hoorbaar ontspannen zuchtte ze dat Bubi waarschuwend een vinger tegen haar lippen drukte. Zachtjes beet ze erop, hij trok niet terug. Ze bleef erop sabbelen zoals vroeger op haar eigen vinger.
‘... uit de verhoren van de buren en de moeder. De vader is ingesloten. Hij weigert een verklaring af te leggen. Maar op enkele details na hebben we de zaak rond. Om met de verklaring van de buren te beginnen. Vorige week trok er, zoals u misschien weet, een uitloper van een orkaan over Aruba.
| |
| |
Toen de wind ging liggen hoorden de buren een onzinnig gegil, dat niet ophield. Ze gingen op zoek in het donker om te kijken of er iets gebeurd was. Maar ze vonden niets. Het gillen hield echter niet op. Het kwam vanachter een muur. U weet, de huizen op Aruba hebben allemaal een muur om het erf, en ze liggen een eind van elkaar. Een paar mannen klommen over de muur, een ander ging kijken of de bewoners thuis waren. Achter op het erf, in een varkenshok, vonden ze een meisje van een jaar of zeventien, in elkaar gekromd, in haar eigen drek, gillend als krankzinnig.’
Vaders stem zweeg. Had hij dat meisje gezien? Dacht hij op dit ogenblik aan haar? Had hij medelijden? Josje schudde haar hoofd. Medelijden met een meisje, kom nou!
‘Het merkwaardige is dat die buren niet wisten dat er daar in dat huis een meisje was. Vroeger, ja toen hadden ze het dochtertje van die mensen wel gezien. Maar op een dag was ze verdwenen. Zeker naar familie op een van de andere eilanden, dachten ze.’
‘Vroeger, hoe lang was dat geleden?’ vroeg iemand.
‘Dat moet een jaar of drie geleden zijn geweest. Volgens de buren werden ze van het erf gejaagd. Omdat het meisje bleef gillen, hebben ze de politie gewaarschuwd. Die heeft tenslotte het hele verhaal uit de moeder gekregen. Het mens was, geloof ik, blij dat ze het eindelijk na jaren kwijt kon.
Toen haar dochtertje veertien was, is ze op een avond met een jongen uit de buurt een eind omgelopen. Een half uurtje, een uurtje misschien. Bij haar thuiskomst zei haar vader niets. Maar hij sloot haar op in het varkenskot achter het huis, en verbood zijn vrouw het meisje eruit te halen of er met iemand over te spreken. De moeder mocht haar dochter een paar maal per dag eten brengen, meer niet. Na een tijdje raakte het meisje het voedsel amper meer aan. In haar eigen drek, helemaal vervuild, in stank en insekten stompte ze af tot ze niet
| |
| |
meer dan een dier was. Spreken kon ze niet meer, haar rug groeide krom.’
‘Jezus Christus nog ân toe!’ vloekte er iemand.
Josje kon het niet zien, maar zich wel voorstellen hoe haar vader nu kijken zou. Want als er gevloekt werd was hij niet mals.
‘Volgens de dokter zou ze door het geweld van de passerende orkaan haar stem weer terug gekregen hebben. Uit angst. Of uit een dierlijk instinct. Bij de nadering van een orkaan raken ook dieren van slag. We weten het nog niet precies, maar dat zullen ze hier in de kliniek wel uitmaken. We hebben haar vandaag meegebracht.’
‘Zou zoiets nog goedkomen?’ werd er gevraagd.
Josje voelde hoe Bubi's hand krampachtig om haar heup sloot. Het deed pijn, maar ze gaf geen kik. Dat meisje, ontzéttend! En zij denken, dat zij wat meegemaakt had.
‘Het is te hopen. Het hangt er helemaal vanaf of er nog contact met haar mogelijk is, of de zenuwarts haar bereiken kan. Wat ze er zich nog van herinnert...’
Bubi stond zo onverwacht op, dat Josje schrok. ‘Jossie, kom!’ Aan haar hand trok hij haar mee naar buiten. Daar veegde hij zijn natte voorhoofd af, zijn nek. Hij gooide zijn hoofd naar achteren en bleef naar de sterrenhemel staren. Josje keek ook. Het zag er daarboven zo schoon uit, zo zonder mensen.
‘Jossie!’ Bubi schudde haar aan haar schouder. ‘Krijg jij vaak van die rotverhalen te horen?’
‘Het zijn geen verhalen, dat is de pest. En je... je raakt eraan gewend. Het is net, nou ja, het hoort erbij, zegt mijn vader altijd. Zo zijn mensen.’
‘Ben je nooit bang? Ik bedoel, je bent een meisje.’
‘Wat heeft dat ermee te maken?’ viel ze geraakt uit. ‘Bang zijn helpt niks. Als jij met een meisje bent, vraag je je- | |
| |
zelf dan soms eerst af of zij bang is, dat het uitkomt? Dat er iets van komt? Heeft Tom dat toen gevraagd, bij die tambú, met Ditty?’
‘Hoe weet je dat?’ Zijn kwade gezicht vlak bij het hare.
Het gaf nu toch niets meer. ‘Van Erna, de middag voor ze vertrok. Ik ben haar goedendag gaan zeggen.’
Bubi beet op zijn onderlip. ‘Ja, wij hebben haar mooi laten stikken.’
‘Ze heeft het alleen aan mij verteld, aan niemand anders. Niemand weet het.’
‘En wat Ditty betreft, die heeft zo achter Tom aangehengeld.’
‘Ga jij nou ook nog eens achterlijk doen! Alsof dat een reden is om een kind bij haar te maken.’
Ze zag Bubi schrikken. ‘Weet je het zeker?’
‘Je hebt er haar notabene zelf mee zitten honen op Piscaderabaai.’
‘Dat was een geintje.’
‘Lekker geintje! Mijn moeder zei vanmiddag zoiets, dat ze naar een kostschool zou gaan, in Amerika. Eentje met een kraamkliniek erbij.’
‘Nou, dan kan Tom zijn lol op!’
‘Tom? Achterlijke idioot! Waarom Tom? Ditty zal je bedoelen. Of wil je het soms op Ditty alleen afschuiven, zoals jullie allemaal?’ Haar hese, lage stem van woede begaf het bijna.
Bubi haalde zijn schouders op, liep naar zijn fiets en sprong erop. Met één been aan de grond bleef hij even naast haar staan.
‘We zijn levensgrote zakken als het erop aan komt,’ zei hij, maar niet op een toon of hij er verandering in wilde brengen.
‘Deze keer ben ik te beleefd om je tegen te spreken!’ Met
| |
| |
die woorden draaide ze zich om en ging de deur in. Pas op de trap herinnerde ze zich wat Erna verteld had: dat Bubi de enige was geweest die Tom van Ditty had proberen af te halen. Hoe toen iemand een mes getrokken had en Bubi op een afstand gehouden.
Het was gemeen geweest wat ze tegen hem gezegd had. Hij hád Ditty willen helpen.
Ze rende de trap weer af, maar buiten hoorde ze de zware poortdeur dichtvallen.
Bubi was weg. Hij zou wel nooit meer terugkomen, haar nooit meer bekijken na alles wat ze tegen hem gezegd had.
Door de achteringang wilde ze het huis niet in, dan moest ze over de wallegang. Toen ze in de voorgalerij opdook, stokte het gesprek even. Ze knikte en liep door.
Boven kleedde ze zich in het donker uit om Jeannet en Olfy niet wakker te maken.
Ze stapte in haar klamboe, die al om de matras ingestopt zat, en voelde de schone lakens. Lekker, schone lakens was heerlijk. Een schone sloop. Maar voor haar hoofd haar kussen raakte, zat ze weer overeind. Ze voelde in de kussensloop. Niks. De foto was weg. De foto van die verbrande man. Had Aura die ook gevonden? Of was-ie meegegaan naar de wasserij? Daar zouden ze ook wel denken!
Nou ja, weg was weg.
Liggen, en denken aan het begin van de avond. Toen Bubi kwam. Niet aan daarna, dat vreselijke verhaal over dat meisje... geen verháál... ze gleed weg tussen woorden, stemmen, geluiden van die dag. Gillen, gillen...
Met een schok was ze overeind. Had ze gedroomd? Nee, Olfy ging zo tekeer.
Ze liep naar het kinderbedje toe en tilde haar zusje eruit. Olfy was drijfnat van het zweet, had het in haar broek gedaan.
| |
| |
‘Stil maar, ssst!’ Sussend schudde ze haar in haar armen. Even werd het stil. En in die stilte hoorde Josje schreeuwen, krijsen, schuifelen, een aanloop... alsof er iemand uitgleed, vlak boven haar hoofd en de hoek omging.
Ze knelde Olfy tegen zich aan. Het snikken werd huilen, met hoge, snerpende gillen. De kleine armpjes graaiden overstuur door het donker.
Josje vluchtte met haar de slaapkamer uit, de trap af.
‘Gaan we wat drinken? Lekker, koud water? Heb je gedroomd?’
In de gang botste ze bijna tegen haar vader op. ‘Wat is dat?’
‘Ik weet niet. Ze zal geschrokken zijn.’
‘Geschrokken? Waarvan? Onzin!’
Josje werd nijdig. Alles was altijd onzin!
‘Het is boven weer aan de gang.’ Met een hoofdknik wees ze naar het plafond.
‘Aan de gang? Wat?’
Josje had de fles koud water gepakt en liep ermee naar de keuken, Olfy op haar arm. Ze schonk een glas half vol en liet haar zusje drinken. Zou ze het zeggen? Eindelijk eens een keer zeggen? Maar wat hielp het?
‘Ik kan er ook nooit van slapen. Er is iets op de zolder.’
‘Verbeelding! Ik heb nooit iets gehoord!’
‘Het zou een wonder zijn als jullie wel eens wat hoorden! Jullie horen alleen wat in jullie kraam te pas komt,’ dacht Josje. Waarom durfde ze zoiets nou niet hardop te zeggen? ‘Je moet die dingen gewoon doen,’ had Bubi haar aangeraden. Die had gemakkelijk kletsen. Zijn vader was al net zo'n pretpark als hij.
‘Nou?’ vroeg vader.
Och, hoe roerend! Ze mocht het vertellen! Gezegend zijt gij onder alle vrouwen!
| |
| |
Olfy had zich losgewurmd en liep op blote pootjes naar binnen.
‘Ik heb het al een paar keer tegen moeder gezegd. U zou zelf eens moeten luisteren. Ik weet niet wat het is, maar...’ Haar ogen ontweken hem. Hij zou alleen maar verachtelijk zijn mond vertrekken als hij haar angst zag.
Verbaasd zag ze dat hij naar de trap liep, naar boven. Als een haas schoot ze achter hem aan, langs hem heen, maakte licht en bleef staan onder het luik. Jeannet sliep rustig door.
‘Luister!’ Daar, daar had je het. Zelfs met het licht aan, en vader vlak naast haar, kromp ze in elkaar.
Hij mompelde wat, liep terug naar de overloop en riep: ‘Drost, kom eens even boven.’
Maar met Drost kwam moeder mee, nog een paar mannen, Olfy.
Met opgeheven hoofden bleven ze luisteren. ‘Ratten!’ zei Drost beslist.
‘Vertel me wat nieuws.’ Moeder keek laatdunkend. ‘Het is vanavond wel heel erg.’
‘Zo is het meestal.’ Josje was opgelucht dat ze niet voor schut stond.
‘Ga eens kijken, jullie,’ beval vader kortaf.
De mannen keken elkaar, niet erg happig, aan. Terwijl ze naar beneden liepen, schoot Josje vlug in haar kleren. Dat wilde ze zien. Wat gingen ze doen? Wat zouden ze ontdekken? Moeder, die Olfy verschoonde, fris beddegoed voor haar pakte, lette niet op haar, gelukkig. Door de kleedkamer sloop ze naar beneden.
‘Ze halen de sleutel,’ vertelde vader, die kennelijk niet merkte dat ze zich weer aangekleed had. ‘Je kunt alleen op die zolder aan het eind bij de waterbak, tegenover de kerk.’ Terwijl vader het trapje bij de wallegang opklom passeerde net de wachtpost. Vader praatte even met hem, zeker zeggen
| |
| |
wat ze gingen doen. De andere politiemensen volgden.
Josje zocht een plaatsje boven op het houten trapje tegenover de deur naar de zolders. Zo liep ze niet in de gaten en stond ze niemand in de weg. Ze tuurde aan één kant in de diepte. Nou, dat zou een mooie smak geven als ze hier vanaf viel.
Languit op haar buik, haar hoofd op haar hand keek ze de wallegang af. Daar kwam Drost aan, met nog iemand. Ze probeerde zich klein te maken. Frank Lang! Die scheen ook eeuwigdurend piket te hebben!
Toen het tweetal de groep bij de zoldertoegang zag staan, hielden ze hun pas in.
‘Ik zou me voorlopig rustig houden,’ zei Drost zachtjes. ‘Deze aanklacht kreeg ik net op tijd in mijn vingers. Maar een volgende!’
‘Weet niemand ervan?’ vroeg Frank Lang dringend.
‘Alle kans dat de commandant het vergeet. Die heeft momenteel wel wat anders aan zijn hoofd. Hij zal die vent van die aanklacht wel niet kennen. Die zal hooguit denken dat het vooronderzoek wat lang duurt.’
‘Wat heb je met die brief gedaan?’
‘Vernietigd! Maar kijk uit de komende weken. Wij houden die kerel al een tijdje in de gaten. Eentje met van die rooie ideeën, en weg met de makamba's. Eerst dacht ik nog,’ Drost zweeg even, luisterde zeker of iemand hen horen kon, ‘ik dacht dat die aanklacht gefingeerd was. Een voorwendsel om een flinke rel op gang te krijgen. Maar blijkbaar...’
Josje hoorde de woorden in een vraag eindigen. Frank Lang gaf er geen antwoord op, Drost liep door naar de anderen.
Josje keek neer op Frank Lang. Hij zou vrijuit gaan. Haar vader zou er nooit achter komen.
Later dacht ze: ‘Dat was het enige wat ik op dat ogenblik kon doen.’
| |
| |
Ze kwam overeind, hield hem strak in het oog. Zijn hoofd schoot naar boven toen ze langzaam, met veel lawaai het houten trapje afliep.
‘Zat je dáár?’ vroeg hij met onzekere stem. Ze genoot van zijn verwarring. Hij wist dat ze alles gehoord had. Iedere dag zou hij in angst zitten dat ze het vader vertellen zou. Voortaan zou hij wel uit haar buurt blijven.
‘Josje!’ Hij kwam haar achterna, maar ze schoof tussen de groep bij de zolderdeur. Iemand wrikte aan de sleutel in het slot. Op het moment dat hij hem omdraaide, brak hij af. Maar het slot was open. Nu nog de houten buitengrendel eraf.
Een van de mannen hield een felschijnende lamp in het donkere gat. Er klonk een geluid als van krijsende babies, poten op hout, geblaas. Donkere lijven vluchtten van het licht weg. Alleen één grote kat bleef met een hoge rug blazend staan, sprong en scheerde langs hen heen naar buiten.
Eén voor één klommen de mannen naar binnen. Josje zag hen intussen hun pistool trekken. Vader bleef achter met Drost en Frank Lang. Hij negeerde Frank Lang.
‘Bij de mariniers zijn ze zeker bang om zich vuil te maken?’ merkte Josje hatelijk op.
Het sloeg niet aan bij vader of hij deed alleen maar zo. Maar Frank ging ineens bedrijvig in de deuropening hangen. Er was niets te zien, niets te horen.
Ze kon beter naar huis gaan, luisteren of je de mannen ook boven het plafond van de slaapkamer kon horen lopen.
Josje holde de wallegang af.
In de slaapkamer stonden moeder en Jeannet naar het luik te turen. Olfy danste van opwinding in haar bed en sloeg met één hand een roffel tegen de houten zijkant.
‘Komen ze nu door dat luik?’ vroeg Jeannet benauwd.
Josje vertelde wat ze gezien had toen de zolderdeur was opengegaan.
| |
| |
Hoor! Stappen, lopen, er werd geschoten. Van opwinding kneep ze Jeannet.
‘Jos, waarom schieten ze?’ Jeannet kroop tegen haar op.
‘Nou, ga kijken als je het weten wilt!’ Maar zelf voelde ze zich ook niet zo lekker. Wat zouden ze daarboven op die zolders ontdekken?
Toen ze de mannen eindelijk over de patio het huis hoorden binnenkomen, verdrongen ze elkaar bij de trap. Beneden bleven ze aarzelend staan. Ze durfden niets te vragen. Vier afwachtende vrouwen, een groepje spierwitte mannen. Zelfs de Curaçaose agenten waren grauw onder hun bruine huid. Het waren niet hun smerige kleren, het bloed aan een schoen, een opengehaalde hand waar bloed uitdrupte, het waren hun ogen. Ze hadden iets gezien!
Wat hadden ze gezien?
‘Jongens, eerst een biertje!’ Vader gaf moeder een wenk.
Drinken in diensttijd! Dan moest het wel erg geweest zijn.
‘Van de week gaan we boven vergif strooien.’ Meer zei vader er niet over.
‘Naar je bed, jullie!’ Het klonk alsof er niets gebeurd was, zoals altijd.
‘Wat was het nu boven? Heb ik het me verbeeld of niet?’ vroeg Josje met een stille triomf.
‘Katten,’ zei een van de Curaçaose agenten met afgrijzen in zijn stem. ‘Wilde beesten...’
‘... en ratten. Zo groot als...’ De Hollandse agent schudde zijn hele lichaam alsof hij iets kwijt moest. ‘Zo groot als.. je wist niet wat de katten waren en wat de ratten. Ze vochten met elkaar, en de katten legden het af. Ik zal doodvallen als het niet waar is.’
‘Stel het even uit,’ verzocht vader vriendelijk. ‘Vrijaf voor een begrafenis kan ik er net nog bijhebben!’
| |
| |
De mannen grinnikten en dat brak de spanning.
‘Ik vermoed,’ vertelde een brigadier, ‘dat die beesten elkaar nazitten precies tot boven de slaapkamer van de meisjes. Daar is bijna het eind van die zolder. Daar remmen ze af, draaien en rennen weer terug.’
Josje knikte peinzend. ‘Ja, het klinkt altijd: schreeuwen, krijsen, schuifelen, een aanloop... alsof er iemand uitglijdt en de hoek omgaat.’
De mannen keken zwijgend naar haar. ‘Altijd’ dat woord bleef in de kamer hangen. Hoe lang hadden die meisjes dat al gehoord? Als ze alleen in bed lagen, in het donker?
‘Ik zou geen oog dicht gedaan hebben met dát boven mijn hoofd!’ zei een van de agenten oprecht.
Josje had hem kunnen zoenen voor die woorden.
|
|