| |
| |
| |
[9]
Tante Bea kwam iets vroeger dan de andere gasten - het was weer snertdag - en bracht Olfy en Jeannet, en haar dochtertje mee.
Plotseling was het huis weer vol leven. Gedraaf van Olfy, gegiechel van Jeannet en Tina, die allebei pijpekrullen in hun haar gezet hadden die nacht. ‘Met suikerwater,’ vertelde Jeannet aan Josje en stak haar tong uit. Zelfs met die uitgestoken tong zag ze er nog uit als zo'n beeldschone heilige op de bidprentjes, een heilige in de grondverf.
Josje merkte wel dat die twee kleine krengen om haar te judassen naar haar steile haar staarden en haar zo de kast op probeerden te krijgen. Maar ze had nu geen zin om Jeannet af te bekken zoals vroeger. Het was allemaal de moeite niet meer waard. Kinderachtig gedoe. Laatdunkend keek ze hen na terwijl ze met Olfy naar buiten verdwenen.
‘Sta niet zo te rentenieren! Moet ik dan alles zelf doen?’ Moeder duwde haar een blad met bestek in haar hand, draafde weer terug naar de keuken. ‘Aura, beneden komen,’ riep ze naar boven.
Josje hoorde haar onduidelijk orders geven aan de oppasser.
In de voorgalerij hadden de gasten het te druk met elkaar om veel aandacht voor haar te hebben. Ze legde het bestek op het antieke tafeltje. Vanmiddag zou vader terug komen, er was net over opgebeld. Dan zou ze het hem vertellen.
Ze zag Frank Lang aankomen, keek nog eens goed. De brutale hond! Op zijn gezicht... nog eens keek ze, dook toen weg achter de muur. Er zat een enorme haal over zijn wang.
| |
| |
Toen hij de trap opkwam bleef ze hem keihard aankijken. Hij zag haar niet eens! Zo'n schijnheilige fielt! Doen alsof er niets gebeurd was. Nou ja, niet dat hij er over had hoeven te beginnen. Maar toch...
‘Hallo Frank! Welke poes heeft jou eindelijk eens teruggekrabd?’
Hij zette zijn pet af. De schram liep door tot op zijn slaap.
‘O, dat?’ Met zijn vingers ging hij over zijn wang. ‘Die verdomde druifiesboom hierachter. Gisteravond op mijn ronde tegen een tak gelopen.’
Josje hapte naar lucht. Er híng een tak van hun druifjesboom gevaarlijk laag over de wallegang. Er was al vaker over geklaagd door de wachtposten. Dechi had hem moeten afzagen.
‘Josje!’ Ze werd naar de keuken geroepen, voelde de vluchtige, zijdelingse blik van Frank Lang terwijl hij een stoel pakte en ging zitten.
‘Blijf jij even in die soep roeren, spek en worst snijden, op een bordje...’
Josje luisterde al niet meer, maaide met de pollepel door de soep. Moeder de keuken uit, Aura erin met armenvol vuil beddegoed. Ze liet het op de grond ploffen, begon het te sorteren. Ineens nam Josje een duik. Haar broekje, dat ze onder het matras verstopt had! Ze griste het weg, Aura gedroeg zich zo opzettelijk alsof ze het niet gezien had, dat Josje ook geen moeite meer deed om het heimelijk in de afvalbak te gooien.
‘Die kan gemaakt worden,’ zei Aura onduidelijk vanuit haar buk-houding.
‘Die was me toch te klein.’
‘Jeannet kan hem nog aan.’
Zou Aura ineens aangestoken zijn door de zuinigheids-bevliegingen van moeder? Nee, natuurlijk niet. Ze wilde hem
| |
| |
zelf hebben. Dat was zo haar omleidende manier van vragen. Nou, ze mocht hem hebben, zij zou er niet vies van zijn.
Rotzak, denk niet zulke gemene dingen over Aura!
Om het goed te maken, zei ze: ‘Als jij hem hebben wilt... je krijgt dat nieuwe broekje van me, met die bloemetjes erop.’
Niet begrijpend keek Aura haar van onderop aan, kwam langzaam overeind.
‘Heus, ik meen het!’
Het overviel haar, ze kon het niet langer binnenhouden. Zoals Aura naar haar keek! Aura zou het meteen begrijpen, Aura zou haar geloven.
‘Dat andere...’ ze wees naar de afvalbak, ‘is víes!’ Er ging een rilling van walgen door haar heen. Ze draaide zich om, roerde weer in de soep. Snert, hoe verzonnen ze het!
Aura knikte, heel langzaam.
‘Die slome meid,’ zei moeder altijd, maar er waren zaken waarover Aura bliksemsnel kon nadenken, kon rekenen. Een rekenen dat ze niet bij de soeurs geleerd had:
iedere dag trokken de meisjes schoon ondergoed aan. Dat broekje van Jossie zat verstopt onder de matras. Waarom? Gisteravond was er niemand thuis geweest, want de garage was leeg toen zij er langs liep naar de kerk om te zingen.
Na de repetitie was het donker geweest in huis. Buiten de fortpoort was ze blijven praten met vriendinnen en een paar mannen van het koor. Ze had Frank Lang het Fort in zien gaan. Een van de mannen, Frankie was het geweest, had nog een grapje gemaakt toen de wacht het geweer presenteerde: ‘Goeienavond, shon pik-omhoog!’ Ze had net zo hard meegelachen als de anderen. Niemand mocht iets aan haar merken. Er broedde iets. Had Ray hen opgestookt? Daarom was ze blijven staan. De mannen waren, met Frankie voorop, brutaal op de stenen rand naast de wacht gaan zitten.
‘Doe me een lol, en rot op, jullie. Straks krijg ík er moei- | |
| |
lijkheden mee,’ had die kortaf gezegd. Maar Frankie was rustig doorgegaan met praten, heel hard praten tegen de anderen. Zij en de andere meisjes waren blijven staan, zitten durfden ze niet, om de marinier; weglopen ook niet om Frankie.
De poort was na een tijdje weer opengegaan, híj was naar buiten gekomen. Hij was hen al bijna voorbij toen hij zich omgekeerd had. Wat hij allemaal gezegd had, had ze niet gehoord. Alleen maar die schram op zijn gezicht had ze gezien.
‘Hij had zijn gezicht kapot,’ zei Aura onverwacht en tegen niemand. Met zo'n vaart draaide Josje zich om dat ze met de lepel een kledder soep uit de pan spatte.
Ze bleven elkaar aankijken.
‘Je moet het je mami vertellen,’ fluisterde Aura.
‘Als jij het ook vertelt! Mij geloven ze toch niet!’
Aura maakte een hulpeloos gebaar met haar handen, schudde verschrikt van nee.
‘Omdat het niet waar is? Omdat ze niet durft? Omdat ze haar ook niet geloven?’ dacht Josje.
‘Komt er nog wat van?’ Moeder stoof de keuken binnen, geagiteerd. ‘Staan jullie je tijd weer te verkletsen?’ Aura dook in de stapel wasgoed. ‘Bewaar me, soep tegen de muur! Doe jij ooit wel eens iets normaal?’
‘Koño!’ vloekte Josje en slingerde de worst met veel gespetter op een bord.
Aura giechelde, probeerde het in te houden, maar haar stem schoot hoog uit.
Om het helemaal duidelijk te maken voor haar moeder vertaalde Josje: ‘Kut!’
‘Naar je kamer jij! Ik zal het je vader straks vertellen!’
‘Gô, kent-ie dat nog niet?’ zei ze terwijl ze met een snelle beweging langs haar moeder schoot om een klap te ontduiken.
| |
| |
Boven op de slaapkamer keek ze zoekend rond. Geen boek, niks. Ze inspecteerde de kast, er viel een boekje op de grond. Haar catechismus van de oude school. Ze sloeg hem open, het leek zo lang geleden, de soeurs, en de pater met z'n gemêm over Eva-was-toch-de-schuld.
Vraag: Waartoe zijn wij op aarde?
Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen.
De hemelse rit. ‘Rit, rit, rit...’ neuriede ze en ging luidkeels over in: ‘Hittepetit, hittepetit,
wat heb je aan een kindje waar geen kop op zit?’ - een van vaders lijfdeunen.
Wanneer zou hij thuiskomen? Want hoe dan ook hij zou wel weten wat er verder gebeuren moest.
Josje hoorde hen allemaal wegrijden. Ze ging uit het raam hangen, en hing er nog toen ze haar vader bij het perk midden in het Fort met iemand zag praten. Ze zwaaide, hij zag haar niet.
Naar beneden gaan? Ze zat hier voor straf. Of net doen alsof ze gek was? Ze keek hoever haar vader van huis af was, berekende wanneer hij boven in de galerij kon zijn. Als ze er op datzelfde ogenblik ook was, kon moeder over niets beginnen. Dat durfde ze niet, wist Josje. Die zoutte het altijd op.
Nu!
Josje liep op haar tenen over de bovengang, zachtjes de trap af. Op het moment dat haar vaders hoofd boven aan de trap verscheen, stond zij in de zaal.
Het was net een toneelstuk: vader stokstijf in de voorgalerij, kuchte nadrukkelijk.
Frank Lang, bij moeder, die ineens vlak naast háár kwam
| |
| |
staan en een haar van haar schouder plukte. Ze sloeg zijn hand weg, hij lachte. Een geknepen, onechte lach.
Moeder die verrast - en verdomd echt verrast - riep: ‘Ben je nu al terug?’
‘Bezwaren?’ vroeg vader met een ondertoontje. Zijn ogen stonden strak, afwezig, of hij ergens anders was.
Josje schoot onverwacht op hem af, viel hem om zijn hals en kuste hem. Het overrompelde hem net zo als haar. Ze voelde dat zijn wang nat was. Of de hare? Hij hield haar even tegen zich aangedrukt, streek achter door haar haar en klopte haar op haar rug, of ze het paard was dat hij regelmatig afreed. Toen legde hij zijn uniformpet op het tafeltje, hij deed er lang over.
‘Dan ga ik maar eens,’ hoorde Josje Frank Lang zeggen. Ze stond nog steeds naar haar vader te kijken. Hij mompelde onduidelijk iets terug op Franks groet.
‘Zo,’ zei moeder opgewekt toen beneden de deur dichtsloeg, ‘dat hebben we weer gehad. Het is niet te doen al dat werk met maar één meid.’
Josje voelde de trap tegen het zere been wel. Het was vaders schuld dat Paulina weg was gegaan.
Moeder begon op te ruimen. ‘En dan heb je van die lui, die niet weg te branden zijn.’ Te opzettelijk keek ze Josjes kant uit. ‘Maar ja, dat krijg je als je dochters groot worden.’
Josjes mond viel open, ze voelde zich op dat moment de dorpsidioot. Maar niet lang. Mens, ben je gek? Ben je nou helemaal krankzinnig? Om het op mij te schuiven!
Met haar handen tot vuisten, nagels diep in haar handpalmen, stond ze haar stille woede op te vreten. Ze slikte om haar stem ergens helemaal uit de diepte op te halen. Maar ze kon er geen geluid uitkrijgen.
Ze zag hoe haar vader haar opnam, naar moeder keek, weer naar haar, met felle, staalharde ogen.
| |
| |
‘Nee,’ riep ze ineens, schril, ‘nee, dat is gelogen! U denkt toch niet, dat ik... die vieze, ouwe vent!’
‘Je moeder liegt niet! Let op je woorden. En je zult moeten leren je mening voor je te houden over onze gasten. Begrepen?’ Hij liep rakelings langs haar heen naar zijn bureau.
‘Vader!’ Ze greep hem bij de mouw van zijn uniform. Helemaal doorweekt van het zweet. ‘Vader, je moet me geloven! Luitenant Lang... jullie weten het niet. Moeder...’ Ze liet haar vaders mouw los, draaide zich om naar moeder, die met een blad vol glaasjes langskwam.
‘Hanna!’ Meer zei vader niet, maar ze bleef staan.
‘Hij heeft met Aura... dat is een tijdje geleden, en Aura durft er niks over te zeggen. Maar ik wel, hoort u? Gisteravond, toen moeder bridgen was, op de wallegang...’
‘Druk je duidelijk uit,’ verzocht vader.
Aan zijn manier van kijken merkte ze dat er iets veranderd was. Ze mocht haar mening zeggen over de gasten! Nu rustig blijven, kalm vertellen. Maar ze had net een paar seconden teveel nodig om haar woorden op een rijtje te zetten.
‘Die kinderen tegenwoordig! Wat die bezielt,’ begon moeder. ‘Het is een soort ziekte. Ze steken elkaar gewoon aan. Eerst Erna en dat geval met hun chauffeur. Romantisch gezwijmel in een dagboek. Om erger te voorkomen hebben ze dat kind naar Holland moeten sturen. Volgende week verdwijnt Ditty - ook zo'n fraai nummer - naar een Amerikaanse kostschool. Ja, ja, kostschool. Het zal er wel eentje zijn met een kraamkliniek als het waar is wat er verteld wordt. En nu moeten ze ineens allemaal de fatale vrouw uithangen. Laten zien wat ze allemaal meegemaakt hebben. Laat me niet lachen!’
Moeder liep door naar de keuken. Josjes ogen volgden haar, toen keek ze haar vader aan, verbijsterd, en weer in de
| |
| |
richting van de keuken. Eerst won haar bewondering het van haar verslagenheid. Hoe kon iemand zo komedie spelen! Of, had ze het echt gemeend? Dacht ze er écht zo over? Verbeeldde zij het zich dan allemaal? Dat van gisteravond? Nee, om de dooie dood niet!
Met felle ogen deed ze een stap naar haar vader toe, maar hij maakte een gebiedend gebaar dat ze zwijgen moest.
Geloofde hij moeder? Dat kón niet! Hij moest zo vaak mensen verhoren; hij moest weten wanneer iemand loog en wanneer niet.
Ineens zag ze de verschrikkelijke waarheid: vader zou nooit willen zien, bekennen dat moeder meer gaf om een andere man. Hij zou liever geloven dat die man kwam voor zijn dochter, voor háár. En haar verhaal, dat ze Lang rechtuit een vuilak vond, paste niet in zijn koele overweging. Dus versleet hij dat gemakshalve ook maar voor ongezonde fantasie!
Slap en lamlendig zakte ze in een stoel. Ze merkte niet hoe hij haar opnam, ze zag niet hoe zijn ene hand zich om een houten briefopener klemde, die doormidden brak.
Langzaam drupten de tranen over haar wangen. Met gebogen hoofd probeerde ze ze te verbergen. Alleen omdat ze een meisje was, alleen daarom was het zo gelopen. Ze probeerde haar snikken in te houden. ‘Hou op met dat gegrien!’ zou-ie anders zeggen.
Maar het bleef stil. Tot Jeannet en Olfy lawaaiig de voortrap opkwamen. Vlug boende Josje haar gezicht droog. Jeannet zou denken dat ze gewoon een standje gekregen had. Nou, dat was hier lopende-band werk!
Olfy vloog op vader af; Jeannet bleef even stokken in haar beweging, liep toen met stijve benen naar het bureau.
‘Jos, tafel dekken. En jullie, handen wassen!’ Kortaf kwam moeder haar bevelen uitdelen.
Tafelkleed, borden. Josje liep naar de servieskast in de gang.
| |
| |
Zij was de eerste die op de deur van de binnentrap, de dienstingang, hoorde kloppen.
‘Habri porta!’ riep ze automatisch.
Ze deinsde terug toen de broer van Paulina binnenstapte. Hij bleef niet, zoals de boodschappenjongens, vol ontzag op de drempel staan, maar deed een paar stappen de gang in. Hij had een brief bij zich. Zoekend keek hij rond.
Josje hoorde dat Aura in de keuken, vlak ernaast, rustig doorging met afwassen. Als ze het wist zou ze doodblijven van pure ellende.
‘Is de commandant thuis?’ vroeg Ray.
‘Wat is dat?’ De uitschietende stem van moeder schrikte hem niet af. Hij herhaalde kalm en beslist zijn vraag. Het was of die gedecideerde stem Josje iets terug gaf van haar oude veerkracht. Gespannen bleef ze wachten op wat er volgen zou.
Vader kwam de gang in.
‘Shon Commandant?’ Ray stak vader een gesloten enveloppe toe. In de keuken hielden de afwas-geluiden op.
‘Weet je niet dat je op het bureau moet zijn?’ Vader had het niet onvriendelijk gezegd, eerder moe, doodmoe.
‘Op het bureau zeggen ze altijd dat u geen tijd hebt. Dit moet ú lezen. Alstublieft, shon commandant.’ Hij stak vader de enveloppe toe.
Zuchtend nam vader hem aan, stopte hem in zijn jaszak. ‘In het vervolg naar het bureau, begrepen? Zoals iedereen.’
‘Van wachten wordt een man oud en moe.’ Na die woorden draaide Ray zich om en verdween lenig door de deur, die hij zachtjes achter zich dichttrok.
Alsof ze het niet goed gehoord had bleef moeder naar de gesloten deur kijken. Vader zei niets.
De hele maaltijd zei hij weinig, moeder trouwens ook. Alleen Jeannet en Olfy hadden het druk met elkaar. Een schichtige Aura haalde de vuile borden en schalen weg. Josje
| |
| |
wist niet hoe ze haar vragende blik moest beantwoorden.
Maar één ding wist ze wel: straks zou vader die enveloppe openmaken. En zij wist wat daarin zat. Een officiële aanklacht tegen Frank Lang. Nu moest hij háár ook geloven. Hij hoefde zich niet langer groot te houden en te doen alsof Frank Lang - dat misselijk stuk vreten - alleen voor zijn dochter zo vaak kwam. Hij kon nu tegen moeder zeggen: ‘Die vent eruit, die wat met een van onze meiden heeft. Jij mocht hem toch zo graag, hè? Aardige jongen, zo bescheiden, zo keurig gemanierd. Echt uit een goed nest! Ook wat voor zo'n jongen, alleen uitgestuurd naar dit gat. Wat heeft zo'n jongen hier nu? Nou, in ieder geval geen knoop in zijn pik gelegd!’
Josje grinnikte zo onverwacht dat iedereen haar verbaasd aankeek.
‘Valt er iets te lachen?’ vroeg haar vader afgemeten.
Ze schudde haar hoofd. Ze kon toch moeilijk zeggen dat ze die uitdrukking eens van hem afgeluisterd had toen hij een van zijn brigadiers had uitgeveterd?
Ja, zo zou het gaan. Het was voor haar alleen nog maar een kwestie van afwachten. Een paar dagen.
Aura kwam weer binnen met fruit. Terwijl ze de schaal op tafel zette, raakte haar arm even die van Josje. Josje zag het heel duidelijk: bruin, wit.
Zoú vader Aura geloven, de broer van Paulina? Wat zei hij ook altijd weer: ‘Dat gedonderjaag van die meiden beneden met de mariniers!’
Ze voelde zich zoals die ene keer dat ze te diep gedoken had, en net toen ze boven zou komen, iemand haar weer aan haar benen naar beneden getrokken had. Ze zou stikken, stikken.
Hij zou Aura niet geloven. Aura was ook een meisje, daarom.
|
|