| |
| |
| |
[7]
Wie zei dat Paulina thuis was? Dat ze haar binnen zou laten? Waarom was ze niet met de anderen mee gaan zwemmen? Waarom liep ze hier... je rotklimmen... zweten... de donkere gezichten die haar vragend aankeken. Wat deed ze hier tussen die krotten op de berg?
Struikelend klom Josje verder. Ergens in een huisje hadden ze een knetterende ruzie. Vlak boven haar hoofd goot een vrouw een po leeg in de struiken. Josje dook opzij. Ze zag een jonge kerel met een kerozineblik langs hollen. Een paar kleine kinderen kwamen rond haar staan en volgden op een afstandje toen ze verder ging. Ze had niks tegen honden maar die hier rondliepen deden gewoon pijn aan je ogen. Er was één grote bij, de enige die niet zijn longen uit zijn keel blafte. Hij hep op haar af, de kleine kinderen achter haar weken terug. Josje keek de hond vuil aan. Snuffelend stak hij zijn snuit in haar kruis. Smerige pesthond! Met één sprong stond hij hijgend tegen haar op. Ze tilde haar knie op en trapte hem van haar af. Achter haar werd er bulderend gelachen vanuit een huisje, een vrolijke mannenstem. Maar Josje hoorde alleen het grommen van de hond. Loerende berekende hij zijn volgende kans. Ineens - waar vandaan - kreeg hij een steen naar zijn kop. Er stond een man naast haar - die van het lachen. Hij nam er de tijd voor haar van hoofd tot voeten op te nemen.
‘Ik zoek Paulina,’ zei ze.
‘En die hond zoekt jou. Je bent niet bang, zeg!’ Het klonk oprecht.
| |
| |
‘Masha danki!’ Bedanken kan nooit kwaad, vond Josje.
‘Zal ik je wijzen...’ De rest slikte hij in, hij volgde haar blik: naar het zwarte kroeshaar op zijn donkere borst.
‘Ik... eh, ik weet de weg!’ Ze sloeg haar ogen neer.
‘Dat zie ik!’ Hij lachte weer, schallend, dubbelzinnig.
Josje liep door, pas toen ze een paar huisjes verder was durfde ze te grinniken. Ineens zag ze zichzelf over een paar jaar, terug in Holland. En dat ze dít vertellen zou. Ze zouden sterven tussen hun smetteloze pluche en perzen.
Vlak bij Paulina's huis was een oploop. Paulina's broer, Ray, - ze kende hem wel, hij werkte bij de Olie, zat zeker in de nachtploeg dat hij nu thuis was - schudde een kleine, oude man heen en weer. Waar hadden ze het over? Het ging in het Papiamentu en zo vlug. Josje bleef staan, luisterde.
‘Een vakbond, man. Dat hebben ze in de hele wereld. Shon Doktoor heeft gelijk. Allemaal met elkaar zijn we sterk.’
‘Hebben we werk? Ja! Hebben we eten? Ja! Allemaal komen ze naar onze eilanden, hier is werk. Wat wil je, man?’ zei de kleine ouwe koppig. ‘Politiek, daar komt stront van. Wat wil shon Doktoor, alleen?’
‘Daarom moeten we meedoen met hem!’ riep Paulina's broer vurig. ‘Jij ook! Hij is de eerste, die je niet laat stikken omdat je zwart bent.’
‘Ze doen me niks!’ zei de ouwe zwakjes.
‘Ze!’ dacht Josje. ‘Dat zijn wij!’
‘Nee, ouwe lul, jou doen ze niks! Maar je dochter, wat met je dochter? Durf jij naar de politie gaan? Of je vrouw? Durf je te zeggen: Mijn dochter is verkracht door een kerel van de mariniers? Nee, dat durf je niet!’
‘Ze is geen kind meer. Als zij een kind wil van...’
‘... ze wilde helemaal niet! Sta niet tegen jezelf te liegen!’
‘Omdat ze jou niet wilde!’ De ouwe had bijna geen stem meer om zich te verweren.
| |
| |
‘Zeg dat je het mooi vindt, prachtig. Je dochter straks met een kind van een makamba-officier. En ze wilde het niet, hoor je dat? Wanneer ga je naar de politie? Als jij het niet doet, doe ik het! Dat wil ik wel eens zien.’
De mannen deden allemaal een stapje terug. De broer van Paulina stond ineens alleen midden in de kring.
Josje keek naar zijn opgewonden handen, die machteloos ha de lucht grepen. Als dat meisje ouder dan achttien was, en zelf geen aangifte deed, begon hij niets. Zoveel wist ze er wel van. Wist hij dat ook? Moest ze het hem vertellen? Met al die kerels erbij? Maar als hij het niet wist zou hij een figuur slaan straks op het bureau. Ze zouden hem uitlachen. Zoals altijd als er een dergelijke aangifte binnenkwam, zouden ze zeggen: ‘Ja dat verhaaltje kennen we! Geld willen jullie zien, daar is het alleen om begonnen. En die dochters van jullie dat zijn gewoon hoeren.’ Eén keer had ze zo'n scène gehoord beneden in het bureau. Ze had het gezicht gezien van de moeder, die met de aangifte gekomen was. Die had gekeken als een getrapte hond; als iemand die met een zweep over zijn gezicht geslagen wordt terwijl zijn handen vastgebonden zitten. Zij kon het niet eens afweren.
Josje keek de ouwe man na: alsof hij zo regelrecht de rotsige bodem in wilde lopen en er voorgoed in verdwijnen. Een dochter, dat was alles voor een vader. Waarom werden ze anders zo streng bewaakt? Nooit alleen uit, altijd gecontroleerd, of ze nu in een landhuis woonden of in een krot op Fleur de Marie.
En je kon niks, niks verzinnen om tegen die ouwe man te zeggen. Want áls zijn dochter het gewild had? Als ze nu van die marinier hield? Waarom niet? Misschien was Ray alleen maar jaloers! Had hij het alleen gezegd om het de ouwe betaald te zetten, voor schut te zetten.
Met een schok schoot haar hoofd naar voren, om beter te
| |
| |
luisteren. Wie had het gezegd? Had ze goed gehoord? Was er een woord in het Papiamento dat erop leek?
Lang!
Ze gooiden wel meer een Nederlands woord door hun Papiamentu.
Lang!
Frank Lang? Een gluiperd, had Bubi gezegd. Hoe wist-ie dat? Alle moeders zeiden dat Bubi zelf een puur slechte was.
Frank Lang, die bij hen de deur platliep, om moeder. Nee, nee!
Het werd rood voor haar ogen. Instinctief liep ze op de mannen af. Ze moest het weten.
Maar ze kreeg geen woord over haar lippen. Onder de blik van Ray kreeg ze er geen woord uit.
‘Wat moet je hier?’ vroeg hij kortaf.
‘Paulina,’ fluisterde ze, schraapte haar keel en rechtte haar rug. Hij moest niet denken dat ze bang voor hem was, voor hem niet voor die hele troep niet. ‘Paulina even goedendag zeggen.’
‘Ze is er niet! En als ze er wel was...’
Josje werd ineens razend. ‘Is het mijn schuld soms van die stomme sleutels?’
Door de spleten van zijn ogen bleef hij haar opnemen. Alsof hij plotseling een besluit genomen had, zei hij: ‘Ik zal vertellen dat je hier was.’
Er was nog zoveel te zeggen. ‘Ik heb iets voor haar meegebracht!’ Ze durfde het hem niet te geven. Als hij het voor haar voeten gooide?
‘Ga je echt naar de politie om aangifte te doen? Dan moet je weten...!’ Maar hij zou zelf wel weten wat hij wilde.
Langzaam liep ze het oneffen pad af naar beneden. Ze voelde hoe de mannen haar nakeken.
Toen ze bijna beneden was hoorde ze voetstappen achter
| |
| |
zich. Niet omkijken, gewoon doorlopen.
Hij was het. Hij stak zijn hand op, dat ze moest stilstaan.
‘Wanneer is de commandant terug van Aruba?’ vroeg hij.
Dat wist hij dus ook al. Maar op het eiland wist iedereeen altijd alles. Er hoefde niets achter te steken.
‘Ik weet niet precies. Wil je naar hem toegaan over... over dat meisje?’
Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat had je niet moeten horen.’
‘Ik zal er geen woord over verder vertellen,’ beloofde ze.
Hij glimlachte flauwtjes. Natuurlijk, dat had hij ook niet bedoeld. Maar dat was geen verhaal voor vrouwen en meisjes.
Zou ze het nu vragen, op de man af? Hij zou het niet verwachten dat ze dat durfde als meisje.
‘Weet je wel zeker dat het luitenant Lang is geweest? Daar gaat het om.’
‘Ze hebben het er bij Aura thuis uitgeslagen...’ Wat hij verder nog zei, hoorde ze niet. Aura! Hún Aura?
Verbaasd zag hij haar wegrennen. Een vreemd meisje... Wat had Paulina ook weer over haar verteld? Ze kwam in de Punda, ze maakte grapjes met Ten Cent Store. Vroeger klom ze op de daken van het Fort. Ze deed hardlopen en verspringen met de mariniers mee. Díe zouden ze niet zo gemakkelijk te pakken nemen als Aura.
De woede golfde weer in hem omhoog.
Heel in de verte keek Josje even om. Ze zag hem staan, gebogen als een donker vraagteken. Hoog boven hem aan de andere kant van de heuvel het reusachtige, witte Christusbeeld met de wijd gespreide armen als een excuus: Over wat, kan ík het helpen?
Aura stond boven bij de slaapkamer, armen over elkaar, te
| |
| |
kijken hoe de timmerman van Openbare Werken de slaapkamerdeur ophing. Josje kwam erbij staan, keek van de een naar de ander. Naar Aura's buik. Weinig aan te zien, of toch...?
‘... ik moet zingen in de kerk,’ zei Aura voor ze naar beneden schoot.
‘Hij heeft zeker gevraagd of ze met hem uitgaat!’ concludeerde Jos. Was Aura nu zoveel knapper dan andere Curaçaose meisjes? Je wist nooit hoe een man dat zag. Of durfde Aura meer? Was het dat? En vertelden mannen dat elkaar over?
Josje ging langzaam de trap af, de keuken in.
‘Ik ben bij Paulina geweest,’ begon ze.
Aura keek haar alleen maar van opzij aan, ging onbewogen door met het uitlekken van de zuurzak.
‘Ze was niet thuis. Wil jij tegen haar zeggen dat ik geweest ben? Want haar broer...?’
Bijna had Aura de doek met zuurzak uit haar handen laten glippen. ‘Broer?’ vroeg ze en liet de doek rusten in het vergiet.
‘Ja, díe broer. Waarom wil je hem niet?’
Met open mond bleef Aura staren.
‘Ik vind Ray wel een knappe jongen. Jij niet?’ Josje gaf niet op.
Afwezig knikte Aura. Bijna kreeg Josje medelijden met haar: Aura zag eruit als een verstard konijn in de koplampen van een auto. Maar ze móest het weten.
Josje ademde langzaam heel lang in, alsof ze een diepe, diepe duik moest nemen. Nú! ‘Of is hij kwaad op je omdat je een kind moet krijgen van luitenant Lang?’
Werktuigelijk knikte Aura, te laat merkte ze wat ze gedaan had. ‘Nee,’ riep ze ineens fel. ‘Nee, het is niet waar!’ Haar ogen vlogen van de ene deur in de keuken naar de andere open deur.
| |
| |
‘Aura!’ Josje pakte haar bij haar schouders. ‘Aura, zo heb ik het niet gemeend. Luister, Aura. De mannen op Fleur de Marie spraken erover. Je moet naar de politie gaan. Je moet het aan mijn vader vertellen. Hoor je?’
Snikkend probeerde Aura los te komen.
‘Waarom wil ik dat ze het vader vertelt?’ dacht Jos. ‘Dan is Frank Lang voortaan onmogelijk. Hij durft hier niet meer te komen.’
Even had ze niet opgelet. Aura was onder haar armen doorgedoken, de gang in gerend, de trap af naar beneden, naar haar eigen kleedhok.
Josje haatte zichzelf op dat moment. Arme Aura.
Nu wist ze nog niets. Het had geen zin gehad.
Of, níets? Als het niet waar was, had Aura niet zo van streek hoeven zijn.
Ze liep naar de kamer, pakte het boek, waarin ze bezig was, en ging languit op de vloer in de zaal liggen. Maar na een paar bladzijden klapte ze het geërgerd dicht. Weer zo'n stom verhaal met allemaal van die keurige meisjes, die zich keurig naar een verloving sloofden met een ín-keurige jongen. En intussen maar ouwehoeren over de hogere zaken des levens. Nooit iets over jongens, die in je bloesje grabbelden; over aangewaaide ooms met hun handen onder je rokken; over het vriendje van je moeder dat een kind maakte bij de meid.
Kwaad sprong ze overeind, trapte het boek de zaal in. Zij stonk er niet in, in die zoete koek.
Met een nijdige vuist sloeg ze in het langsgaan een mier te pletter op haar vaders bureau. De stapel processen-verbaal begon te schuiven. Er gleed een foto uit.
Josje liep om het bureau heen, trok de foto te voorschijn. Ze keek, keek nog eens, tilde de foto op en voelde haar gezicht van afgrijzen verstijven. Dat was een man, zwart, naakt, op de grond half op zijn zij, en die vlekken...? Waar ze haar
| |
| |
ene vinger tussen de verbalen had gehouden, sloeg ze de stapel om. Nog meer foto's. Dezelfde man? Dezelfde houding, van een andere kant. Haar ogen vlogen over de bladzijde. Een man, die man, had zichzelf met benzine overgoten en in brand gestoken.
Kokhalzend kromp ze in elkaar. Maar haar ogen zogen zich aan het afzichtelijk beeld vast, zolang tot het was of het begon te bewegen... zijn aangevreten hand... zijn gezicht met gaten... het kleine stompje onder aan zijn buik... hij keerde zich om, keek haar aan op de andere foto met glazige ogen.
Met een klap legde ze de foto's omgekeerd terug op het bureau.
‘... zijn meisje zou er met een ander vandoor zijn gegaan...’ Die zin sprong uit het proces-verbaal omhoog. Langzaam draaide ze de foto's om, keek nog eens. Haar ogen trokken het beeld na, of ze hem voorzichtig aanraakte... het doet geen pijn, stil maar... Hoe is het als je verbrandt? Schreeuw je? Wou je niet terug? En toen kon het niet meer. Kwam er niemand die zei: ‘Niet doen! Niet doen!’?
Ze hield hem in haar handen. Hij lag zo alleen, zo ontzettend alleen, zo vreselijk kapot.
Haar ene hand schoof de andere foto's en het proces-verbaal tussen de stapel papieren, haar andere hand verborg één foto in haar rokzak.
Boven in de slaapkamer stopte ze hem in het sloop van haar kussen. Ze trok haar schoenen, haar bloes en rok uit, knoopte de klamboe los, hing die over haar bed, en kroop erin.
Op haar rug bleef ze naar het plafond staren, naar het luik in het plafond. Het werd een groot filmdoek. Daar liep hij, met een blik kerozine. De mensen, die hem passeerden, zeiden iets tegen hem, maar ze wisten het niet. Hij liep door tot een plek waar niemand was. Nu trok hij zijn kleren uit.
| |
| |
Uit zijn broekzak haalde hij een doosje lucifers. Hij ging liggen, hij pakte het blik... Nee! Nee! Niet doen!
Schreeuwen, krijsen, schuifelen, een aanloop... alsof er iemand uitgleed, vlak boven haar hoofd en de hoek omging.
Dat... Ze kromp in elkaar. Dat was het geluid van iedere avond, het geluid van de nacht.
Ze gooide zich om, verborg haar hoofd onder het kussen.
‘Wat is dat voor een gekkenhuis hier? Aura weg. Jij in je nest!’
Versuft en met slaapvouwen in haar ene wang ging Josje in bed zitten. Ze staarde naar het luik in het plafond. Haar moeder trok de klamboe open. ‘Vooruit, eten, anders ben ik nog te laat.’
Zwijgend, zonder uitleg te geven, kwam Josje uit bed.
‘Ga je eerst douchen, je zweet als een otter!’
Ze pakte schoon ondergoed, een schone jurk. In de andere slaapkamer begon haar moeder zich te verkleden.
Halverwege stokte Josje: het was zo stil in huis.
‘Waar zijn Jeannet en Olfy?’
‘Die zijn met tante Bea meegegaan, ze mochten daar blijven slapen.’ Het klonk gehaast.
‘Gaat u uit?’ Josje keek door de shutters naar buiten, het was al bijna donker. Hoe lang had ze zo in bed gelegen?
‘Ja, bridgen bij Bea.’
Met de badkamerdeur open - die griezelige spin zat er nog steeds - riep ze: ‘Gaat u alleen?’
Ze hoorde het antwoord niet omdat ze de kraan al had opengedraaid. Hè, lekker, het water was niet zo gloeiend heet meer als 's middags.
Pas toen ze zich stond af te drogen, schoot het haar te binnen. ‘Wanneer komt vader terug?’
‘Sta niet zo van een afstand te schreeuwen.’
| |
| |
Ze zag haar moeder bij de gerepareerde slaapkamerdeur staan, de deur heen en weer bewegen: zoals ze kéék.
Onder hun zwijgende maaltijd gluurde Josje zo nu en dan van opzij naar haar. Waar dacht ze aan? Wat ging ze doen? Ging ze echt naar tante Bea, bridgen? Zou Frank Lang er ook zijn?
‘Wat héb jij? Is er iets?’ Moeders stem schoot onverwacht fel uit, haar lange oorbellen bengelden mee.
‘Niks.’ Josje lepelde haar laatste happen zuurzak naar binnen. Ze zag Aura weer staan in de keuken, Ray op Fleur de Marie, de man op die foto... Met een ruk schoof ze haar stoel naar achteren en rende naar de keuken. Eén vinger in haar keel, dieper, al haar eten golfde in de gootsteen.
‘Jij moest maar meteen weer je bed ingaan.’ De stem van haar moeder naast haar.
Lam geslagen kwam ze overeind, slofte door de gang, liep zwaar de trap op. Ze bleef uit het open raam van de slaapkamer hangen tot ze haar moeder met de auto het Fort uit hoorde rijden. De zware fortpoort werd dichtgeslagen. De marinier maakte zijn ronde, controleerde een paar deuren. In de kerk werd gezongen, nog altijd Bach. Door de shutters van de achterslaapkamer woeien muziekflarden uit de Punda naar binnen. Nu niet naar het luik boven haar kijken, niet luisteren. Ze zou buiten gaan zitten, op hun zitje op de fortmuur. Kijken naar de stad, naar mensen, naar de auto's, naar schepen, die de haven uitvoeren. Gewoon zitten, niet praten, geen mensen, niks!
Maar ze bleef in het raamkozijn leunen. De adjudant ging het gouvernementshuis in. Daar liep een kat op het dak aan de overkant. Hoe lang was het geleden dat ze op de daken speelde? Zij en Jeannet - maar die durfde bijna nooit - en het zoontje van de vorige gouverneur. Die beroerde mariniers moesten altijd de wacht waarschuwen. Dan werden ze naar
| |
| |
beneden geschreeuwd: ‘Eraf jullie. Moet je doodvallen?’ Haar vader, die haar een pak rammel gaf.
Spelen op de daken, dat was ééuwen geleden. Met een klap trok ze de shutters dicht. Als er maar niet teveel muggen waren binnengekomen. Gelukkig had geen ze licht gemaakt.
Op de tast zocht ze haar weg, deed een stap opzij, ze wou niet onder het luik doorlopen... niet stoten tegen het bed. Met haar handen ver voor zich vóelde ze, mat ze het donker.
Licht deed ze niet aan, zo wist ze de weg ook wel. Maar pas buiten op de fortmuur haalde ze bevrijd adem al was er in de smalle wallegang ook niet veel te zien. De wacht was net de andere kant uitgegaan, naar de achterpoort. Kwam hij terug? Voetstappen!
Ze draaide zich om, tuurde de wallegang af.
Ze werd van achteren vastgegrepen, twee armen als tangen klemden zich om haar heen, draaiden haar om, drukten haar tegen de muur, een reuze-hand scheurde haar broekje naar beneden.
Frank Lang!
De sirene van de brug loeide over de stad.
Ze schreeuwde kort, vocht. Ritmisch drukte hij zich in haar, tegen de muur op. Met één hand duwde ze zijn kin naar achteren, zover als ze kracht had. Eén been zette ze schrap, met het andere boorde ze haar schoenhak in zijn voet. Hij kreunde, vloekte. Ineens liet ze zich zakken, veerde schuin overeind, liet zich opzij vallen. Ze sleurde hem mee, maar zijn armen hadden losgelaten. Van zich af trappend kroop ze overeind, trok haar broekje op.
Terwijl ze het trapje naar de patio afliep, sloeg ze haar kleren af. Binnen deed ze de glazen deuren op de schuif. Ze zag hem staan, bovenaan het trapje.
De deur naar de voorgalerij! Die kon niet op slot. Hij zou omlopen!
| |
| |
Het bureau opbellen, vragen of er iemand komen kon? Maar wat moest ze zeggen? Nooit, dát nooit.
Ze keek om zich heen. Waar moest ze naar toe? De provisiekast, dat was het enige.
Ze schoot de donkere gang in, trok de sleutel aan de buitenkant van de kast uit het slot, deed de deur open, het licht aan, en sloot zich op.
Ze zag een paar kakkerlakken wegritselen. In de hoek zat een grote spin. Ze drukte zich tegen de muur, bleef naar de spin staren alsof ze hem zo op een afstand zou kunnen houden. Hoe laat zou het zijn? Hoelang voor moeder thuis kwam?
Ze kon de kerkklok niet horen, de poort niet horen openen weer dichtgaan. Pas toen er voetstappen in de gang waren, draaide ze behoedzaam de sleutel om, trok een banaan van de tros, pelde de schil open, stapte etend de gang in.
Haar moeder deinsde terug, lijkbleek, deed een stap naar voren en sloeg haar met haar tasje om haar gezicht. ‘Ben je helemaal betoeterd? Midden in de nacht hier rondspoken!’
‘Hebt u verloren met bridgen?’ Het klonk opzettelijk onverschillig, en net zo onverschillig legde Josje de lege bananeschil over de trapleuning. Toen rende ze naar boven, naar de slaapkamer. In het donker stroopte ze haar broekje over haar benen, stopte het weg onder haar matras.
In bed trok ze het laken over haar hoofd. Het zweet brak haar aan alle kanten uit. Ze wou dat ze erin oploste, dan was ze ineens van alles af.
|
|