| |
| |
| |
[3]
Het geroezemoes in de klas verstomde op slag toen Josje onverschillig binnenstapte, naar haar bank bonkte en zich daarin vallen liet. Ze grijnsde tegen de verbijsterde Melba en drukte toen Melba's openhangende mond voorzichtig dicht.
‘Ben je niet van school gestuurd?’ siste Editha in haar nek.
Josje hoefde haar hoofd niet te breken over een spits antwoord, want de pater kwam binnengewapperd in zijn witte pij. Allemaal stonden ze op uit hun banken en wachtten tot hij zou gaan zitten.
‘En toch was het de schuld van Eva.’
Beleefd hoorden ze zijn standaard-geintje aan, niemand die er iets tegenin riep, zoals anders, of giechelig sputterde.
‘Is er wat? Zijn jullie ziek?’ Achterdochtig zocht de pater hun gezichten af terwijl hij achter de lessenaar zitten ging. Het langst bleef zijn blik hangen aan Josje, die net een fractie eerder dan de anderen was gaan zitten.
Strak keek ze terug, sloeg haar ogen niet neer. Hij wist het, dat van Bubi. Maar zij wist ook iets van hem. ‘Mevrouwtje, uw borrel is best, maar uw glaasjes zijn te klein,’ zei hij altijd tegen moeder. Hij nam zijn belofte van zuinigheid ook een pietsie aan de ruime kant. Nee, geen zuinigheid, armoede was het.
Hij nam het klasseboek op, gooide het in de lessenaar. ‘Gij zult niet liegen! Welk gebod? Clara?’
Zijn wijzende vinger schoot uit in de richting van Clara, die onzeker overeind kwam, maar halverwege tegen haar bank bleef hangen.
| |
| |
‘Het.. het.. eh...’ Clara staarde naar de grond.
Niemand in de klas durfde voorzeggen onder de dreigende ogen boven de katheder.
‘Hoe weet-ie het, dat het Clara was en niet ik?’ Met haar nagel kerfde Josje de lijnen in haar bank na. Of verbeeldde zij het zich dat het niet zo-maar-een-vraag was?
‘Ik weet het niet, pater!’
‘Als je het wel geweten had, had ik het je niet hoeven vragen.’
Er werd gegrinnikt, niemand lette op Clara, die weer ging zitten, op Josje, die de pater fixeerde.
Hè, gaf de pater maar altijd les. Die was niet zo saai als de soeurs. Die vertelde van toen hij een kleine jongen was, en appeltjes pikte. En toch was ie pater geworden. Ze gingen er eens gezellig voor zitten, armen over elkaar gevouwen, ruggen recht. Dan kon de pater zien dat ze voor hem wel hun best wilden doen.
Josje was de eerste die de voetstappen op de gang hoorde. Ze was ook de enige, die ze verwacht had. Soeur supérieure!
‘Hoe moet dat nu met haar?’ Moeder vanmorgen aan het ontbijt.
‘Dat geouwehoer van die nonnen! Je knapt het zelf maar op!’ Vader was opgestaan, naar het bureau gegaan.
Geen woord! Geen woord tegen haar of het nu wel waar was van Bubi of niet. Razend was ze haar vader nagerend. Maar beneden in het Fort had ze zich bedacht. Als ze nu eens gewoon naar school ging? Die gezichten dáár... en moeder zat mooi voor het blok.
Vragend keek de pater naar soeur supérieure, die niet eens - zoals anders - onderdanig haar excuses aanbood voor de storing.
‘Jozina Walther!’
Vanuit haar eerste bank in de rij kéék Josje. Ze had er in- | |
| |
eens zo genoeg van: van beleefd opstaan, van beleefd antwoorden, van je beleefd in je rug laten stompen als je voor straf voor de klas moest, van je beleefd richting hemel te laten commanderen.
Even aarzelde soeur supérieure. Een meisje dat zitten bleef! In haar bijzijn! Maar haar woede wist niet van wachten.
‘Waarom heb je niet eerst je briefje bij me gebracht?’
‘Ik heb geen briefje,... soeur.’
‘Je moeder zei gisteren dat ze een briefje mee zou geven.’
Soeur supérieure kneep haar ogen tot spleetjes. Natuurlijk! Mevrouw Walther kon weten wat er gebeuren zou met een een briefje, dat ze Jozina mee zou geven. Dat kwam nooit aan.
‘Heeft je zusje het briefje soms bij zich? Jeannet?’
‘Mijn zusje is geen postbode, zegt mijn moeder.’ Nou ja, dat had moeder een paar weken geleden gezegd toen Jeannet weer eens met een klaagbrief van de soeur over haar, Jos, was thuisgekomen.
‘Haal Jeannet!’ gebood soeur supérieure het meisje dat bij de deur zat.
‘En je vader? Wat heeft je vader gezegd over jouw fraaie gedrag?’
‘Dat geouwehoer van die nonnen!’ Ineens realiseerde Josje zich dat nonnen ook aan een hartverlamming konden sterven. Ze zouden soeur supérieure ook omroepen over de radio. Onze geliefde doden, 's middags om twaalf uur. Zouden ze als meisjes deze keer wel bij de begrafenis mogen zijn? De aanspreker zou op zijn deftigste toon vragen: ‘Willen de beminde aanwezigen zich paren om het lijk te achtervolgen.’ Soeur supérieure zou zelfs in haar kist nog spektakel maken als ze het woord ‘paren’ zou horen.
Josje beet op haar onderlip. Als ze nu zou lachen zou er iets gebeuren. Onderuit gluurde ze naar de pater, die star staarde in de richting van het plein naast school.
| |
| |
Twee vrouwen hadden herrie. Luisterde hij daarnaar? Maar toen er een knetterend ‘koño’ tegen de schoolgevel weerkaatste, vertrok hij geen spier. Misschien omdat zoveel mensen moesten biechten over kut en kont.
Jeannet stond aarzelend op de drempel van de klas. Met een gebiedende vinger wees soeur supérieure haar tot vlak voor haar aanschijn.
‘Ul!’ dacht Josje verachtelijk. ‘Doe maar braaf wat de soeur zegt, hoor! Krijg je straks weer een prentje van zo'n soepheilige.’ Ze keek naar Jeannets rug, vlak voor haar. Jeannet had haar handen achter haar rug gestoken. Josje zag de vingers zenuwachtig aan elkaar trekken.
Iedereen staarde gespannen naar het gezicht van soeur supérieure, niemand lette op haar. Zachtjes pakte ze haar pen en duwde de scherpe kroontjespunt tegen Jeannets handen. ‘Als je wat durft zeggen,’ siste ze.
Jeannet kon het niet gehoord hebben, dan had soeur supérieure het ook moeten horen. Maar Jeannet vóelde het.
‘Heeft je moeder je een briefje voor mij meegegeven, Jeannet, over Jozina?’
‘Nee, soeur!’ Het klonk opgelucht en niet alleen omdat Josje de pen had laten zakken.
‘Waarom niet?’
Verward keek Jeannet in de nonnekap, en toen hulpzoekend achter zich naar Josje.
‘Postbode...’ fluisterde Josje, al zou het niets helpen.
‘Voor je kijken, Jeannet, en geef antwoord. Waarom niet?’
Jeannet week terug tot tegen de bank van Josje aan, alsof ze steun zocht. Josje zag hoe ze haar hoofd naar achteren boog om de soeur aan te kijken.
‘Mijn moeder zegt: ik ben geen postbode.’
Josjes mond viel open. Die slome Jeannet! Geweldig!
‘Ga maar terug naar je klas, meisje!’ Er klonk oneindige
| |
| |
droefheid in de omfloerste stem van soeur supérieure. Josje kon haar wurgen om die toon, d'r Golgothastem!
‘Hij stierf voor ons op Golgotha. Wie doet 't hem na, wie doet 't hem na!’ zong ze godslasterlijk in haar binnenste.
‘En jij naar mijn kamer!’
Zeker van haar lot pakte Josje haar tas in en liep de klas uit. Buiten nam ze een aanloop, gleed een eind over de gladde tegels en remde af vlak bij Jeannet.
‘Verrek, huil je? Waarom? Je was geweldig!’ Ze sloeg haar vrije arm troostend om haar zusje heen. Jeannet begon nog harder te huilen.
Wat was er? Josje zag zichzelf staan, arm om haar zusje heen. Dat... dat gebeurde nooit. Ze trok haar arm terug, langzaam, Jeannet mocht het niet merken.
‘Vooruit, wat is er? Ben je gek, grienen voor dat mens?’
‘Ik... ik krijg nooit op m'n kop! Ik ben.. hhh... altijd het lieve zusje... hhh... wat ik ook doe. Jij... jij...’ Ze rende de gang uit, de hoek om.
Langzaam liep Josje haar achterna. Was het zo erg voor Jeannet? Dacht zij wel eens aan Jeannet? Ze snauwde alleen maar tegen haar omdat ze zo sloom kon doen, omdat ze nooit iets durfde, omdat ze bang was dat het uitkwam, omdat iedereen altijd zei: ‘Wat een schatje’ - het knappe zusje.
Alsof je jezelf gemaakt had!
Josje keek even opzij, in het lokaal waarin Jeannet verdwenen was. Nu zou ze naar binnen moeten gaan en zeggen: ‘Jeannet, toe Jeannet...’ Maar ze schudde haar hoofd en liep door. Wat viel er te zeggen? Jeannet zou toch denken dat ze het deed om haar voor schut te zetten met al die kinderen erbij.
Al was er niemand in de kamer van soeur supérieure, Josje klopte in een routinegebaar. Terwijl ze het zichzelf zag doen, werd ze nijdig.
| |
| |
‘Is er een intelligentie aanwezig?’ vroeg ze zachtjes. Dat had ze eens opgevangen van die knotsgekke moeder van Bea, die stiekem aan geestenoproepen deed.
‘Maar de intelligentie is hier nooit aanwezig,’ antwoordde ze zichzelf en stapte naar binnen.
Waar roken die kamers van de soeurs toch altijd naar? Ze snoof een paar keer, maar kon het luchtje niet thuisbrengen. Je ontdekte veel gemakkelijker welk ondergoed de soeurs droegen. Die keer toen ze haar hoofd tussen de brede, houten spijlen van de trap gewrongen had om te kijken net toen soeur supérieure de treden afschreed. Witte wollen kousen, een witte baaien broek met bandjes onder de knieën, een zooi rokken... Ze had haar hoofd niet meer terug kunnen krijgen hoe soeur supérieure ook aan haar had staan trekken, duwen, knijpen en stoten. Nechi, die altijd met haar bak snoep bij school zat, was bijna gestorven van het lachen. Ze had soeur supérieure opzij geduwd en voorzichtig met haar lenige vingers afgetast hoeveel ruimte er tussen spijlen en hoofd was.
Ineens was ze vrij geweest. Met pretoogjes had Nechi haar meegetrokken en wat lekkers in haar mond geduwd, al was ze de enige van de school, die geen klant van Nechi was. Shon Commandaant wilde niet dat zijn dochters snoepten.
‘Nou, snoep zal er deze rit wel niet bij zijn,’ dacht Josje terwijl ze van het ene been op het andere wiebelde en de kamer rondkeek. Niets veranderd. Alles zoals altijd. Ze kon 'm uittekenen. Soeur supérieure mocht haar langzamerhand wel eens een knipkaart geven.
Misschien werd dit dan de laatste knip.
Er kneep iets samen in haar keel, ze slikte het weg, probeerde het tenminste. Als ze nu eens voorgoed weggestuurd zou worden?
‘Zeg dan dat het Clara was, met Bubi in dat douchehokje!’
| |
| |
porde een stem haar op. Ze schudde van nee. Clara was de dochter van shon Ibi. Die zou haar doodslaan als hij erachter kwam. Clara mocht nooit alleen uit, niet naar de bios, niet naar een vriendin, niet naar een feestje, niet naar school. Altijd was er iemand bij haar: een tante, een broer, een zus, de jaja van haar jongste broertje. Nou, dan was zij honderd keer liever een makamba in plaats van de dochter van shon huppelepup of shon kom-niet-aan-mijn-dochter.
Clara... ja, natuurlijk, daaróm had ze de schuld op haar geschoven. Alle Curaçaose meisjes in haar klas, van de hele school, van het hele eiland, zouden precies hetzelfde gedaan hebben. Die hadden net zulke vaders als Clara.
Soeur supérieure had al een paar tellen naar Josjes rug staan kijken, voor ze het merkte. Draaiend op haar hielen keerde Josje zich om. Hoe lang stond ze daar al? Dat stiekeme binnensluipen ook!
Met haar bleke, lange handen in de wijde, zwarte mouwen van haar habijt geborgen kwam ze voor Josje staan.
Josje sloeg haar ogen niet neer. ‘Kijk me aan als je tegen me spreekt,’ zei vader altijd.
‘Kijk me niet zo brutaal aan!’
Josje staarde langs de kap voor haar naar de muur, naar het kruisbeeld. ‘Hij stierf voor ons...’ begon het weer in haar. Nee, nee, niet... nu niet... Er kroop een kakkerlak over het kruishout, hij verdween onder het witte corpus. Josje keek naar de vastgenagelde handen. Een kakkerlak op je rug en niet kunnen krabben.
Met een ruk schoot haar hand naar haar rug. Ze krabde als een gek.
‘Wat doe je daar?’ Soeur supérieure trok haar hand te voorschijn.
‘Een kakkerlak op mijn rug...’
Ongelovig gezicht.
| |
| |
‘Ik bedoel, op zijn rug, op...’ Ze schudde met haar lichaam.
‘Sta stil! Je Nederlands schijn je ook al te verleren net zoals je goede manieren. Je hebt deze maand twintig aantekeningen gekregen voor Papiamentu-spreken op de cour. Dat betekent een onvoldoende voor je vak Nederlands-spreken.’
Josje voelde zich groeien. Die onvoldoende betekende dat ze steeds beter Papiamentu leerde.
Een onvoldoende... dat betekende ook: een rapport. Ze werd dus niet van school getrapt.
Ineens was de spanning voorbij. Onverschillig zakte ze door één heup.
Soeur supérieure moest gemerkt hebben dat er iets veranderd was in haar. Haar fluwelen stem zette in met: ‘Het helpt je geen moedertje-lief, Jozina, hoe je je ook probeert te misdragen. Op dat hoofdje van jou zie ik later nog eens een kap. Daar doe je niets tegen als je geroepen bent!’ Haar fletse ogen kwamen dichterbij, een zegenende hand... Josje deinsde terug. Engerd, ga weg engerd! Maar áls je nu geroepen was, en je wist het niet... en je moest? Eng mens, blijf van me af. Dan verdrink ik me nog liever!
‘Er helpt geen moedertje-lief aan, Jozina!’
‘Waaraan niet, soeur? Ik heb geklopt, maar u hoorde me niet!’
Moeder! Hoe was het godsmogelijk, net nu!
‘Ik dacht, ik kom zelf maar even langs om die kwestie met u te bespreken. Ik zie dat u Jos...’
Vragend keek moeder haar aan. Ze had aan de deur staan luisteren! Wedden?
‘Jozina, ga zolang op de gang staan!’ Gebiedend wees soeur supérieure naar de deur.
‘Ik heb graag dat zij erbij blijft, soeur.’
‘Maar deze delicate zaak...’
| |
| |
‘... áls zij gisteren met die jongen samen onder de douche is geweest, dan doet het er minder toe of ze er nu over hoort spreken.’
‘Maar mevrouw!’
Moeder had gezegd: áls. Ze geloofde het dus niet! Josje knipoogde naar haar moeder. Die trok even met haar mondhoek.
‘Net of we allebei op het matje geroepen zijn,’ dacht Josje.
‘Wat vindt uw man van deze ernstige zaak, mevrouw Walther?’
Josje zag haar moeder snel naar een ontwijkend antwoord zoeken.
‘Jozina zei... in een volle klas notabene... dat hij gezegd zou hebben... ik kan het niet geloven...’ Soeur supérieure kon de woorden niet over haar gebenedijde lippen krijgen.
Met innige voldoening herhaalde Josje daarom: ‘Dat geouwehoer van die nonnen!’
‘Ja, dat zei hij. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat ze dat oververtellen zou. Maar och...’
Soeur supérieure zag er op dat moment uit of ze van ganser harte met haar Verlosser aan het kruis van plaats had willen ruilen.
‘Wij zullen voor haar bidden! Alleen al met ons geduld voor haar zullen we later de hemel verdiend hebben.’
‘Nou, kijk eens aan,’ dacht Josje, ‘dan ben ik toch nog ergens goed voor! Voetenbankje naar de hemel! Wat zeg ik? Voetenbankje? Een brandladder!’
Waar had moeder het nu over?
‘... dat leek ons beter. Hier staat ze meer op de gang. Je kimt niet eens zeggen dat ze hier op school zit. Mijn man vindt bovendien dat ze op een meisjesschool te zachtzinnig aangepakt wordt.’
| |
| |
Ging ze van school? Nu meteen? Waar... natuurlijk, naar de school op de Isla. Of... ze konden haar ook naar Holland sturen. Daar hadden ze het al zo vaak over gehad.
Het gesprek naast haar zwom weg van haar oren.
Ze kwam pas weer bij toen ze van haar moeder een zetje in haar rug kreeg. Soeur supérieure stond met uitgestoken hand voor haar.
Gisteravond Frank Lang, nu soeur supérieure. Als ze toch voor het kiezen had, dan liever Lang.
‘Heb ik je ooit kwaad gedaan, Jozina? Het was allemaal voor je bestwil, kindje! Kan je me geen hand geven tot afscheid? Misschien zullen we elkaar Hierboven weer terugzien.’
Josje trok met haar mond, haar halsspieren. De hand, die ze uitstak, was een vuist.
Soeur supérieure greep die met beide handen beet, vouwde de vingers open en legde haar vingers er omheen.
Nou ging ze gillen, gillen... Mens, laat los! Het stonk... die kamer stonk. Ineens wist ze het: naar al die onuitputtelijke geduldheiligen, naar bloed, naar rook, die zich lieten steken en verbranden, en niets terugdeden, anders werden ze niet heilig.
Met een ruk draaide ze zich om en rende de kamer uit. Ze was de trap al af toen ze moeder boven in de gang hoorde lopen. Vlug de straat op. Als dat mens mee naar beneden kwam.
Bij de auto bleef ze wachten.
Moeder zei niets, stapte in en wachtte tot zij ook zat. Voorzichtig gluurde Josje naar haar. Wat nu?
Terwijl ze het sleuteltje in het contact stak, keek moeder terug. Toen lachte ze ineens hardop. ‘Wat een vertoning! Enfin, je bent eraf.’
Josje bleef zwijgen. Dit was nog maar een begin, wist ze.
| |
| |
Want over Bubi was het laatste woord niet gezegd.
‘Wat was dat met die Bubi gisteren?’
Eindelijk! En nu kon ze het rustig vertellen.
‘Zal je het tegen niemand zeggen? Ik was het niet, maar C... een van de meisjes in de klas. Ik zag het. Ze was zeker bang dat ik het over zou brieven. En haar vader zou 'r wat gedaan hebben.’
Had moeder haar gehoord? Ze scheurde over de Rifbrug het Rif op.
‘Ik heb toch maar liever dat de mensen dat niet van je denken. Die Bubi... Frank zei, dat hij...’
‘... Frank, hè ja, uitgerekend...’ Verschrikt zweeg ze. Nee, niets kwaads over Frank zeggen. Als moeder en hij... nou ja, haar moeder vond hem aardig. En moeder was daarnet ook aardig voor haar geweest. Ze was van die rotschool af.
‘Sinds wanneer zeg jij Frank tegen hem?’ De auto had snelheid geminderd.
‘Ik? Ik zou niet durven. Jij zei zelf Frank. Daarom! Naar welke school ga ik nu? Weet vader het?’
‘Naar de Isla. Je vader heeft vanmorgen opgebeld.’
Je vader. Moeder zei altijd: jé vader. Nooit ‘vader’ zoals andere moeders zeiden wanneer ze over hun man spraken.
Nu moest ze toch eens een keertje ophouden om overal iets in te horen wat er vroeger nooit was. Je werd er zo moe van, zo moe.
‘Ik heb je badpak maar in de auto gegooid. Dan gaan we gezellig naar Piscadera, zwemmen.’
Josje schoot in de lach. ‘Als soeur supérieure dat zou horen. Dan zou ze meteen een vracht nieuwe bidprentjes laten aanrukken voor je zieleheil!’
‘Eén prent thuis is genoeg!’ Moeders stem klonk niet alleen als een grapje.
| |
| |
Moeder was nooit katholiek geweest. Ze was het pas geworden toen ze naar Curaçao zouden gaan. Vader had in Nederland willen blijven. ‘Ga er een paar jaar naartoe. Al doe je het maar voor de kinderen. Ze zullen meer van de wereld zien. Je kunt niet weten wat dat later voor hen betekent. Als je het doet wil ik wel katholiek worden. Vooruit maar!’
En vader, die zeker aan zijn houten knieën had gedacht - van het bidden om haar bekering; en zij hadden putjes in hun vingers van de eindeloze rozenkransen voor hetzelfde doel - vader had toen niet meer terug gekund.
Ruzies thuis konden heel nuttig zijn: je hoorde nog eens wat. Want er was dan wel een prachtig doopfeest geweest, maar feest was er voor moeder al gauw niet meer bij. Dat stak ze niet onder stoelen of banken. Ze zou ook wel niet tegen dat bráve kunnen. Want bij de schietwedstrijden haalde ze een hoger gemiddelde dan alle mannen. Ze reed als een scheermes. En als meisje was ze al aan een laken uit haar raam gezakt, avondschoentjes in haar ceintuur, en had de hele stad op stelten gezet. Zoiets kon je je van je moeder niet voorstellen. Vreemd...
Voor het eerst vergat Josje bijna om opzij te kijken toen ze het krankzinnigengesticht Monte Cristo passeerden. Vingers in het gaas van de hoge hekken, grijnzende gezichten, openhangende monden.
Voor het eerst zwaaide Josje verstrooid in het langsgaan. Arme gekken, je hele leven daar zitten. Maar misschien wisten ze het niet.
|
|