Europa buitengaats (2 delen)
(2002)–Theo D'haen– Auteursrechtelijk beschermdKoloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen
[pagina 55]
| |
18 De Frans-Canadese roman van Québec
| |
Van Nouvelle France tot QuébecDe voornaamste periodes uit de socio-culturele geschiedenis van Québec worden beknopt weergegeven onder vermelding van enkele representatieve literaire werken. | |
[pagina 56]
| |
Nouvelle France onder Frans bestuur: 1608-1763Nadat omstreeks het jaar 1000 de Vikingen reeds voet aan wal gezet hebben in Canada, wordt het later bezocht door ontdekkingsreizigers uit Italië en Portugal. In het jaar 1534 neemt Jacques Cartier - in naam van de koning van Frankrijk - officieel bezit van het gebied, en Champlain sticht in 1608 de stad Québec. De kolonisatie van Nouvelle France wordt gestimuleerd door de immigratie van boeren en ambachtslieden uit de westelijke provincies van Frankrijk. De homogeniteit van deze groep, behorend tot dezelfde sociale klasse en afkomstig uit de westelijke regio's, wordt bovendien gewaarborgd doordat alleen katholieken mogen emigreren. De literaire produktie uit die periode bestaat vooral uit reisverslagen, annalen en correspondenties. Doordat Lodewijk xiv weigert meer geld voor de kolonisatie uit te trekken, gaat Engeland als rivaliserende koloniale grootmacht een steeds belangrijker rol spelen in Noord-Amerika. | |
Frans-Canada onder Engels bestuur: 1763-1867In 1759 wordt de stad Québec door de Engelsen veroverd, gevolgd door Montréal in 1760, waarna Frankrijk bij het Verdrag van Parijs (1763) Canada afstaat aan Engeland. De etnische tegenstelling tussen de katholieke, Franstalige Canadezen en de protestantse Engelstaligen wordt versterkt wanneer tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1767-1783) talrijke Loyalisten naar Canada vluchten, omdat ze trouw willen blijven aan de Engelse troon. Nadat de revolutie van 1837-1838 onder leiding van Louis-Joseph Papineau mislukt is, blijft Frans-Canada zich verzetten tegen de assimilatiepolitiek zoals die voorgestaan wordt in het rapport van Lord Durham. Aangezien de handel gemonopoliseerd wordt door de Engelsen en het aantal vrije beroepen (priester, arts, jurist) slechts beperkt is, leggen de Frans-Canadezen zich toe op het ontginnen van nieuwe gebieden om daar landbouw te bedrijven. De Frans-Canadese auteurs trachten hun culturele identiteit in stand te houden door het verheerlijken van het landleven, de Franse cultuur en het katholicisme (Philippe Aubert de Gaspé jr., Le Chercheur de trésors ou l'Influence d'un livre, 1837; Patrice Lacombe, La Terre paternelle, 1846) en door het beschrijven van het eigen verleden (Philippe Aubert de Gaspé sr., Les Anciens Canadiens, 1863). | |
Frans-Canada: 1867-1960In 1867 gaat Canada - inclusief Québec - als ‘dominion’ deel uitmaken van het Britse imperium. Ter versterking van de Frans-Canadese identiteit blijft de streekroman (Laure Conan, Angéline de Montbrun, 1881) de missie uitdragen van de katholieke godsdienst en de Franse spiritualiteit welke afgezet worden tegen het Engelse protestantisme en materialisme. Hoewel in diezelfde periode de dichter Emile Nelligan zich onderscheidt | |
[pagina 57]
| |
door de originaliteit van zijn oeuvre, bepaalt toch de streekroman met zijn mythische beeldvorming de literaire produktie. Deze idealiserende traditie wordt nog voortgezet in Maria Chapdelaine (1914) van Louis Hémon, maar Albert Laberge vernieuwt het genre door in La Scouine (1918) op naturalistische wijze het harde boerenbestaan in de tweede helft van de negentiende eeuw te beschrijven. Na de Eerste Wereldoorlog verandert Canada sterk onder invloed van de Verenigde Staten door amerikanisering, industrialisering en urbanisering. Terwijl in 1890 nog maar 37 procent van de Frans-Canadezen in de stad leeft, bedraagt hun aantal in 1930 reeds 60 procent. Desondanks blijft de streekroman nog steeds vertegenwoordigd door Félix-Antoine Savard (Menaud, maître draveur, 1937) en Ringuet (Trente arpents, 1938), die een ontluisterende beschrijving geven van de sociale achteruitgang op het platteland. In de roman van Ringuet zwoegt de vader nog op zijn akker, maar een van zijn zoons vertrekt naar de stad en een ander naar de Verenigde Staten. Germaine Guèvremont verhaalt in Le Survenant (1945) hoe de gesloten dorpsgemeenschap doorbroken wordt door een buitenstaander. In diezelfde periode verschijnt ook de sociale roman, waarin een realistische beschrijving wordt gegeven van de problemen die de rurale bevolking ondervindt bij de aanpassing aan het leven in de grote stad en bij het werken in de industrie. Zo schetst Roger Lemelin (Au pied de la pente douce, 1944) het arbeidersbestaan in Québec, en Gabrielle Roy beschrijft in Bonheur d'occasion (1945) een arme volksbuurt in Montréal. Na de realistische stadsroman volgt in de jaren vijftig de psychologische roman (A. Hébert, Le Torrent, A. Langevin, Poussière sur la ville). Daarin komt de vervreemding tot uitdrukking van personages die zich als individu trachten te bevrijden van de onderdrukking door het collectieve milieu met de alles overheersende invloed van de godsdienst. | |
Québec: 1960-hedenIn 1960 nemen de liberalen onder leiding van Jean Lesage de macht over van de door Maurice Duplessis geleide Union Nationale. Zo komt een einde aan de lange periode van conservatisme opgelegd door staat en kerk. Gedurende de ‘Révolution Tranquille’ van de jaren zestig maakt Québec een stormachtige ontwikkeling door waarin intellectuelen en kunstenaars een dynamische rol spelen. De zoektocht naar persoonlijke identiteit gaat dan samen met het streven naar een specifieke culturele, nationale identiteit van Québec (Marcotte 1989 (1976); Pelletier 1991, 1995). De Frans-Canadees gaat zichzelf definiëren als Québécois. In 1960 vindt de oprichting plaats van de rin (Rassemblement pour l'Indépendance Nationale) die voorstander is van de onafhankelijkheid van Québec. De theorieën over (de)kolonisatie van Franz Fanon en Albert Memmi hebben in die periode grote invloed in Québec.Ga naar eind2 In L'Aquarium | |
[pagina 58]
| |
(1962) van de geëngageerde auteur Jacques Godbout en in Trou de mémoire (1968) van de revolutionair Hubert Aquin wordt de in hun visie koloniale situatie van het door Engelstaligen gedomineerde Québec vergeleken met het kolonialisme in Afrika. In 1968 wordt door René Lévesque de soevereinistische Parti Québécois opgericht. In de romans van Godbout uit die tijd komt de zoektocht naar culturele identiteit tot uitdrukking in de ideologische functie van de ruimte (H. van 't Land 1994). Zijn personages gaan op reis vanuit Montréal naar Engels-Canada en naar Europa om in relatie daarmee hun eigen culturele identiteit te achterhalen. Auteurs als Aquin (met een postmoderne schrijftrant, Paterson 1993, 1994) en Godbout (die, evenals Gérard Bessette en Réjean Ducharme, de invloed van de Franse nouveau roman laat zien, Whitfield 1987) trachten via hun literaire werk een bijdrage te leveren aan de realisering van een specifieke Québec-identiteit. De ‘Révolution Tranquille’ van de zestiger jaren brengt ook de feministische beweging voort met belangrijke romancières als Marie-Claire Blais, Louky Bersianik, Nicole Brossard, Suzanne Jacob en Madeleine Ouellette-Michalska. Nadat bij het referendum van 1980 een meerderheid in Québec tegen souvereiniteit gestemd heeft, wordt het thema van de culturele identiteit in een breder kader geplaatst. Zo wordt de nationale bewustwording van Québec gecombineerd met vrouwenidentiteit bij Yolande Villemaire (La vie en prose, 1980) en bij Anne Hébert (Le premier jardin, 1988). In andere romans wordt de culturele identiteit van Québec in relatie gezien met Noord-Amerika (Morency 1994; Chassay 1995). Het thema van de reis (geïnspireerd door Jack Kerouac, On the Road, 1977) symboliseert een zoektocht naar identiteit. In Volkswagen Blues (1984) van Jacques Poulin gaat Jack Waterman (schrijver met een ‘nom de plume’/‘penname’) vergezeld door Pitsémine, een vrouw van indiaanse afkomst, vanuit Gaspé in de punt van Québec, via de Oregon Trail, naar San Francisco. De hoofdfiguren in Une histoire américaine (1986) van Godbout en in Copies conformes (1989) van Monique LaRue reizen eveneens naar Californië en vergelijken dan Québec met de Verenigde Staten. In de romans van Jacques Poulin gaat de thematiek van genderidentiteit samen met culturele identiteit. De ‘Américanité’ (gelieerd aan mannelijkheid-agressiviteit) en ‘Francité’ (vrouwelijkheid-zachtheid) fuseren om samen vorm te geven aan de ‘Québécité’, de specifieke culturele identiteit van Québec met een Franstalige cultuur in Noord-Amerika. De Canadese regering tracht de aparte status van Québec in de grondwet vast te leggen in het akkoord van Meech Lake (1990) en in dat van Charlottetown (1992). Bij de daarover gehouden referenda worden beide akkoorden echter landelijk afgestemd, zodat de constitutionele plaats van Québec binnen Canada nog steeds niet geregeld is. In oktober 1995 ver- | |
[pagina 59]
| |
werpen de Québécois met een uiterst geringe meerderheid het streven naar souvereiniteit van de Parti Québécois. De zoektocht naar Québec-identiteit gaat dan nog steeds voort, in combinatie met universele literaire thema's. | |
Zoektocht naar identiteit bij Anne HébertHet literaire werk van Anne Hébert is met prestigieuze prijzen bekroond en in vele talen gepubliceerd. In De verboden stad / Le premier jardin (1988) wordt de zoektocht naar identiteit beschreven van de vrouwelijke hoofdpersoon die achtereenvolgens Pierrette Paul, Marie Eventurel en Flora Fontanges genoemd wordt. Na haar geboorte in 1916 (evenals Anne Hébert), wordt Pierrette Paul opgenomen in het weeshuis Saint-Louis in de stad Québec. Nadat ze ternauwernood ontsnapt is aan een dramatische brand, wordt ze in 1927 geadopteerd door de heer en mevrouw Eventurel, die haar Marie noemen. Wanneer haar adoptieouders haar willen uithuwelijken, weigert ze dit categorisch, kiest zelf een eigen naam, Flora Fontanges, en verlaat Québec om actrice te worden in Frankrijk (1937). Aan het begin van de roman keert Flora (in 1976) terug naar Québec om haar dochter Maud weer te zien en om de rol van Winnie te spelen in Oh! les beaux jours van Beckett. De actuele romanhandeling wordt gecombineerd met het herbeleven van haar verleden in relatie met de historie van Québec. De romans van Anne Hébert vertonen zeker geen ideologisch engagement met het streven naar souvereiniteit van Québec. Desondanks is het mogelijk om - vanuit een socio-historische optiek - de individuele zoektocht naar identiteit van Flora Fontanges te interpreteren in relatie met het collectieve streven naar een nationale, culturele identiteit van de Frans-Canadese provincie Québec. De roman kan dan beschouwd worden als een literaire transpositie van de koloniale problematiek van de overwegend Franstalige provincie Québec, die zich onderdrukt voelt in het overheersend Engelstalige Canada. Albert Memmi, een joodse schrijver en socioloog uit Tunesië, die in de jaren vijftig en zestig fundamentele werken publiceerde over kolonisatieproblematiek, heeft ook in Québec veel invloed gehad. Hoewel de situatie van Québec uiteraard zeer verschillend is van die der Noord-Afrikaanse Maghreblanden (Tunesië, Algerije, Marokko), toont Maurice Arguin (1989) aan dat de theorie van Memmi in grote lijnen toepasbaar is op de Québec-roman van de jaren 1944-1965. In relatie met Memmi, zal eerst geanalyseerd worden hoe Flora Fontanges onderdrukt wordt door de traditionele waarden van godsdienst en familie. Vervolgens wordt bekeken welke fasen zij moet doorlopen voordat ze zich kan bevrijden: assimilatie, echec van de assimilatie, revolte en | |
[pagina 60]
| |
zelfbevestiging. Ten slotte wordt nagegaan op welke wijze ze haar eigen identiteit realiseert in relatie met de vrouwen uit de historie van Québec. Anne Hébert combineert zo de identitaire bewustwording van de Québécois met de emancipatie van de vrouw. | |
Traditionele waarden: godsdienst en gezinDe situatie van het weeskind Pierrette Paul, die ‘van haar eigen moeder beroofd is’ (94/100: ‘dépossédée de sa propre mère’), kan vergeleken worden met de toestand van de gekoloniseerde die de zeggenschap over zijn land is kwijtgeraakt (vergelijk Berque 1964: Dépossession du monde). De verovering van Québec door de Engelsen in 1759 wordt meerdere malen in de roman gesignaleerd (30, 51, 87-88/30, 55, 93, 95)Ga naar eind3. Het verlies van haar moeder door Pierrette Paul kan in relatie gezien worden met het verlies van Frans-Canada aan de Engelsen en met het verlies van het moederland Frankrijk. De gekoloniseerde tracht vaak de overheersing van de kolonisator te verdragen door zijn toevlucht te zoeken in de traditionele waarden van godsdienst en familie, die door Memmi ‘valeurs-refuges’ (Memmi 1985, 119-121; 1990, 165-168; 1968, 94) genoemd worden. Pierrette Paul/Marie Eventurel brengt haar kinderjaren (1916-1927) door in het katholieke weeshuis Saint-Louis (Frans katholicisme versus Engelse protestantisme) en bij de heer en mevrouw Eventurel, die de kerkelijk-conservatieve ideologie vertegenwoordigen die toentertijd in Frans-Canada heerste. Hoewel deze traditionele waarden aanvankelijk een zekere bescherming kunnen bieden, dragen ze later bij aan continuering van de onderdrukking doordat de gekoloniseerde mens zich in zichzelf keert en niet meer in verzet komt (Memmi 1968, 94). | |
Fasen op weg naar de bevrijdingPierrette Paul doorloopt - evenals de gekoloniseerde - achtereenvolgens verschillende fasen alvorens haar vrijheid te verwerven. | |
AssimilatieAanvankelijk is het voor de gekoloniseerde verleidelijk om zich te assimileren met de kolonisator (Memmi 1985, 137-139; 1990, 186-188). Pierrette Paul wordt als ‘kind der Barmhartigheid’ (137/141) opgenomen in het weeshuis Saint-Louis, waar ze haar religieuze naam/identiteit krijgt, Pierrette Paul, omdat ze geboren is op ‘de naamdag van de Heilige Petrus en Paulus’ (9/9). Om zich te conformeren aan dit godsdienstige milieu | |
[pagina 61]
| |
speelt ze daar haar ‘eerste rol’ (112/117), in de hoop dat ze zal gaan lijken op ‘extatische heiligen’ (137/141). Volgens Memmi lijdt de gekoloniseerde aan cultureel geheugenverlies doordat hij zijn verleden steeds meer gaat vergeten (Memmi 1985, 122; 1990, 168; vergelijk de titel van de roman van Hubert Aquin: Trou de mémoire [1968]). Pierrette Paul is ‘zonder verleden of herinnering’ (127/130). ‘In huize Eventurel moet uitgewist worden wat in het weeshuis tot stand is gebracht’, opdat ze zich aanpast aan de ‘andere wetten’ die daar heersen (134/138). Memmi signaleert dat de gekoloniseerde ernaar streeft om van klasse te veranderen door als het ware van huid te wisselen (Memmi 1985, 137; 1990, 186). Wanneer Pierrette Paul verandert in Marie Eventurel, wisselt ze niet alleen in figuurlijke zin van huid, maar ook letterlijk als gevolg van de roodvonk: ‘Ze moet immers van top tot teen en zelfs van binnen, waar haar vroegere leven zich verborgen houdt, vervellen’ (126/130). Een typisch kolonisatieprobleem is de tweetaligheid, doordat de gekoloniseerde naast zijn eigen taal ook die van de kolonisator moet spreken (Memmi 1985, 125-127; 1990, 172-174; 1968, 89-90). Zo dient Marie zich ‘de taal en de manieren van de familie Eventurel’ eigen te maken (132/136): Je moet niet zeggen: ‘me jas, kouw tene, ijssie, puzel, koekies, hij heb, sjudorans, geeneens, ik ga pitten.’ Je moet zeggen: ‘mijn jas, koude tenen, ijsje, puzzel, koekjes, hij heeft, jus d'orange, niet eens, ik ga slapen.’ Je droomt niet van een satijnen jurk à la american beauty, want zo'n jurk is ordinair, nee, je kiest een Schotse rok van Renfrew, in de authentieke kleuren van de Schotse clans. Alles wat Schots of Engels is, is trouwens prima (132/136).Ga naar eind4 De Frans-Canadese bourgeoisie verkiest de Franse taal van Frankrijk boven het taalgebruik van Québec en toont bovendien bewondering voor het Britse model van de hogere sociale klasse dat als voorbeeld wordt gesteld. Nadat Marie een lange periode ‘in stilte gewacht’ heeft tot ze ‘hun woordenschat volledig beheerste’ en in staat was om ‘de rol te spelen die de heer en mevrouw Eventurel haar hadden toegedacht’, richt ze ten slotte tijdens de maaltijd het woord tot hen om ‘een beetje charlotte russe’ te vragen (133/137). In de beginperiode heeft ze ‘nog geen eigen naam, zweeft nog tussen twee namen in’ (128/131). De assimilatie lijkt voltooid te zijn wanneer ze zelf haar nieuwe naam overneemt: | |
[pagina 62]
| |
- ‘Ik heet Marie Eventurel.’ Ze hoopt dan als ‘hun volwaardige dochter’ geaccepteerd te worden, ‘op voet van gelijkheid, als kind uit hun wereld’ (133/137), maar de ongelijkwaardigheid blijft bestaan. | |
Echec van de assimilatieDe assimilatie mislukt ten slotte, enerzijds doordat de gekoloniseerde het op den duur niet meer verdraagt zichzelf te verloochenen, anderzijds doordat hij ondanks al zijn inspanningen toch niet geaccepteerd wordt door de kolonisator. Marie Eventurel voelt zich vervreemd van zichzelf: Ook al at ze wat van alle gerechten die haar tegenstonden, toch had ze onder het eten sterk het gevoel dat ze helemaal niet meer bestond, niet als Pierrette Paul, en niet als Marie Eventurel (135/139). Haar ‘onechte grootmoeder’, die de verpersoonlijking is van de conservatieve ideologie, verklaart op besliste toon: ‘Niet gedistingeerd.’ ‘Dat wordt nooit een lady.’ (136/139) Zo wordt Marie gediskwalificeerd met negatieve kenmerken die typerend zijn voor de beschrijving van de gekoloniseerde door de kolonisator (Memmi 1985, 105; 1990, 149). | |
RevolteVolgens Memmi is opstand de enige manier om te ontkomen aan de koloniale situatie (Memmi 1985, 143; 1990, 193-194). In het begin lijkt het of Marie ‘dolgraag opgenomen wil worden in de society’ (155/161), maar wanneer de heer en mevrouw Eventurel haar willen uithuwelijken aan een ‘goede partij, de enige zoon van een advocaat, die het kantoor van z'n vader zal erven’ (156/162), weigert ze de assimilatie, verwerpt de haar opgedrongen, onechte identiteit en ondergaat opnieuw een metamorfose: Bekneld in haar eigen huid, die van onder tot boven openbarst, voelt Marie Eventurel zich net een hagedisje dat in de warme zon vervelt en z'n verbleekte schilfers achter zich laat (156/162). De kerkelijk-conservatieve ideologie stipuleert: ‘Voor een meisje is het het huwelijk of het klooster, er is geen andere weg’ (82/87). Pierrette Paul komt echter in opstand tegen de ‘wereldorde’ in Québec (146/150) en verwerpt de traditionele rol die de vrouw wordt opgelegd: | |
[pagina 63]
| |
Voor de eerste keer speelt ze niet de volmaakte pleegdochter. Ze laat het achterste van haar hart zien. Met vaste stem verklaart ze: Ze bevrijdt zich van de onderdrukking door in 1937 naar Frankrijk te vertrekken (85/90), op zoek naar haar eigen identiteit die gesymboliseerd wordt door de keuze van een nieuwe naam, Flora Fontanges, ‘haar eigen naam’, die ‘haar de gelegenheid zal bieden tot alle voor haar leven noodzakelijke metamorfosen’ (61/65). | |
ZelfbevestigingNa het stadium van de revolte komt de fase van de zelfbevestiging (Memmi 1987, 147-151; 1990, 198-202). De opstandige Marie Eventurel verandert in de zelfbewuste Flora Fontanges, die kiest voor het ‘mooiste beroep ter wereld’ (109/114), dat van actrice: haar eigen ‘vak leren, zichzelf zijn’ (157/163). Op dezelfde wijze bevestigen de Québécois hun eigen identiteit door in de jaren zestig tijdens de ‘Révolution Tranquille’ een bijzonder dynamische cultuur te creëren (Rioux 1987, 188; Memmi 1968, 90). Terwijl de opstand van François in Le Torrent (geschreven in 1945) nog op een echec uitloopt, lukt het Flora Fontanges wel om zich te bevrijden van haar onderdrukkende milieu en vervolgens haar eigen identiteit te realiseren. | |
Emancipatie van de gekoloniseerde - emancipatie van de vrouwAnne Hébert heeft de originaliteit om de identitaire bewustwording van de Québécois te combineren met de emancipatie van de vrouw. Flora Fontanges ontwikkelt haar eigen identiteit in relatie met de vrouwen uit de geschiedenis van Québec. Zo wordt de beginperiode van de Frans-Canadese kolonie Nouvelle France beschreven door Louis Hébert en Marie Rollet (de voorouders van Anne Hébert), die zich als ‘Adam en Eva’ in 1617 in ‘de eerste tuin’ (de Franse titel van de roman: Le premier jardin) van Québec vestigden (73/76-77). Vervolgens wordt eer betoond aan de ‘Dochters van de Koning’, die in de zeventiende eeuw ‘van de Koning van Frankrijk een bruidsschat’ kregen ‘om een land te stichten’ (92-93/99-100). Zo wordt verteld over Guillemette Thibault, die smid had willen worden net als haar vader. Gedwongen om te kiezen tussen ‘het huwelijk of het klooster’, heeft ze ‘voor het klooster gekozen’, waar haar eigen naam/identiteit veranderd is in ‘soeur Agnès-de-la-Pitié’ (82-83/87). Re- | |
[pagina 64]
| |
née Chauvreux weigerde te trouwen met ‘Jacques Paviot, een soldaat uit de Compagnie van de heer De Contrecoeur’ (99/105). Nadat ze ‘dood in de sneeuw’ was gevonden, werd ze begraven ‘op het kerkhof’, ‘op vijf januari 1670’ (98/103). Aan het begin van deze eeuw werkte Aurore in Québec als dienstbode in een huis, waar ze alleen nog maar haar voornaam mocht behouden (111/116). Begeerd door de zoon des huizes, wordt ze verkracht en vermoord zonder dat de (klassen) justitie de zaak voldoende uitzoekt: Op de dag van haar achtttiende verjaardag [7 september 1915] hebben ze het verkrachte en vermoorde lichaam van de kleine Aurore gevonden in het Victoria-park bij de rivier de Saint-Charles. Politieonderzoek leverde niets op. Er werd geen moordenaar aangehouden. Het dossier [...] werd al gauw gesloten. (116/121) Door dergelijke verhalen te vertellen over vrouwen uit vroeger tijden denkt Flora Fontanges onbewust na over zichzelf, want hun lot vertoont (evenals dat van de vrouwenfiguren van haar toneelrollen) overeenkomsten met haar eigen leven (haar visie op huwelijk, moederschap, naam/identiteit, beroepskeuze). Door het oproepen van de vrouwen uit de historie van Québec en door de ‘macht der metamorfosen’ dankzij haar toneelspel (109/114) zoekt Flora Fontanges dus naar haar eigen identiteit. Met haar drie namen beschikt ze reeds over drie verschillende identiteiten. Maar ze verlangt naar een meervoudige identiteit, die volgens Barbara Godard (1983, 16-17) en Karen Gould (1986, 924) typerend is voor vrouwenidentiteit. Flora Fontanges roept verlangend uit: Je zou negen levens moeten hebben. Ze allemaal om de beurt uitproberen. Jezelf negen maal vermenigvuldigen. Negen maal negen maal. (109/113) De verboden stad/Le premier jardin beschrijft zo de culturele identiteit van Québec in relatie met het koloniale verleden, waarin het Frans-Canadese Nouvelle France nog sterk verbonden was met het oude Frankrijk. Hoewel de roman diepgeworteld is in de socio-historische context van Québec, gaat het werk van Anne Hébert verder dan de nationale problematiek van Québec, doordat de literaire zoektocht naar culturele identiteit samengaat met het universele zoeken naar persoonlijke identiteit. |
|