| |
| |
| |
De weg naar het goede leven
Over de Bewegingen des Levens
Ik wil wat werken in de Wetenschap des Levens.
Ik wil bijdragen om tot duidelijke vast-stelling te komen van de bèste methode om te bereiken: het Geluk.
Het Geluk zult gij, - dat is: gij, die dit schrijft en de U verwanten, bereiken, indien gij uw leven weet te zien als een opeenvolging van velerlei bewegingen waarachter iets afzonderlijks is, dat ze kan regelen.
Uw lichaam, met de voornaamste dingen, die er ìn zijn, namelijk de Wil, het Verstand en de Verbeelding, is tot uw beschikking.
Neem nu een dag en vraag U af aan 't begin van dien dag: hoe wensch ik dezen dag te leven, te doorleven.
Gij weet vooraf waaruit uw leven dien dag bestaan zal. Noodzakelijk zal het bestaan uit een aantal bewegingen van het lichaam, van de lichaamsdeelen, èn van den Wil, het Verstand en de Verbeelding.
Indien gij nu vooraf vast stelt welke die bewegingen zullen moeten zijn en zij blijken, na het eindigen van het bepaalde tijdsgeheel, reeds meer te gelijken op het vooraf vast-gestelde model dan zij de vorige maal deden, - dan zal het gevoel van voldoening daarover het Geluk voor U zijn.
Gradueel, voorzichtig en zorgzaam maakt gij het plan of de regeling steeds mooyer, steeds beter, - ook tracht gij steeds te vorderen in het verwezenlijken van het telkens betere plan.
| |
| |
Wanneer gij het mooiste plan zult hebben gemaakt dat gij kunt bedenken en gij verwezenlijkt dat zoo goed als gij u voorstelt dat gij het kunt verwezenlijken, - zult gij uw idee hebben verwerkelijkt, dat is het ideaal hebben bereikt.
Gij moet dit niet voor onmogelijk houden, al zal het waarschijnlijk nooit gebeuren; maar ook behoeft gij u niet voor te nemen te vrede te wezen indien gij U alleen maar ziet vorderen in de richting van het Doel, hoe ver gij er ook van verwijderd blijft; want dit kan ik U zeer innig verzekeren, dat gij ook al zeer spoedig en bij het begin van uw tocht buyen van blijdschap over U zal voelen nederdalen, zóo heerlijk, dat gij dán reeds U verwonderd zult vragen of er nog meer geluk mogelijk is...................
| |
Over de algemeenheid van de opwekking.
Het is opmerkelijk dat indien dagen in vele hunner deelen en onderdeelen slecht doorleefd zijn, het verbeteringswerk van overdenking en opwekking niet altijd de deelen een-voor-een tot voorwerp behoeft te nemen, maar zich, in de opwekking, richten kan tot den dag in 't algemeen èn: in algemeene termen.
Ten eerste wat aangaat het richten der opwekking tot den, volgenden, dag in 't algemeen.
Ten tweede, over de algemeene termen (en de oppervlakkige aandoening gedurende het uitspreken der opwekking).
De opwekking kan, in vele gevallen, algemeen blijven en behoeft niet op te noemen de bizondere deelen van den dag, die veranderd moeten worden, om dat de opwekking zich richt tot den geest, die den dag zal beheerschen, die is de onzichtbare ziel of levensaether van de plastische deelen.
Indien de geest van den dag goed is, zullen daardoor van zelf de bizondere deelen goed worden.
| |
| |
Wat aangaat de algemeene termen en vooral de tijdens het uitspreken waargenomen eigenaardigheid, dat het uitspreken met gewonen nadruk geschiedt, zonder dat de woorden door een warm en innig bizonder gevoel lijken doordrongen, - dit voert ons in een zelfde beschouwing als die welke het verschijnsel onzer gevoelde onbetrokkenheid bij groote ons overkomende ongelukken betreft.
| |
Over overtuiging en ziele-staat
Gij moet er U goed van doordringen, dat gij elk oogenblik tot een hoogeren-staat kunt komen. Zeg niet: tot [een zekere] álmacht, want als gij iets geleerd hebt, dan zal het wel zijn, dat gij nederig moet wezen en voorzichtig met uwe woorden.
Gij wilt nu nog alleen het denk-voel-leven. Of daaruit en uit het verbeeldings-leven en het alleen-denk leven eens een overtuiging zich zal stollen en of die overtuiging concreet zal worden tot een uitwendig lichaams-leven, - verplaatsingen en houdingen: bewegingen, - weet gij nog niet.
De overtuigingen der meesten zijn fotografiën van fotografiën van de uitkomst van het veelbewogen hebbend ziele-leven der enkelen, in wie het leven zich, min of meer, bewust werd. De overtuigingen van anderen, weinigen, zijn verkregen door dat zij, het zoeken en wachten moede, den afstand tusschen de plaats tot waar hun ziele-leven gesponnen had en die waar zij de waar-schijnlijke overtuiging zoo schoon vast zagen staan, niet meer willende zien, hun leven in die overtuiging gevangen gaven.
Maar gij zult de overtuiging niet aanvaarden vóor gij haar met onderbroken lijnen van volkomen zuiverheid aan de innigste zijnswijzen van uw ziele-leven ziet vast-gehecht.
| |
| |
Gij wilt de overtuiging alleen, als een groote bloem, van-zelf uit het leven zelf uwer diepste ziele-krachten zien ontspruiten.
Want als eens de overtuiging in U concreet mocht worden tot samenzijn met de menschheid in het stoffelijk-leven, bewegingen van het lichaam, klanken uit den mond, dan wilt gij in die tijden van vastheid-in-onbewustheid alleen zijn indien gij dat gebarende en klinkende lichaam U in waarheid kunt voorstellen als de stoffelijke geboorte uit de onzichtbare, gulden ruimten van het ziele-leven, als eene openbaring, vreemd van stoffelijkheid, van het eenig hooger ware, onstoffelijke leven.
Uw lichaam zal als de uit den hemel gedaalden engel moeten zijn, met de schuin óp en in de Oneindigheid te loor gaande hooge lichtbaan achter zich.
O, wees nu zeer, en zacht, blijde. En wil uw leven zien, en zien dat het pas begint. Als het Buiten mooi is, wees daar dan gelukkig mee; maar wordt niet ontmoedigd als het Buiten leelijk is; want Binnen, in het onzichtbare leven in U, is een vaste schoonheid te doen zijn, als een staaf zonneschijn, die nooit verbleekt.
Gij kunt U brengen in dien staat, die is als een zacht maar ondoordringbaar gouden harnas, omsluitend het inwendige, meest wezenlijke leven, en waarop alle naar U heen gerichte bewegingen van het Uitwendig Leven, en ook die van uw eigen Inwendig Leven, gedachten en verbeeldingsvoorstellingen, voor zoo ver zij er tegen ingaan, volkomen afstuiten.
Nu gij dezen staat hebt gevonden, weet gij het beste des levens te hebben verkregen. Want hij is, die het dichtste bij is en die het verste voert; hij is het eenige dat U nooit in uw leven door menschen ontnomen kan worden en het eenige dat altijd duurt.
Het beste des levens, want het geheele leven, - de uit- en inwendige bewegingen - is in afhankelijkheid van hem.
| |
| |
Hij is het dichtste bij, want hij is als uw naast U staande schaduw, hij is als een schaduw, waarin uw lichaam met al wat er in is leeft. En 's morgens, als gij wakker wordt, vóor de gedachte en vóor de verbeeldingsvoorstelling, is hij er, die, zacht en vast, als een uit uw Inwendig Leven stijgende licht-lach, uw hoofd vervult.
Hij voert het verst. Hij is achter het zien der oogen en het hooren der ooren, en hij gaat over in staten, die achter de verbeelding en gedachte zijn en, eindelijk, bóven de verbeelding en gedachte. Een scherp en fel geluk geven de verbeelding en gedachte in hun hoogere werkingen, maar geen zoo groot als deze ziele-staten, waarvan zij de aan te vatten en willekeurige instrumenten zijn.
Hij kan U nooit ontnomen worden, want alle genoegen, vreugde en geluk des levens, de waardeering, de vriendschap, de liefde, en alles wat iets aangenaams geeft door de zintuigen, de muziek, de mooie luchten, boomen en gronden, kunnen weggaan; gij zoudt blind en doof kunnen worden, - en dan zoû dit, boven het bereik van elk bewonderend-karakterizeerend woord eigenlijk verhevene - onaangetast blijven, - dit, waarvan gij het bestaan in U hebt mogen ontdekken - dat juist in een gevangenis, tusschen vier vale muren en zonder uitzicht, zijn-uw-geluk méer en méer zoû doen worden.
Hij is wat altijd duurt. Want ten eerste is hij altijd aanwezig, latent, en kán bereikt worden en actief gemaakt. Ten tweede kan hij, - en dit is ook in zijn minste aanwezigheid aan hem te voelen - overgaan in een hoogeren-staat, waarin het besef van duur verdwijnt, waarin het duurloze of eeuwige in de ziel wordt getrokken. Dit is de subjectieve staat van eeuwig-leven. Ten derde kan hij, in steeds hoogere staten overgaande, uit zich zelf getrokken worden in het duurloze of eeuwige. Dit is de objectieve staat van eeuwig-leven.
| |
| |
Maar o, pas op voor de woorden, en zie deze staten als heel hoog en heel ver en allerwaarschijnlijkst voor U onbereikbaar.
| |
Over de Woorden
Wat wilt gij? Gij wilt schrijven van wat gij in uw leven zijt gewaar geworden. Gij wilt in 't bizonder bedenken en beschrijven het voor U zoo goed als geheel nieuwe denk-voel-leven, dat aan U is ontdekt geworden.
Gij weet dat er schrijvers geweest zijn, die dit denk-voel-leven kenden, beter kenden dan gij het kent, die er veel verder en veel hooger in gegaan zijn. Die schrijvers gebruikten zekere woorden om aan te geven wat er met hen gebeurde. Zij dachten, bij voorbeeld, veel aan iets en hunne zíel kwam in áanraking mèt iets, dat zij ‘God’ noemden.
Indien U nu iets gebeurd is en gij méént: dat zàl misschien een aanraking van mijn ‘ziel’ met ‘God’ geweest zijn, - pas op dan, verkracht uw twijfel niet, zeg niet: ‘toen was ik in aanraking met ‘God’, want het moge mooyer klinken, voor de eigen-liefde ook vooral, - de zuiverheid en waarheid lijden er schade bij.
Er zijn twee redenen waarom gij, indien gij van zekere toestanden van opgewekt zieleleven wilt verhalen, voorloopig geen woorden als ‘God’ en ‘hemel’ moogt gebruiken. Ten eerste, om dat gij heelemaal niet weet, - al schijnen zij U soms er in de verte op te gelijken - of die toestanden werkelijk de zelfde zijn als waarbij andere schrijvers die woorden te pas brachten; ten tweede, omdat gij, al zouden de toestanden volkomen de zelfde zijn, nog niet weet of gìj dezelfde verschijnselen met de zelfde namen kunt aanduiden.
* * *
| |
| |
Over het uit de onbewustheid nemen van zekere levensdeelen, die bewust-maken, die in toestand van bewustheid brengen, als ze in dien toestand zijn ze op uw gemak veranderen, anders samenstellen, en ze dan weêr onbewust doen worden.
Dit is de wijze waarop men slechte gewoonten moet trachten te overwinnen.
De zaak is: zijn leven saâm te stellen tot, te doen worden: de verwezenlijking van een gepreconcipiëerd ideaal.
In déze richting moet gestreefd en gewerkt worden.
Tot het gewone leven, het leven der gewone menschen te gaan, is, van zeker plan uit bezien, te gaan tot den dood.
De gewone menschen leven in de verrukking der rust, der onbewustheid, zij zijn opgelost in het Niets.
Kan er ook over-een-komst zijn tusschen de geluksgewaarwordingen bij het bijna-bereiken van het gewone leven, en die welke aan het bereiken der Nirwanah voorafgaan?
In-der-daad, zij zijn het (doode) rezultaat van het waarlijk leven der óngewone menschen van vroeger. Dus het leven, dat bewoog, morrelde en worstelde in de ongewone menschen om te komen tot een, onbewegelijke, kompozitie (onbewegelijk, dus dood), is in hèn daartoe gekomen.
Het leven van makelaar B., bestaande uit die-en-die kleêren, die-en-die gedachten en die-en-die manier van zich te voeden, is dood-gewoon en het rezultaat van het levend-ongewone leven van zekere dandys en kleedermakers voor de kleêren, zekere wijsgeeren en predikanten voor de gedachten, zekere door bourgeois vergroofde edellieden-etiquette voor de manier van voeden.
Gij zijt dezer dagen gewaar geworden, - in die hoogte
| |
| |
van gevoel die absolute zekerheid is (namelijk in die, zeldzaam bereikte, hoogte, waar men De Waarheid raakt) - dat gij in een staat waart, waarin het verkeerde of slechte niet bestaan kon, onmogelijk is, in dien zin dat wat anders slecht zou zijn, slecht door u zoû geacht worden te zijn, nu niet-slecht was, om dat het door den staat werd gepurifiëerd.
De staat was dus niet zoo, dat zijn aanwezigheid het U onmogelijk maakte iets te doen dat gij slecht noemt; maar gij kondt het (anders) slechte doen en het was niet slecht.
Om dat gij in dezen staat niet weet wat slecht is en wat niet. En dit weet gij niet om dat de nagedachte, de ontleding, de ‘bewustheid’, - door welke alleen gij weten kunt of iets slecht is, - niet werkt.
In dezen staat kan dus niet gezondigd worden.
Dus is de daad (gedachte, enz.) in zich zelf geen zonde, maar wordt dit door den staat, waarin hij gebeurt, door den staat, waarin de mensch is, die hem volbrengt.
Het moeilijke van dit probleem is zijn zuivere reductie tot een leer voor de practijk.
Aan dit probleem verbindt zich dat andere: dat gij zeker meent te gevoelen, dat gij moogt afwijzen, niet toelaten, elke gedachte, die u niet aanstaat (van moeilijkheid, strijd, enz.)
Maar als dit mag, - dan behoeft er geen sprake te zijn van levens-overdenking, aarzeling of iets goed is of niet, bewuste rectificatie, ‘berouw’, ‘boete’, enz. Dan zoû men dus gelukkig kunnen zijn, dat is in den hemel komen (in de naar onder getrokken, gesubjectiveerde, ‘Eeuwigheid’), zonder berouw, boete, enz.
De oplossing is misschien, dat de boete heeft plaats gehad door voorafgegaan lijden, zonder dat gij er U rekenschap van gaaft, dat dit lijden onbewuste boete was.
| |
| |
| |
Over de langzaamheid in de bewegingen
Indien gij te denken zit en uw voorschrift is de kamerdeur niet te openen, en er komt iemant met een (schijnbaar) dringende boodschap, en gij zijt reeds opgestaan om de deur te openen, - om dat gij u op dat tijdstip niet herinnerdet dat het niet mócht - en gij herinnert u al gaande naar de deur het voorschrift - vertraag dan uw gang, wees dan al-vast langzaam in uw bewegingen, op dat gij den tijd moogt hebben in het strijdje, dat dan ontstaat, te overwinnen.
Al naar gelang van de kracht der voorafgegane inprenting zal het strijdje lang of kort duren. Vroeger in een tijdperk van, eenigszins, beheerscht leven, hebt gij met goede uitkomst het middel toegepast van, dit geval voorziende, bij het begin der denking den sleutel der afgesloten deur ergends ver weg te bergen, om lang tijd te hebben om te kunnen overwinnen. - Wees dus, - om te beginnen vooral in het tijdperk-van-overgang van een ongeordend tot een geordend dagleven - langzaam in uw bewegingen.
Immers ook hoe zoudt gij de bewegingen van het ongeordende leven uit elkander willende nemen en die omzetten tot een geheel van geordende-levens-bewegingen, dit kunnen doen zonder ze te verlangzamen?
Wees dus niet beschroomd om te dralen met uw gang en te staan stil.
Uw beenen zullen murw zijn en wezenloze weeke palen onder U.
| |
Over de moeilijkheid van het bewaren der neiging tot het Goede-Leven en de herwinning daarvan
Er is iets, dat gij nu in U hebt en dat het opperste goed is.
| |
| |
Als gij dit hebt, kunt gij zeggen álles te hebben; hebt gij dit niet, dan hebt gij niets.
Wat is dit?
Gij meent dat dit hetzelfde misschien is, dat genoemd is ‘Goddelijke Genade’, ‘Helderziendheid van de Ziel’.
Nu en dan zoudt gij het zelf willen noemen het werkend vermogen van scherp bemerken de verschijnselen en bewegingen, waaruit uw leven bestaat.
Voorloopig zal ik het noemen: de werkende neiging tot het Goede-Leven.
Het is ook: het vertoeven van den Geest achter de levensbewegingen.
Het is vertoeven in de koele hoogte, waar de glimlach der zelf-overwinning licht en luchtig waait.
In elk geval is het een bepaald afzonderlijk iets in het Leven, in het hoofd.
Dit laatste moet vooral goed onthouden worden.
Het is dan geen spijt over Slecht-Leven, geen voornemen tot of hoop op of liefde voor het Goede Leven, het is ook niet de zelf-Overwinning, maar het is dàt wat de Zelf-Overwinning gemakkelijk maakt, dat wat de Zelf-Overwinning doet ophouden er een te zijn, daar er geen strijd noodig was, dat in wiens sfeer of licht de strijd of aarzeling als een bespottelijke, onmogelijke beweging voorkomt, dat wat het andwoord op de vraag ‘hoe zult gij dezen aanval overwinnen?’ doet zijn als een oprichting van helle klaarte, waarin de aanval zich niet zoû kunnen vertoonen. Als dít er is, andwoordt gij: ‘ik zoû den aanval zich wel eens willen zien vertoonen’. Dit andwoordt gij ook op den raad, dat gij aan den aanval zoudt moeten toegeven om tot rust te komen.
Dit zeer op zich zelve en bepaalde verschijnsel dus, dat er plotseling ís, deze staat, deze boven de verdiepingen der mensch-vermogens ingestorte kracht, - kán deze bewaard en als zij verloren is gegaan, herwonnen worden?
| |
| |
| |
Over de Overeenkomst tusschen het Groote-Daden-Leven (Napoleon) en dat van Abstractie (mystici)
(Gesprek tusschen een normaal type-mensch en een mysticus)
Vraag: Gij ondervindt dezer dagen weêr een vleugje van het leven van Bewustheid en Wil, dat gij voorheen in meerder mate hebt leeren kennen.
Zeg mij nú, - terwijl gij eenigszins gewaar wordt wat het is: als het vertoeven in dezen hoogen Levensstaat, in dezen heroïeken aether, zich nu voortzette en veel sterker of méér werd, - zoudt gij dan, - gegeven het concreete leven, naauwkeurig en werkelijk, zoo als het nu is, - bij voorbeeld U tot keizer van uw land kunnen maken en daarna andere landen onder uw beheer aan het uwe toevoegen?
Andw.: Ja, dat zoû ik. Eenmaal in de leefwijze zijnde van innerlijk te zien (te merken) de bewegingen, waaruit dat Leven bestaat, om die wille-keurig te doen ophouden en er andere voor in de plaats te stellen, - bespeur ik, dat tusschen het van een stoel opstaan op een uur dat men gewoon was te blijven zitten, zonder onmiddellijke uitwendige oorzaak en alleen om dat men het om een abstracte of verafgelegen reden wil, - èn het volbrengen der reeks bewegingen, welke er noodig zoude zijn om mij tot Keizer te maken, het verschil is: gradueel, niet: essentiëel.
Indien mijn gedachten, wil, en verdere lichaamsbewerktuiging een zekere reeks van bewegingen maakte zoû ik Keizer worden.
Napoleon is Keizer geworden door te maken een reeks van bewegingen.
Vr.: Ja maar, toen was de toestand anders.
Andw.: Deze formuleering van deze gedachte doet
| |
| |
het onderwerp dalen tot een plan van te groote concreetheid. Hoe de ‘toestand’ is komt in dézen zin niet in aanmerking. Te zeggen, dat alleen de ‘Revolutie’ den feilen terugslag (reaktie) van het Keizerschap kon mogelijk maken, is de a posteriori maar al te makkelijk toepasbare, lagere historische, zienswijze.
Gegeven deze bizondere kracht, - concentratie, abstractie - in geheel buitengewone, laat ons stellen ongekende, mate, - deze kracht tot wier wezen de twee vermogens behooren van: helder-ziendheid, en van: bestuur, richting, der bewegingen, - dít gegeven, zoo doet het er niet toe hoe de toestand is.
Om mij tot Keizer te maken, heb ik twee dingen noodig: de doorgrondende kennis (het heldere-zien) van de menschenwereld èn het vermogen om de door mij als voor het Doel noodzakelijk geziene bewegingen te volvoeren.
Ik zoû noodig hebben, dat dezelfde kracht, welke het mij nu mogelijk maakt mijn levensorde te wijzigen, mij aanhoudend in de grootste mate bij bleef in mijn verkeer met de menschen.
Want tusschen het zich losmaken van de bewegingen zijns eigen levens om die te zien en te wijzigen, en het zich aldus losmaken van de bewegingen der wereld om die te zien en te wijzigen, is geen wezenlijk verschil.
Of eerder nog: wat te doen is om tot het Keizerschap te geraken, is alles terug te brengen tot een reeks eigen-levens-bewegingen, waarop het psychochemische samenstel, dat menschenwereld heet, van zelf op de gewilde en voorziene wijze reageert.
Indien, bij voorbeeld, tot de eerste handelingen volksredevoeringen zouden behooren, zoude er, om die doel te doen treffen, eene groote achter-kalmte van geest noodig zijn, ten gevolge waarvan de redenaar niet meêgesleept werd door zijn woorden, maar die woorden wijsselijk bestuurde. Om die kalmte te verkrijgen, zou de redenaar zijn zinnen moeten kunnen
| |
| |
sluiten voor het opwindende van een verlichte zaal vol menschen, en krachtig aan iets anders moeten kunnen denken.
Het vermogen om dit te doen is hetzelfde als het welk U in staat stelt te blijven doorwerken, onaandoenbaar door het tikken van de dienstbode op de deur.
De zaak is misschien niet zoo zeer om aan iets anders te denken als wel om het vermogen wakker te houden van alle indrukken en gedachten als op een afstand, een eind voor de leêge grijze ruimte, welke dat vermogen is, in U te zien gebeuren.
Feitelijk is dus het vertoeven in die ruimte, - de bewustheid die zich alleen van zich zelve bewust is - bij representatief concreet-maken ‘denken aan iets anders’ te noemen.
Vr.: Zoudt gij gelukkig zijn indien gij U tot Keizer kondt maken? Wat zoû, in de gegeven omstandigheden de eerste uwer gewichtige handelingen moeten zijn?
Andw.: Ik zou mij laten scheiden van mijn vrouw.
Vr.: Bemint gij Uwe vrouw dan niet?
Andw.: Ja, ik bemin haar zeer.
Vr.: Hoe zoudt gij dan gelukkig kunnen zijn indien gij van haar scheidet? Zouden niet dag en nacht in uw mijmering de herinnering aan uwe onderlinge teederheid van vroeger en het besef van haar tegenwoordig verdriet U vervolgen in bittere wroeging?
Andw.: Indien ik zoo lang en zoo voort-durend in den staat van Abstractie en Helder-ziendheid kon leven als noodig zoû zijn om Keizer te worden, zouden de verschijnselen wroeging en mijmering mij niet kunnen naderen. Wat is wroeging? Wroeging is een zeker gevoel, dat een zekere verbeeldings-voorstelling (herinnering of fantasie) begeleidt. Het kenmerk van den wezens-staat, waarin ik Keizer zoû kunnen worden is het vermogen ook het leven der verbeelding willekeurig te leiden. De gedachte aan mijn vrouw, zoû
| |
| |
dus, om dat ik dat beter zou vinden - niet meer bij mij opkomen.
Vr.: Maar vindt gij dan - hoe buitengewoon en belangrijk ook - het vermogen van zoo te leven en zich onaandoenbaar te stellen voor de diepste en edelste menschelijke aandoeningen, ook mooi en goed, ook indien ánderen er ongelukkig door worden gemaakt?
Andw.: Deze vraag is voor mij eensluidend met b.v. de aan een geloofsmartelaar te stellen vraag, of hij het toch waarlijk niet aangenamer en beter zoû vinden even te zeggen ‘ik geloof dit of dat’ om dan in een warm vertrek aan den maaltijd met zijn gezin te gaan, - dan op een houtstapel verbrand te worden.
Ik weet dat in den staat te leven, die deze gedragingen mogelijk maakt, het hoogste geluk is, en dat het mooiste en beste is, den mensch, over wien men het eerst beschikken kan, met andere woorden zich zelf, te brengen in het hoogste geluk, d.i. te brengen in God.
Tot lager plan gebracht, zoudt gij mijn scheiding van mijn vrouw, als een heldendaad moeten om-schrijven: het opofferen van het levensgeluk voor iets hoogers. Dat ik Keizer zoû worden, zoû het zelfde beduiden, als dat ik de menschen gelukkiger zoû maken. Mijn Keizerschap zoû behelzen eene inrichting der wereld, waardoor het leven der menschheid schooner en gelukkiger zoû zijn. Ik zou dus het levensgeluk mijner vrouw en het mijne (betrekkelijk), opofferen aan dat der menschheid.
Vr.: Uw eigen geluk zoudt gij niet opofferen, daar immers in de opofferingshandeling zelve eene levensbeweging zoude werken, die hooger geluk inhoudt.
Andw.: Ik bedoel dat ik ook mijn eigen gewoon menschelijk geluk zoû opofferen. Zoo als de martelaar sterft voor zijn God, zooals de soldaat sterft voor zijn vaderland, hiermede opofferend zijn levensgeluk en dat van zijn vrouw of moeder, zoo zoû ik, mijn
| |
| |
eigen levensgeluk en dat van mijn vrouw opofferend, ontsterven aan het gewone leven óm mijn Ideaal.
Zoudt gij den martelaar een zelfzuchtige noemen om dat hij zijn vrouw opoffert aan zijn eigen hoogergeluk van verbrand te worden voor zijn God, - gij zoudt hem dan, indien hij het andere koos van de twee, een lager zelfzuchtige hebben te noemen, want de opoffering van zijn God aan het geluk zijner vrouw staat gelijk met de opoffereng van zijn eigen hoogergeluk aan zijn eigen lager-geluk, daar immers zijn vrouw hem alleen belangrijk kan zijn voor zoo ver hij zich rekenschap geeft van haar bestaan en het behoud van haar geluk dus, in het wézen der zaak, voor hem alleen beteekent de voldoening die hij daarvan heeft.
Vr.: Maar indien gij nu, zoo als Napoleon I, een oorlogs-, niet een vredeskeizer werd, - zoudt gij dat ook noemen gaan tot God en de menschheid tot hooger geluk brengen?
Andw.: Ja. Niemant in deze eeuw heeft zoo hoog of zoo langdurig in God geleefd als Napoleon. Niemant heeft ook de menschheid tot hooger geluk gebracht.
Onbesproken gelaten de zaak, dat het oorlogs-tijd-perk in zijn leven alleen reeds hierdoor gerechtvaardigd zoû zijn, dat het noodzakelijk was ter voorbereiding van het vredestijdperk, waarin een mensch met vermogens als de zijne de menschheid zóo zoû hebben ingericht, dat een grootere som van geluk aanwezig kwam dan misschien ooit te voren werd verkregen, - heeft hij als oorlogskeizer, in en door het oorlogvoeren, de menschheid tot zoo hoog geluk gebracht.
| |
Het Verlies van het Goede-Leven
Gij hebt U, nauwelijks in aanraking met de Genade, toen nauwelijks de zilver-witte wimpel der onschendbaarheid was gedaald tot den top van uw levensschip, die U zoû doen zeilen de klippen voorbij, maar zachtjes
| |
| |
in 't begin en schuw voor plompe wildheid, - hebt gij U bloot gesteld aan de grove listen der syrenen van het opper-vlakkig leven.
Gij hebt, roekeloos en met fel disgraciëuze linkschheid, den schat laten verloren gaan, den zeldzamen schat die u was weder gegeven, toen gij wanhoopte hem ooit te zullen hervinden.
En waarvoor, mijn God! waarvoor hebt gij het wonder kleinood prijs gegeven, den gulden steen, die inhoudt alle zaligheden en het hoogste geluk, waarvoor hebt gij verlaten het zoete en zuivere levenspaleis, de hooge witte woning?
Was het om de zachte hoogvlakte van den passieven Vrede?
Was het om de golftoppen der heroïeke feesten?
Was het, lager, om het bijna onweêrstaanbaar wenken der bloemen der trouwe teederheid?
Was het door het heete sarren van den Wellust?
Neen, het was om het bonte en bespottelijk lotgeval der lage ijdelheid.
Dit is wel het ergste: het besef te hebben verloren van het geleden verlies. Dit is het ergste: als gij het Hoogste Goed hebt verloren, alleen vaag te wéten, maar eigenlijk heel en al niet te gevoélen, dat gij iets verloren hebt.
| |
De groote moeilijkheid of voelingen naar de Synthese
Hartstochten en Gewoonten te overwinnen, dat is: eenige, periodiek terugkeerende bewegingen van den Wil, de Verbeelding, de Gedachte en de ledematen te doen verdwijnen en door andere te vervangen, is moeilijk, - is moeilijk om dat wij het middel zoo weinig kennen waardoor het Geestelijk Licht wordt ontstoken, want in het schijnsel van dat Licht wordt het, betrekkelijk, gemakkelijk.
| |
| |
De afzondering en samentrekking van het Geestelijk Vermogen, is de atmosfeer waarin die Licht-bloem het snelst ontbloeit.
Daar in het Licht de twee groote verrichtingen: het zien, het weten, wat wij willen èn het kunnen wat wij weten, die twee verrichtingen, waartoe het wijzigen van alle levensbewegingen (overwinnen van hartstochten en gewoonten) terug te brengen is, - daar in het Licht die twee verrichtingen lichtelijk, als vanzelf, gebeuren, - zoo zoû ons geheele streven zich kunnen vereenvoudigen tot het trachten naar dat Licht.
Gegeven nu, de vóor alles aanwezige noodzakelijkheid; - de aprioristische levensbazis - van te zijn in samenleving, dat is van voort-durend te zijn blootgesteld aan in-drukken, die zich verbinden met verbeeldingsvoorstellingen, gedachten en wilswerkingen, als een bonte kaleidoskoop, die het brooze schijnsel van het Hooge Licht verdooft, - die althands, stellen wij hier, aan het Licht vijandig lijkt te zijn en dit lijkt te moeten verdooven -: hòe zullen wij, daar onder door, of daar tegen in, het Licht trachten te bewaren?
Dit is de groote moeilijkheid.
Moeilijker dan het beheerschen van het eigen geestelijk en lichamelijk persoonsleven in de afzondering, onder het niet of weinig gestoorde schijnen van het Licht, - is het: iets van dit Licht te behouden in het verkeer met de menschenwereld.
Wat is hiervan de oorzaak?
De oorzaak hiervan is, dat de menschenwereld leeft in Onbewustheid (niet wetende wat zij doet), terwijl gij (dan) leeft in Bewustheid (wetende wat gij doet).
Gesteld, er zijn twee dingen: de levens-Bewegingen èn het levens-Licht. Dan is het onderscheid tusschen U en de menschenwereld, dat bij de menschen het licht zich vermengd heeft met de bewegingen, éen is geworden met de bewegingen (zonder ook dat zij nu
| |
| |
weêr dìt zouden weten), terwijl bij U het Licht gescheiden is van de bewegingen.
De menschen worden instinktmatig dit essentiëele onderscheid tusschen uw wezen en het hunne gewaar; zij reageeren op uw te-ruggetrokkenheid door zich ook terug te trekken.
Daardoor kwijnt het samenleven.
Gij bemerkt dit kwijnen en aangezien gij wilt het samenleven, begint gij uw te-ruggetrokkenheid op te geven en mee te gaan met de aan uw, zich formeerend, leven vreemde woorden, gedachten, enz.
Naarmate nu gij daarin meê gaat, gaat het Licht te loor.
Wat noemt gij, in dezen zin, de Synthese?
De Synthese zoû zijn om het licht te behouden áchter het samenleven, maar zóo, dat het samenleven er niet door verdonkerde, zoo, dat het niet merkbaar ware.
Hadt gij deze Synthese niet gevonden in een herfst?
O neen, dat was toen heel anders.
Het in dien herfst bereikte hoogere-leven is tegenover-gesteld aan het in een vroegeren zomer bereikte, dat in een lateren herfst weder even werd aangedaan.
Dat van den eerst bedoelden herfst was het leven in de Onbewustheid, dat van dien zomer en den lateren herfst het leven in de Bewustheid.
Het eerst genoemde is, of is in de richting van, de volkomen vermenging van het Licht met de Bewegingen, het tweede is de volkomen scheiding tusschen het Licht en de Bewegingen.
Bij het tweede overziet het Licht de Bewegingen eerst, maar naarmate de afstand grooter wordt, blijft het Licht, met zich zelf alleen en worden de bewegingen eindelijk onzichtbaar.
In beide Staten is dus het streven, dat de Bewegingen onzichtbaar worden.
In den eersten worden zij onzichtbaar door dat het Licht (dat het Ziende is) niet meer op den afstand blijft,
| |
| |
die noodig is om te kunnen zien, maar zich met hen vermengt of vereenzelvigt.
In den tweeden worden zij onzichtbaar door dat het Licht zich tot grooten afstand terugtrekt.
Werden echter in den eersten de Bewegingen absoluut onzichtbaar, en ware er dus geen levens-merken meer, - dan zoû de grens zijn overschreden en het Geluk niet meer bestaan.
Want indien de Onbewustheid ons gouden is en de Bewustheid zilveren, - dan moeten wij ons den eersten staat voorstellen als de helder zilveren stip der Bewustheid, waarmede wij juist nog even kunnen zien, dat wij in de gouden zee der Onbewustheid verdrinken.
|
|