CCXVI
Ik was al wakker, maar mijn oogen toe. Ik voelde mij toen liggen in die andere kamer met haar bizonder licht en bloemenachtige sier. Toen wist ik even dat het niet zoo was. Maar mijn gedachte liet daarvan af en dat gevoel kwam weêr. Het was aangenaam te voelen, dat het zoo was, en toch te weten, dat het niet zoo was maar dat weten onopgemerkt te kúnnen laten.
Toen ging een reet van mijn oog open. Het ooglid beefde. Als door een kelderkier kwam 't grijze licht van buiten tot mij in.