CCXII
Ik zag Haar daar staan, eenvoudig als een meisje. Een rok had zij aan, die naar onderen zich verbreedde in rechte lijnen, donker-groen voor een witten muur. En een lijfje ook met rechte bovenlijnen van schouders, en zich versmallend van boven aan haar armen tot het middeltje. En zij hield haar handen in haar zij.
Wij lachten tot elkaar. Het was zoo-maar. Eenvoudig en waar.