even als de boomen en de schamele winterheesters, die alle zeer stil stonden en verlaten.
De wolken van de lente en de blauwe lentelucht hebben hun eigen aanzien, dat ik wel ken. 't Licht van de zon gelijkt ontroerend op het licht der maan.
Er waren witte wolken, die langzaam bewogen voor de blauwe lucht.
Maar die witte wolken, die dicht bij de zon zweefden en van achter door de zon werden beschenen, die hun witte donzen toppen waren verlicht zóó schoon, dat ik een oogenblik niet wist of deze aardsche schoonheid van witte wolken-leden, zoet gekust door 't blanke zonnelicht, niet even schoon was als het hemelsch licht dat ik wel eens zag schijnen. Zilver en blauw was het licht gekleurd in de geheele ruimte. Een laantje berkjes wit en zwart, zag zilverig.
Daar liep ik in, heel langzaam, en tuurde naar zoo een witte lentewolk aan blauwen horizon. Toen dacht ik aan Geluk en meende iets te voelen wat ik al éens gekend had maar héél lang geleden, toen ik nog héél jong was en ik zeker van het Leven als van ééne, onbetwistbare, heerlijkheid.
* * *
Ik denk nog aan den dag van gisteren. Hoe innerlijke Helderheid noch die aanwezigheid, die ik mijn Ziel noem, daar waren, en hoe ik toch zoo groote schoonheid zag.
De wolken waren veel zachter wit dan sneeuw wit is. Zij bewogen zoo langzaam en bogen zoo langzaam open, hun zachte zonne-sneeuw-witte lichamen, dat die beweging schooner dan de grootste, onbewegelijke, schoonheid scheen.
Zij leefden in de schoonheid van het licht. Die schoonheid was der liefde zachte goud-blaauwe lichtzee. De zon scheen zacht en wit. Op die plaats waar de witte wolken van aangezicht tot aangezicht het licht