CCVIII
Wij zullen eten de spijzen, bij de avondlamp. Wij zullen eerst van dit goede witte gerecht nemen. Het zal rondgaan tusschen ons en wij zullen met de zilveren lepels, met de lepels, flonkerend vol van zilver licht, ieder ons deel nemen op het stil blinkende witte bord. Aan de reine, sneeuw-witte tafel, waarover heel bleeke goudglans ligt, zullen wij spijzigen.
De witte zoete melk wordt ons geschonken in het van licht tintelende, spiegelend kristal.
Wij zullen elkaâr het goede brood toereiken.
Daarna zullen wij nemen van het zachte bruin geroosterd gerecht en de gouden saus.
Met witte doeken zullen wij onze lippen afwisschen.
Lachend zullen wij den heerlijken drank opheffen tot onze lippen.
Vreugde en glans van goudkleurig licht zal zijn over ons gelaat en onze haren.