Verzamelde werken. Deel 3. Proza-gedichten
(1920)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 106]
| |
Het is.... het is.... nu zie ik niet zoo goed meer, die weg die gaat als water op en neer.... het is een mooye weg,.... o, wat is het een mooye weg.... Zijn dat de boomen? Ja? zijn dat de boomen?.... O, wat zijn er vele boomen!.... Hoog zijn de boomen, hoog zijn de boomen.... Zijn er geen blaâren aan de boomen, wat is dat?.... Zijn dat verre boomen, zijn dat kleine boomen. Och, wat zijn dat een kleine boomen.... Mager zijn ze, mager zijn ze.... Waar staan ze in, waar staan ze in, wat is dat? Daar? Ja, daar. Ja, hier.... Ja,.... overal.... Is dat de mist?.... Is dat de mist?.... O! is dat de mist. O, o, o, wat is dat?.... O, o, o, wie zijt gij?.... O, o, o, wie zijt gij.... van waar komt gij?.... Wie zijt gij?.... Wie zijt gij?.... Wie zijt gij?.... Wie zoekt gij?.... Wie zoekt gij?.... Waar treedt gij henen?.... Zoekt gij.... zoekt gij?.... mij, mij, mij, mij! |
|