Verzamelde werken. Deel 3. Proza-gedichten
(1920)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
Maar het is zoo moeilijk om ook maar éene beweging van iets volkomen liefs naauwkeurig weêr te geven. Het even ophooren naar kindergeluiden en dan het hoofdje neêr maar snel weêr lezen gaan, met een vingertje op het open boek om de plaats niet te vergeten, bij voorbeeld. Dit kan ik niet wedergeven. Zoo is er een manier, waarop soms het oogje in het hoekje van het oog komt naar mij kijken, dat is zoo iets liefs en teer. Dat is misschien mijn teêrst geheim. Ik denk heel stil in mij, dat nooit een ander zoo is aangekeken. Het is een zich verloren geven van de ziel, die zwijgend zegt: vin je mij lief, ziedaar, ik geef mij over. Er is dan geen gedachte in het oog, alleen de volkomen verdwaling in de liefde, die het in het mijne ziet en het weten dier verdwaling. De ziel is spelend in een hoekje gevlucht juist om zich stil te kunnen geven. Dit is het liefste wat ik gezien heb in mijn leven. |
|