CLXII
Ontwaak, kindje in het witte kleedje, in het leven. Hoe zacht bewegen in het ontwaken even heen en weêr uw kleine leden. Doe uw zachte oogen stil open.
O ja, het is verblindend licht. Sluit ze maar even weêr. Ziet gij het blanke licht wel schijnen over uw oogleden teêr. Hoort gij wel het moederlijke ruischen van geluiden.
Open uw oogen nu maar weêr. Kijk, ziet gij wel, dat zijn uw handjes en uw voetjes, dat is uw witte kleedje, dat zijn de heideplantjes, dat is de grond om op te loopen, dat is de weg, dat zijn de sparreboomen. Sla uw blauwe oogen op in uw aandachtig klein en blank gezicht naar daar heel boven. Dat zijn allemaal kleine zwarte takjes van een berkeboom. Dáar boven, daar overal, dat is het gouden licht.