XCVIII
's Morgens in de duisternis, om het licht van de kaars, ziet reeds iets wonderbaars, wie d'aarde een hemel is.
Eerst ziet hij er licht in donker boseb, dan Indianen hurkend om een vuur.
Als hij maar zeker deuntje fluit, dan komen op, als mooye plaatjes, herinneringen uit lang geleden tijd.
De worst in de soep is een nijlpaard, zoo als dat met zijn rug boven het water is.