Verzamelde werken. Deel 3. Proza-gedichten(1920)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende LXXXIV De bloemen mijner oogen, nu ze in de zon Gods Beeltenis zien rijzen, zijn rijk gezegend met tranendaauw. Hoe zoû mijn in haar bloei onder Zijn adem bevende ziel anders Zijn schijn weerkaatsen kunnen. Vorige Volgende