LXXXIII
Ik tracht nu niet met kracht mij te herinren wat ik met het zintuig zag. Ik schrijf alleen wat ik van zelf zie in den oogenblik van 't schrijven. Want niet ík werk, maar 't is mij of een Ander werkt dóór mij. En hoe zoû ik kunnen weten, wat Die zich al of niet herinnert.
Die herinnert zich niet daar voor Hem geen vroeger of later bestaat.
Die doet mij slechts uit mij geven wat van de in drukken der zinnen tot Hem is door gestegen en zoo leven van Schoonheid heeft gekregen.