LXXV
Ik ben een frissche ochtend met grappige vogeltjes. Daar zoo, toen ik iets van mijn theelepeltje aftikte tegen het schoteltje, moest ik dadelijk denken hoe zot een gewezen kellner op zijn neus zou kijken, die, op zijn beurt heerig zittend in een koffiehuis, in-gedachte, plotseling opsprong roepend ‘aannemen meneer’, toen 'r om een kellner werd getikt.
Zoo ontspringt nog al eens bij geluidjes of gezichtjes aanstonds een schilderijtje, lief of grappig, in mijn hoofd - ik kan het niet hèlpen - al naar het met het binnenwedertje gesteld is.