LXXIV
Er is fijn goud in de lucht. Alles is zoo klaar, zoo klaar.
Ik wilde dat ik zeggen kon wat 't zachte purper gloeyen van de avondzon op beukenboomen vol drooge bruine blâren is.
Daar is het zonnelicht, maar naast het zonnelicht is schaduwkleur, zoo zacht, zoo licht. En van die beiden samen gaat in de klaarheid van den dag iets uit, o wist ik hiervoor namen. Is het zachtheid, is het schoonheid? Het is het onnoembare. Het is het licht, het lieve licht. Het is het állerliefste licht. Méér dan de klare dag. Méér dan het zonnelicht. Het is het Licht, dat wondervol ontstaat. Als met de Schoonheid zachtheid samengaat.